!!!!!dit is een held een echte held!!!!!
Na een raketaanval tijdens de Iraans-Iraakse oorlog lag Farzad Daniel een halfjaar in coma. Vervolgens onderwierp hij zich fanatiek aan de islam. Als moslim las hij stiekem de Bijbel. Met servetjes, om niet besmet te raken. Angst hoort bij geloven, leerde hij. Van jongs af mocht hij nooit lachen, want ‘hoe grimmiger je blik, hoe heiliger je bent’.
Op een geheime locatie in Erbil (Iraaks Koerdistan) ontmoeten we ‘brother Farzad’. Een vriendelijke kerel met weemoedige blik, maar die hartstochtelijk en in vloeiend Engels kan vertellen. Hij is niet happig op camera’s, al mogen we dan wat bestaande kiekjes gebruiken en zijn op YouTube enkele getuigenissen van hem te vinden.
Ook het latere contact verloopt via een contactpersoon in Zwitserland en via skype. De terughoudendheid is niet onterecht: afgelopen voorjaar zat Farzad nog enkele weken vast in een Iraakse cel. Maar eenmaal aan de praat kan de 57-jarige Iraniër niet stoppen als hij zijn bewogen levensverhaal met anderen deelt.
‘Ruim 25 jaar geleden bekeerde ik mij tot het christendom’, begint Farzad. Zijn familie verwachtte dat hij, als kleinzoon van een machtige, invloedrijke ayatollah in Iran, zijn grootvader zou opvolgen. ‘Ik was nog maar vier, toen een oom een brandende aansteker onder mijn hand hield, tot ik het uitschreeuwde van pijn. “Onthoud dat de hel een miljoen keer heter is dan dit! Als jij iets verkeerds doet, treft dat niet alleen jou, maar gaan we allemaal naar de hel door jou”, dreigde hij. Ik was doodsbang om Allah te ontstemmen.’
Op zijn tiende kende Farzad vrijwel de hele Koran uit zijn hoofd. Maar die ijver had vooral met angst te maken, zegt hij nu.
aan het front
In 1979 barstte de revolutie los in Iran, gevolgd door acht jaar oorlog met Irak. Vier jaar vocht Farzad aan het front, tot hij zwaargewond door een Iraakse raketaanval in het ziekenhuis belandde en zes maanden in coma lag. Na zijn herstel ontpopte Farzad zich als een fanatieke, diepgelovige moslim. ‘Broeder’, zegt hij, terwijl hij zijn hand op mijn arm legt, ‘een gewone moslim bad vijf keer per dag, ik twintig keer. Ik vastte en bad dag en nacht, om Allah ervan te verzekeren dat hij tevreden met mij kon zijn.’
Op aanraden van zijn vader ging Farzad naar Libanese soefi’s, die geloven dat een mens het hoogste spirituele niveau bereikt als hij de materiële wereld ontstijgt. Farzad: ‘We woonden in een grot, sloegen onszelf met kettingen op de rug – dag in dag uit. We vastten en onthielden ons van slaap en ontspanning. Ons lichaam mocht ons immers geen plezier verschaffen. Zelfs als we sliepen lagen we op glasscherven.’
Toch bleef de twijfel knagen of deze kastijding in Allah’s ogen voldoende was. Na acht maanden ging Farzad naar de soefileider, een hoogbejaarde man van 95. ‘Ik vertelde hem dat ik mijn best deed, meer dan iedereen, maar toch geen woord of teken van Allah had ontvangen. Hij antwoordde woedend dat hij al 72 jaar hier was en nog nooit een boodschap van Allah had gekregen. Hij smeet mij eruit.’
Farzad vertelt dat hij teleurgesteld terugkeerde naar Iran, maar zijn ijver niet opgaf. Hij gaf koranlessen aan tieners en militairen. In zijn zoektocht om Allah’s gunst te verdienen, vertelde hij zijn grootvader christenen te willen bekeren. ‘In een islamitisch geschrift had ik gelezen dat wie een christen bekeert tot de islam, dat kan vergelijken met zeven bedevaarten naar Mekka. Omdat in mijn stad veel Armeens-orthodoxe christenen waren, reageerde mijn opa enthousiast. Hij gaf me een stapel islamitische boeken die gericht waren tegen het christendom.’
Maar de hoogopgeleide Farzad kon in de studieboeken geen solide argument vinden tegen het christelijk geloof. Op de zwarte markt kocht hij een bijbel, hoewel hij doodsbenauwd was voor zo’n onrein boek. Farzad schiet in de lach bij die herinnering: ‘Mijn grootvader had me nog zo gewaarschuwd: “Dat is een levensgevaarlijk boek!” – de enige keer dat hij gelijk had over de Bijbel. Want de Bijbel kan een mens, zelfs een samenleving compleet veranderen.’
Hij pakt de draad weer op: ‘Voor ik ging lezen, bad ik tot Allah, deed schuldbelijdenis en waste me. Ik vroeg om vergeving, want ik was bang dat ik zou verbranden zodra ik de bijbel zou openslaan. Om mijzelf niet te besmeuren, deed ik die met servetjes open.’
Haarscherp staat hem nog voor ogen dat hij het gevreesde boek opende bij Johannes 4. ‘Dat gaat over Jezus’ gesprek met een Samaritaanse vrouw. Zij diende een God die zij niet kende. Net als ik’, zegt Farzad. ‘Dat Jezus God zijn Vader noemde, vond ik een grove belediging. De Heilige, de Schepper, de Allergrootste, onvoorstelbaar in majesteit, de Koning der koningen ... hoe durf je die “vader” te noemen! Voor moslims is de band met God op z’n best als die van een slaaf met zijn baas. Geen enkele profeet had het recht om Hem een vader te noemen!’
Diep geschokt smeet Farzad de bijbel weg en smeekte Allah om vergiffenis. Toch pakte hij de volgende dagen de bijbel opnieuw, maar maakte zich bozer en bozer. ‘Ik was verbijsterd dat christenen God niet alleen hun Vader noemden, maar ook dat ze er niets voor hoefden te doen. Als Allah mij zou vragen om twintig kilometer op mijn knieën te bidden, dan zou ik dat doen. Het kon nooit waar zijn dat als je zondigt, het weer goed is na een simpel gebed om vergeving. Dat is te gemakkelijk, te goed, niet eerlijk.’
huilen en lachen
Farzad benadrukt hoe hij voortdurend bezig was om Allah zijn toewijding te bewijzen. Toen hij op een dag in een winkel een man met een kruisje om zijn nek ontmoette, schold hij die de huid vol, om zijn vrienden te laten zien dat hij een goede moslim was. ‘Toch reageerde de man vriendelijk, hij nodigde mij uit naar zijn kerk te komen. Ik was spinnijdig: Iran is een islamitisch land, ik zou mijn leven geven voor de islam; wat gaf die christen het recht te leven in mijn stad? Ik zou zijn kerk vernielen.’
In zijn militaire uniform ging Farzad de volgende morgen naar de kerk. ‘Ik ging extra vroeg, dan zou niemand mij tegenhouden’, legt hij uit. ‘De schoonmaker deed open en ik stapte een soort kelder binnen. Maar na die stap overviel mij iets, zo ongrijpbaar, zo diep, dat ik met alles wat in mij was alleen maar kon schreeuwen dat ik een vader wilde.’ Op dit punt in zijn verhaal zwijgt Farzad even, door emoties overmand. ‘Ineens deed al het andere er niet meer toe, mijn familie niet, de hel niet.’
Hij neemt een slok water uit het flesje dat voor hem staat, gaat dan verder: ‘Dat is voor westerse christenen zo moeilijk te begrijpen. Jullie groeien op met het besef dat God je Vader is. Moslims groeien je met de idee dat ze waardeloos zijn, slaven die niets voorstellen.’
Farzad viel op zijn knieën en smeekte om vergeving. ‘Voor het eerst noemde ik daar God mijn Vader. Ik wist het met heel mijn hart! God omhelsde me.’ Van de bijeenkomst die hij had willen verstoren, weet Farzad weinig meer, behalve dat hij alleen huilde. ‘Iemand tikte me op de schouder en zei: ‘’Mag ik je wat vertellen over Jezus?’’ Ik zei: ‘’Broeder, ik heb Hem zojuist ontmoet.’’ Na afloop liep ik naar huis, zestien kilometer daarvandaan. Mijn moeder deed open. “Wat is er met jou?”, zei ze meteen. “Ik zie je schaterlachen.” Van jongs af had ik geleerd niet te lachen. Toen ik nog klein was, gaf mijn opa mij een klap in het gezicht als ik dat waagde. Heilige mensen schateren niet.’
Die lach was het eerste signaal dat Farzad was veranderd. Enkele weken later – Farzad had behalve zijn moeder niemand iets verteld – volgde een tweede teken. Hij hoorde een stem die hem gebood tijdens het avondeten zijn zusje excuses aan te bieden. ‘Ik had haar vaak geslagen, om niets.’ Farzad sputterde tegen, rende de tuin in, maar liep uiteindelijk weer naar binnen. ‘In het bijzijn van iedereen zei ik tegen mijn zusje; “Sorry, wil je mij vergeven?”’
Farzads ouders waren geschokt. ‘Er was geen enkele reden om dit gebaar van vernedering te maken. Maar vanaf dat moment kon ik het niet meer voor me houden, ik moest iedereen vertellen over mijn bekering. Mijn familie verklaarde me voor gek. Ik zou het niet meer op een rijtje hebben door mijn verwondingen in de oorlog tegen Irak. Ik verloor het respect van mijn grootvader.’
gevangenis
Een paar maanden later verdween Farzad in de Iraanse cel, voor zijn afvalligheid van de islam. Twee jaar zat hij achter de tralies, in afwachting van zijn terdoodveroordeling. ‘Ik ben gemarteld,’ vertelt hij kalm, ‘bijna al mijn botten zijn wel eens gebroken. Soms had ik zo veel pijn, dat ik God smeekte waarom. En ik hoorde Hem zeggen: “Ik ben hier”. Hij nam mijn pijn niet weg. Maar Hij was erbij.’
Een dag voor de geplande terechtstelling kwam Farzad vrij, omdat christenen zijn zaak in het nieuws hadden gebracht. Hij keerde naar huis terug, maar vluchtte na een mislukte moordaanslag naar Europa. Sindsdien, zegt hij, is hij gedreven om moslims het evangelie bekend te maken. ‘Mijn diepste wens is dat mijn volk ontdekt dat het de Vader nodig heeft. In spiritueel opzicht zijn moslims weeskinderen. Ze hebben een meester, iemand die geen liefde geeft.’ Een reden waarom moslims een hekel aan christenen hebben, meent Farzad, is dat christenen vaak anders doen dan ze zeggen. ‘Zij bereiken een moslim niet als ze hun geloof afzwakken en verdoezelen dat God een Vader is.’
Farzad is van jongs af aan gedreven. Zo fanatiek als hij als moslim was, zo gedreven is hij nu als christen. Rond Kobani, in het noorden van Syrië, reed hij als evangelist op een motorfiets van dorp naar dorp. ‘Ik zie heel veel vooruitgang de afgelopen jaren’, zegt hij. ‘God opent deuren. In de enige moskee van een dorp kwam de hele bevolking om mij te horen vertellen over Jezus als Gods enige Zoon. Dat bedenkt geen mens.’ In Kobani is zeker in geen honderd jaar geëvangeliseerd en er was geen kerk, stelt hij. ‘Nu staat er minstens één kerk die wettelijk geregistreerd is.’
ontmoeting met Jezus
Farzad lijkt geen rem te hebben als het gaat om evangelisatie. Ook vluchtelingen uit Afghanistan en Iran, die weg moesten uit Europa, vertelde hij over Jezus. ‘Ze stuurden me later berichtjes dat ze in hun land een kerk waren begonnen. Ze hadden in Europa het evangelie gehoord en namen dat mee toen ze terugkeerden. Dat is de manier waarop God deuren opent. Vooral in landen als Somalië en Jemen, die zeer gesloten zijn.’
Op Goede Vrijdag vorig jaar, zo herinnert hij zich, sprak hij in Italië met een pas gearriveerde groep van zo’n 350 Afghanen. ‘Ze luisterden ademloos naar het verhaal over Jezus. Een jonge, voormalige politieman zei dat als Afghanistan morgen helemaal vrij zou zijn, het nog tien jaar kon duren voordat er een zendeling toestemming zou krijgen om het evangelie te verspreiden. En nu bracht God deze mannen, van overal uit Afghanistan, naar Italië. Dat is de manier waarop God werkt. Als christenen moeten we die kansen grijpen.’
Als je vertelt over Jezus, dan vraagt dat om volharding, weet Farzad. ‘In Irak en Turkije heb ik in de gevangenis gezeten. Pakistanen in een opvangkamp joegen met messen achter mij aan. De Iraanse regering was van plan mij en mijn gezin te vermoorden. Gelukkig kwam dat een Italiaanse politieagent ter ore en hij bracht mij op tijd in veiligheid.’
Toch vindt hij zichzelf geen held. ‘Ik ben vaak doodsbang geweest. Ze hebben mij afgevoerd voor een schijnexecutie. Ik heb verschillende bombardementen in Syrië meegemaakt. Tijdens een zo’n aanval bad ik tot God, terwijl de mensen om mij heen zich verbijsterd afvroegen waarom ik op die heuveltop geen dekking zocht. Ik vertrouwde op Gods bescherming. En als mij wat overkomt, dan weet ik waar ik naartoe ga.’
Farzad vertelt dat hij twee ISIS-strijders heeft gedoopt, Arabische Iraniërs die vochten in Irak. ‘Een van hen was naar Griekenland gevlucht en nieuwsgierig naar wat christenen geloofden en waarom zij vluchtelingen hielpen. Hij ging een keer mee naar de kerk. Twee weken later ontmoette ik hem er weer. Hij vertelde dat hij in een droom Jezus had gezien die tegen hem zei: “Ik hou van jou.”’
De tweede ISIS-strijder ontmoette Farzad in de kerk van Kobani. ‘Die man had in Raqqa gevochten tegen Syrische Koerden. Hij had Jezus gezien. Niet in een droom. De veteraan vertelde dat hij Hem “bijna kon aanraken. Hij was zo heilig, dat ik niet dichterbij durfde te komen. Hij gebood mij Hem te volgen.” Vanaf dat moment legde de man zijn geweer neer en sloot zich aan bij een kerkgemeenschap.’
In die getuigenissen zit een boodschap voor westerse christenen, meent Farzad. ‘We moeten de wereld op een andere manier bekijken. Als kerken maken we te veel fouten: als we kijken naar wat mensen overkomt, dan zie je dood, pijn, vluchtelingen. Maar als je kijkt op de manier waarop Jezus kijkt, dan zie je dat God de moslimwereld opent en dat moslims naar Hem toe komen.’
radicaal
Zwijgen over Jezus klopt niet, gelooft Farzad. ‘Ik heb drie jaar op straat gewerkt, in een gaarkeuken van een grote kerk om soep uit te delen aan circa vijfduizend vluchtelingen. We hadden een zeer koude winter. We brachten eten rond, zonder te vertellen over Jezus. Dat is niet wat Hij wil.’ Op de vraag of dat niet al te stellig is, zegt hij: ‘Ja, sommigen noemen mij een fanatiek christen. Jezus was een radicaal en dat bracht Hem aan het kruis. Christelijke hulporganisaties die zwijgen over Jezus, slaan de plank mis. Deze wereld heeft hoop nodig. De enige manier om hoop te laten herleven, is vertellen over Jezus.’
Gemakkelijk christendom bestaat niet, wil Farzad maar zeggen. ‘In een kerk in Kobani verdubbelde het aantal leden, nadat een broeder was vermoord. De kerkgangers beseften dat het evangelie het waard was om je leven voor te geven.’ In één adem gaat hij verder: ‘Twintig jaar geleden maakte ik in Engeland een storm mee: veel bomen vielen om. Omdat er overal water was, hadden ze nauwelijks wortels ontwikkeld. In het Midden-Oosten zie je vaak eenzame bomen, die overleven door een heel diep wortelstelsel, soms tot honderd meter diep om bij water te komen. Dat vind ik een metafoor voor het gemakkelijke christendom in het Westen.’
In Iran smeekten kerkmensen hem niet te bidden voor een einde aan de vervolging. Want onderdrukking hield hen op de goede weg. ‘Dat is een harde waarheid, maar het voorkomt dat we christenen worden die achterover leunen en blind zijn voor de realiteit. Die realiteit is dat we ook in het Westen aan onderdrukking blootstaan. In wat de televisie ons voorspiegelt, bijvoorbeeld, of via de verkondiging van een genoegzaam welvaartsevangelie. Jezus heeft zelf gezegd: wat ze doen tegen Mij, doen ze ook tegen jou.’ Hij knikt met zijn hoofd: ‘Dat is het ware christenleven, broeder. Vervolging hoort bij het christelijke leven.’ ◆