..

 

 

 

 

 

 

 

 

 

het schitterende Bijbelboek Openbaring openbaart

de tijd waar we nu allemaal aangekomen zijn

uitgelegd door J.E. van den Brink

hij die geen eer van mensen zocht en geen gevlij

geen naar de mond praten .. hij zocht  de eer van GOD

en alleen ZIJN EER

 

 man die was " profeet Gods "

geen sussende woorden van het komt wel goed

nee het komt niet goed

wanneer je je niet omkeert

heel de Bijbel waarschuwt en profeteert

over deze tijd waar we nu aangekomen zijn

bekeer je en keer je om

 

omkeren kun je alleen zelf doen niemand kan dat voor je doen zelfs Jezus niet

 

je kunt niet heulen met de vijand

hij slaat je neer elke zonde die niet witgewassen is komt als een boemerang op eigen hoofd terecht

 

we zien nu aangekomen ja

iedereen ziet waar we aangekomen zijn

alles is paniek iedereen is in paniek

niemand weet nog hoe het moet

iedereen die niet werkelijk gebroken heeft met al wat zonde is staat onder dat bestel

de media de hoge heren niet wetend wat nog te doen

allemaal in de greep van

maar niet zij die uitgetrokken zijn

die ZIJN woorden horen gehoord hebben en werkelijk gaan doen

daar kan de vijand zijn slag niet op slaan

ze zijn van HEM hebben gekozen dwars tegen alles in

nu roepen ze net als Noach deed

keer je om keer je om

blijf niet zitten waar je zit 

laat je wassen laat je reinigen het hoeft niet zo te blijven

maar kiezen en omkeren dat kun je alleen zelf doen

de mens is vrij

vrij om te kiezen bij wie die horen wil

 

hoor bij JEZUS 

een ongekend hoog leven is wat HIJ te bieden heeft voor nu tot in de verste eeuwigheid

bij HEM is zekerheid volkomen zekerheid

wie daarin leeft kan nooit dezelfde blijven

hij staat in vuur en vlam

voor de HEER die hem redde en daarom redt hijzelf

hij gaat rond zij gaat rond zoals eens Noach deed

 

kom tot JEZUS HIJ die elk ding openbaart

HIJ die het hart aanziet

en weet wat daarin is 

HIJ ziet elke beraadslaging HIJ ziet elk ding

HIJ weet wat zich afspeelt in ieder hart

HIJ zoekt HIJ heeft Zijn dienstknechten uitgezonden wereldwijd ja overal

 

zalig wie hoort zalig wie verstaat

zalig is het zijn bij HEM

niets is mooier niets is schoner

dan te zijn met HEM

volkomen overgave volkomen vertrouwen

geen eigen wegen meer

maar HEER

U en U alleen UW wil geschiede in mij en met mij

U heb ik lief boven alles lief ik U

 

de ZIJNE spiegelen HEM 

 

ze leven Boven en zijn van Boven

want waar je denken is dat straal je uit

 

waar je hart vol van is

laat je stromen

het stroomt het gaat vanzelf

omdat je hart vol is

overstromens vol

van HEM die liefde is goed enkel en alleen maar goed

het kwade en het boze het komt niet uit ZIJN HAND

HIJ bad Vader verlos hen van het kwaad verlos hen van de boze

HIJ heeft het mogelijk gemaakt

 

HIJ is goed wie werkelijk tot HEM komt ervaart dat

 

JEZUS heeft het laten zien HIJ heeft het getoond

HIJ zei wie MIJ ziet heeft MIJN VADER gezien

 

wees ZIJN spiegel

 

laat je leiden door HEM alleen

ZIJN feestmaal staat klaar voor jou

jij die ZIJN liefste bent

ZIJN beminde

ZIJN zo lang gezochte

 

 

 

hoofdstuk 1

 

 

Openbaring 1:1 

Openbaring van Jezus Christus, welke God Hem gegeven heeft om zijn dienstknechten te tonen hetgeen weldra moet geschieden, en welke Hij door de zending van zijn engel aan zijn dienstknecht Johannes heeft te kennen gegeven.

Openbaring van Jezus Christus! Met deze woorden worden wij ogenblikkelijk met de verborgen ontwikkelingen in de toekomst geconfronteerd. Tijdens zijn leven op aarde openbaarde Jezus óók verborgenheden, namelijk die van het wezen van het Koninkrijk der hemelen. In dit laatste bijbelboek wordt de sluier opgelicht, die de toekomst van de hemel en aarde verborgen of bedekt houdt. Jezus heeft het inzicht in het heilsplan van de Vader ontvangen, en door middel van zijn engel geeft Hij dit door aan Johannes, die het op zijn beurt weer opschrijft, opdat de dienstknechten van God zouden weten, wat weldra geschieden moet. De Heer moet dit heilsplan noodzakelijkerwijs kennen, want Hem is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde. Hij is de uitvoerder ervan en de Vader doet in deze niets buiten zijn Zoon om. Slechts één ding heeft de Vader aan zich behouden: de bepaling van de tijden en stonden (Hand. 1:7), zoals ook in Mattheüs 24:36 staat: "Doch van die dag en van die ure weet niemand, ook de engelen der hemelen niet, ook de Zoon niet, maar de (tijdloze) Vader alleen".

Bij de exegese van de Openbaring behoeven wij geen speculaties te maken om enig tijdstip te fixeren. In iedere eeuw heeft men getracht dit boek in zijn eigen tijd te dateren, maar dit is altijd foutief gebleken. Wel kunnen wij natuurlijk vaststellen hetgeen al vervuld is, of kunnen wij bijvoorbeeld constateren, dat wij nu in de tijd van de spade regen zijn, van de verzegeling met Gods Geest, maar wij weten niet hoe lang deze periode duren zal.

De Vader heeft dus alleen aan de Zoon geopenbaard de leidraad, waar deze zich aan houden moet. Het heilsplan is als een plant, die langzaam tot rijpheid en vruchtdragen komt. "En Hij zeide: Alzo is het Koninkrijk Gods, als een mens die zaad werpt in de aarde, en slaapt en opstaat, nacht en dag, en het zaad komt op en groeit, zonder dat hij zelf weet hoe".

"De grond brengt vanzelf vrucht voort; eerst een halm, daarna een aar, daarna het volle koren in de aar. Wanneer dan de vrucht rijp is, laat hij er terstond de sikkel in slaan, omdat de oogsttijd aangebroken is" (Marc. 4:26-29). In Jacobus 5:7 wordt ons meegedeeld: "Hebt dus geduld, broeders, tot de komst des Heren! Zie, de landman wacht op de kostelijke vrucht des lands en heeft geduld, totdat de vroege en late regen erop gevallen is".

Wanneer gezegd wordt, dat de dingen weldra geschieden moeten, betekent dit dat de eerste spruiten van de plant er al waren. Daarom wordt vooraf getoond hoe de Heer wandelt tussen de kandelaren, zijn gemeenten. Daarna worden de begingemeenten zelf toegesproken en vervolgens zien wij God op de troon, die aan Jezus de boekrol overhandigt, waarin de komende gebeurtenissen beschreven zijn.

Deze Openbaring wordt doorgegeven aan Johannes, de geliefde apostel van Jezus, die op zijn oude dag naar het eiland Patmos verbannen was. De visioenen ontving hij doormiddel van een engel, die ze hem toonde. Er wordt gesproken van "zijn engel", dit wil zeggen: de engel des Heren of die van Jezus, die later in hoofdstuk 10 beschreven wordt.

 

 

Openbaring 1:2 

Deze heeft van het woord Gods getuigd en van het getuigenis van Jezus Christus, alles wat hij gezien heeft.

Johannes heeft van het Woord Gods getuigd. Hij was de evangelist, die neerschreef: "In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God" Joh. 1:1. Hij had de verhouding tussen God en zijn Zoon duidelijk weergegeven.

Dezen staan tot elkaar als spreker en woord. Johannes ziet bij de aanvang van zijn boek ook weer Jezus Christus, die de openbaring van het heilsplan van de Vader ontving en doorgaf aan Johannes. Dit Woord is de uitvoerder, want "Hij trok uit, overwinnende en om te overwinnen" (6:2). "Het zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt en dat volbrengen, waartoe Ik het zend". (Jes. 55.11).

Het is een levend Woord. Zo is het getuigenis van Jezus het woord, dat Johannes door de geest der profetie hoort en ziet (19:10). Vroeger had Johannes ook getuigd van wat hij had gezien. In zijn evangelie is hij "de discipel die van deze dingen getuigt en die deze beschreven heeft" (Joh. 21:24). Om dit getuigenis was hij gevangen genomen. (vers 9).

Zijn eerste zendbrief begon hij met de woorden: "Hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze eigen ogen, hetgeen wij aanschouwd en onze handen getast hebben van het Woord des levens". Toen had hij veel in de zichtbare wereld gezien en nauwkeurig verkondigd en weergegeven. Nu gaat hij opnieuw zorgvuldig opschrijven, maar thans wat de engel hem toont in de onzienlijke wereld.

 

 

Openbaring 1:3 

Zalig hij, die voorleest, en zij, die horen de woorden der profetie, en bewaren, hetgeen daarin geschreven staat, want de tijd is nabij.

De Openbaring is een belangrijk boek. Door de woorden: "Zalig hij, die voorleest, en zij, die horen de woorden der profetie, en bewaren", wordt het boek rechtstreeks gekwalificeerd als het woord Gods, want Jezus zegt: "Zalig die het woord Gods horen en het bewaren". (Luc. 11:2 8).

Er staat: "die voorleest, omdat niet allen in de tijd van Johannes lezen konden en deze geschriften in de gemeente voorgelezen werden. Men moet deze woorden niet alleen lezen, maar ook ter harte nemen en ernaar gaan handelen. Het begin van de vervulling was reeds in de dagen van Johannes aanstaande.

Voor vele christenen is dit boek eeuwen lang gesloten gebleven, omdat zij de gaven des Geestes (zie 1 Cor. 12-14) verloren hadden, geen visioenen ontvingen en de strijd en de overwinning in de hemelse gewesten niet kenden.

Het begin en het einde van dit boek komen overeen. Het eerste en het laatste hoofdstuk vormen als het ware de lijst, waarin de profetieën en visioenen aangaande de gemeente gevat zijn. Zo staat er in hoofdstuk 22:7: "Zalig hij die de woorden der profetie van dit boek bewaart!" Vergelijk ook 1:8 met 22:13.

 

 

Openbaring 1:4 

Johannes aan de zeven gemeenten in Asia: genade zij u en vrede van Hem die is en die was en die komt, en van de zeven geesten die voor zijn troon zijn,

Als beeld van de gemeente van alle tijden en alle plaatsen worden de zeven gemeenten in Asia genomen. Deze zeven symboliseren dus de gemeente van Jezus Christus zoals zij zich door de eeuwen in de gehele wereld geopenbaard heeft en reeds van de aanvang af blootstond aan de verleiding, infiltratie en onderdrukking van de boze machten. Dit bijbelboek is aan de gemeente gericht, zoals uit dit vers blijkt en ook uit hoofdstuk 22:16, waar staat: "Ik Jezus, heb mijn engel gezonden, om ulieden dit te betuigen voor de gemeenten".

Dan volgt de zegegroet, een toebidding van genade en vrede. Er wordt gewezen op de schuldvergeving en op de vrede, die de vrucht ervan is, en die tezamen de grondslag vormen van het leven en van de ontwikkeling der gemeenten. Deze genade en vrede worden geschonken door de Vader als loon op het werk van Jezus Christus, terwijl de Heilige Geest deze dingen in het leven van de gelovigen uitwerkt en hierop voortbouwt.

De Vader wordt hier aangeduid met de naam "die is en die was en die komt". "Die is en die was" duiden op zijn eeuwig, onveranderlijk bestaan en wezen, en "die komt wijst op zijn verhouding tot de mens. Hij komt door zijn Woord om de zonden te vergeven, om te redden en te verlossen, en door zijn Geest om woning te maken in de harten van zijn volk, opdat dit de goddelijke natuur deelachtig zou zijn. Met de gemeente van Jezus Christus komt Hij op de wolken, om door haar opnieuw heil op aarde te brengen. Hij blijft "komende" tot Hij zal zijn alles in allen.

De zeven geesten symboliseren de Heilige Geest, die over de gehele aarde uitgezonden wordt (5:6) om woning te maken in de zeven gemeenten.

 

 

Openbaring 1:5 

en van Jezus Christus, de getrouwe getuige, de eerstgeborene der doden en de overste van de koningen der aarde. Hem, die ons lief heeft en ons uit onze zonden verlost heeft door zijn bloed,

Jezus Christus, het vleesgeworden Woord, wordt hier "de getrouwe getuige" genoemd, omdat hij nauwkeurig het wezen van de Vader en de bedoeling Gods uitbeeldt, zijn plan uitvoert en zijn tempel bouwt. In hoofdstuk 19:11 staat, dat Hij genoemd wordt: "Getrouw en Waarachtig". Hij is getrouw bij het bouwen van zijn huis (Hebr. 3:2).

Jezus is de eerstgeborene van de nieuwe schepping. Hij is ook de eerste van deze schepping die met een verheerlijkt lichaam uit de doden verrezen is. Uit de dood werd een eeuwig levende voortgebracht. Hij is de aanvoerder van de koningen der aarde. Hieronder worden niet de wereldlijke machthebbers verstaan, maar degenen die Hij voor God gekocht heeft en die door Hem gemaakt zijn tot een koninklijk priesterdom.

In Openbaring 19:16 voert Hij de naam: Koning der koningen en Here der heren. Deze koningen regeren nu nog niet op aarde, maar zij zijn de losgekochten van de aarde. om later als koningen met Christus ook op de aarde te regeren (20:6). Hij heeft ons lief, zoals er staat: "Niemand heeft grotere liefde, dan dat hij zijn leven inzet voor zijn vrienden" (Joh. 15:13). Zijn liefde werd geopenbaard toen wij nog zondaars waren, want Hij heeft met zijn bloed, dat is met zijn leven, onze schuld betaald, en heeft ons tot rechtvaardigen gemaakt. Bovendien heeft Hij ons vrijgekocht uit de macht van satan en diens trawanten, zodat zij geen recht meer hebben, ons te onderdrukken ofte verleiden. Integendeel hebben wij, doordat wij in dienst van God zijn gekomen, het recht ontvangen over de zondemachten te heersen.

 

 

Openbaring 1:6 

en Hij heeft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader gemaakt - Hem zij de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden! Amen.

"Wat Hij leeft, leeft Hij voor God en niet voor Zichzelf" Wij zijn door Hem een koninklijk priesterdom tot glorie voor zijn God. Hij heeft ons gemaakt tot priesters en tot koningen; dus door de doop in de Heilige Geest, tot gezalfden. Na de verzegeling met deze doop in de Heilige Geest wordt van Christus en zijn gemeente gesproken als: de Gezalfde (11:15 en 12:10).

Jezus heeft ons tot de Vader leren bidden: Want Uwer is de kracht en de heerlijkheid". Deze heerlijkheid en kracht heeft de Vader ook aan Jezus geschonken, want deze zit op de troon van zijn Vader. Hij zegt: "Alle dingen zijn Mij overgegeven door mijn Vader" (Luc. 10:22). Hij spreekt ook: "En de heerlijkheid die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven" (Joh. 17:22). Jezus doet ons door de doop in de Heilige Geest aan met kracht van omhoog. Deze heerlijkheid en kracht zijn voor eeuwig zijn deel. "Hem zij de glorie en de macht in de eeuwen der eeuwen", want Gods heerlijkheid is zijn heerlijkheid en Gods kracht is zijn kracht voor altoos en immer. De lofprijzing voor de Zoon wordt bevestigd door een krachtig amen, dit wil zeggen: het zal waar en zeker zijn.

 

 

Openbaring 1:7 

Zie, Hij komt met de wolken en elk oog zal Hem zien, ook zij, die Hem hebben doorstoken; en alle stammen der aarde zullen over Hem weeklagen. Ja, amen.

Een wolk is het beeld van de gemeente. Hier wordt gesproken van wolken, dit wil zeggen van een wolkformatie, zoals er ook sprake is van kandelaren, twee getuigen, zeven gemeenten, geboomte des levens, de heerscharen in de hemel, alle beelden om de gemeente aan te duiden. Jezus is onafscheidelijk met zijn gemeente verbonden (14:14). Als de eindtijdgemeente in een punt des tijds veranderd wordt en zich verenigt met de wolk, de gemeente aller tijden, staat er: "En hun vijanden aanschouwden hen" (11:12). In de tijd die aan de opname voorafgaat, wordt van Jezus gezegd, dat Hij met verbazing aanschouwd wordt in allen die tot geloof kwamen (2 Thess. 1:10). In de geest ziet Johannes hoe zij die het beeld des Zoons gelijkvormig geworden zijn, voor ieder zichtbaar de Heer tegemoet gaan. De valse kerk, die eenmaal Jezus verwierp en in het einde de getuigen zal doden "op de straat der grote stad, die geestelijk genaamd wordt Sodom en Egypte, alwaar ook hun Heer gekruisigd werd" (11:18), zal dan zijn heerlijkheid en kracht zien. Dit verbasterd christendom zal dan getuige zijn van wat opstanding en waarachtig leven zijn.

Met de stammen of geslachten der aarde worden niet bedoeld Chinezen, Egyptenaren, Mexicanen of Nederlanders, maar zij die tot de schijnkerk uit alle stam en natie behoren, want deze existeert niet in de hemel, maar op de aarde als een zeer grote stad. In Openbaring 11:13 lezen wij over haarweeklacht. Men is bevreesd en erkent de vinger Gods, zoals bij Jezus" sterven de scharen naar Jeruzalem terugkeerden en zich op de borst sloegen. Ook de hoofdman en zij die met hem Jezus bewaakten, "werden zeer bevreesd en zeiden: Waarlijk, dit was een Zoon Gods".

Nu volgt nog een dubbele bevestiging, namelijk ja en amen.

 

 

Openbaring 1:8 

Ik ben de alfa en dé oméga zegt dé Here God die is en die was en die komt, de Almachtige.

Dan spreekt de Heer door de profeet Johannes: "Ik ben de alfa en de omega", dat wil zeggen het begin- en het einde. De alfa en de omega zijn de eerste en de laatste letter van het Griekse alfabet. God is het begin en het einde van de schepping. In Openbaring 22:13 zegt Jezus, dat Hij de alfa en de omega is. Hij is het begin en het einde van de nieuwe schepping. Hier is dus het verschil tussen Schepper en Herschepper, tussen Spreker en Woord.

Gods begin is van eeuwigheid en Jezus Christus is het begin van de nieuwe schepping (3:14). Als Woord Gods is Hij echter van eeuwigheid in de schoot des Vaders en op deze wijze ook bij de eerste schepping betrokken. Door het Woord heeft God immers de wereld geschapen (Hebr. 1:2). Johannes herhaalt nu de naam van God, die in het oude verbond luidde: "Ik ben, die Ik ben" en nu: "Die is en die was en die komt". Hij voegt eraan toe: "De Almachtige", omdat niets van wat in dit boek beschreven wordt, buiten Hem omgaat, maar naar zijn plan zich door zijn macht ontwikkelt.

 

 

Openbaring 1:9 

Ik, Johannes, uw broeder en deelgenoot in de verdrukking en in het Koninkrijk en de volharding in Jezus, was op het eiland, genaamd Patmos, om het woord Gods en het getuigenis van Jezus.

Johannes richt zich tot hen aan wie hij de boodschap moet doorgeven. Hij heeft drie dingen met hen gemeen: de verdrukking die onafscheidelijk verbonden is met het ingaan in het Koninkrijk (Hand. 14:22); het deelgenootschap aan de hemelse roeping en het overgezet zijn uit de duisternis in het licht van het Koninkrijk. Hij is ook deelgenoot in de volharding. die nodig is om de wil van God doende, te verkrijgen hetgeen beloofd is. Johannes volhardde in Jezus, dat wil zeggen hij bleef in zijn Woord, zoals de Heer vermaand had, toen de apostel nog bij Hem vertoefde: "Blijf in Mij, gelijk Ik in u".

Johannes was gevangen op Patmos, een eilandje tegenover Asia, het gewest waarin de zeven gemeenten lagen. De reden van zijn gevangen name was zijn prediking en zijn getuigen van Jezus' leven, dood en opstanding, zoals hij schreef. "Hetgeen wij gezien en gehoord hebben van het Woord des levens, verkondigen wij ook u" (1 Joh. 1:3).

 

 

Openbaring 1:10,11 

Ik kwam in vervoering des geestes op de dag des Heren, en ik hoorde achter mij een luide stem, als van een bazuin, zeggende: Hetgeen gij ziet, schrijf dat in een boek en zend het aan de zeven gemeenten: naar Efeze, en naar Smyrna, en naar Pergamum, en naar Tyatira, en naar Sardes, en naar Filadelfia en naar Laodicea.

Johannes kwam in geestverrukking, zoals Paulus weggevoerd werd, toen hij opgetrokken werd tot in de derde hemel. Ook Petrus raakte in geestverrukking toen hij de hemel geopend zag en een voorwerp zag neerdalen in de vorm van een groot laken. In hoofdstuk 4:2 zegt Johannes: "Terstond kwam ik in vervoering des geestes". Hierdoor kwam hij in de hemelse gewesten. Door de inwerking van de Heilige Geest begon de innerlijke mens te zien en te horen. Johannes deelt mee, dat hij in geestvervoering kwam op "des Heren dag". Hier wordt in het Grieks een andere woordkeus gebruikt dan op andere plaatsen waar sprake is van "de dag des Heren", zoals bijvoorbeeld in Handelingen 2:20.

Velen denken daarom, dat de apostel op de eerste dag der week, dus op zondag, in geestvervoering kwam, maar dan zou hij beter hebben kunnen schrijven: "Op de dag des Heren kwam ik in vervoering des geestes", waardoor dan duidelijk tot uitdrukking zou zijn gekomen, dat hij van het tijdelijke werd overgezet in de eeuwige, geestelijke wereld. Wij menen daarom dat met de "dag des Heren" ook hier bedoeld wordt een tijdperk, waarin de Heer zijn speciale werk van herschepping tot stand brengt in en door de gemeente van de eindtijd.

Johannes bevond zich toen in de onzienlijke wereld en vernam met zijn geestelijk oor een luide stem, die hem aan het geklank van een trompet herinnerde. Het was het eerste signaal waardoor hij werd geroepen, de gezichten die hij ontving, in een boek op te schrijven. Hij moest het geschrevene zenden aan de gemeenten in Asia waar hij volgens de kerkgeschiedenis werkzaam is geweest.

 

 

Openbaring 1:12,13 

En ik keerde mij om, ten einde de stem te zien, die met mij sprak. En toen ik mij omkeerde, zag ik zeven gouden kandelaren, en te midden van de kandelaren iemand als eens mensen zoon, bekleed met een tot de voeten reikend gewaad, en aan de borsten omgord met een gouden gordel;

Johannes werd eerst bepaald bij hetgeen al aanwezig was, namelijk de gevestigde gemeenten waartussen Jezus wandelde. Hij moest daarom omzien of terugzien in de tijd: hij keerde zich om, teneinde de persoon te zien, wiens stem hij hoorde Johannes ontvangt nu zijn eerste visioen en ziet de gemeenten, gesymboliseerd in zeven gouden kandelaren, waartussen de Heer wandelde. Deze zeven gemeenten vertegenwoordigen de ware kerk van alle tijden.

In het oude verbond was alles gecentraliseerd in één tempeldienst, in één volk en in één staat. De gemeente van het nieuwe verbond is niet door uitwendige vormen en organisaties verbonden. Zij past zich aan bij ieder ras en iedere landaard. leder van de zeven gemeenten had haar eigen kenmerkende eigenschappen, zoals nu de plaatselijke gemeenten hun eigen type bezitten.

Het beeld van de kandelaren is ontleend aan de tempeldienst. De gemeenten zijn het licht dezer wereld, want "het leven is het licht der mensen". Zij behoren niet onder de korenmaat te staan, maar ieder te beschijnen, die het waarachtige licht zoekt. De Heer der gemeenten wandelt tussen de kandelaren. Hij verzorgt en reinigt hen, opdat zij meer licht verspreiden. De olie is het beeld van de Heilige Geest, die het licht voedt, dat de gemeenten uitstralen. Het goud wijst op de zuiverheid en reinheid. Door het Woord worden de gemeenten gereinigd als met een waterbad, zodat zij stralend, zonder vlek en rimpel, heilig en onbesmet voor de Heer staan. (Ef 5:26,27).

Het beeld dat Johannes van zijn Meester zag, kwam gedeeltelijk overeen met dat van de Zoon des mensen, met wie hij op aarde had verkeerd, maar aan de andere kant aanschouwde hij nu de verheerlijkte Meester. Deze was bekleed met een lang afhangend gewaad, als teken dat zijn voeten geen dienstwerk meer behoefden te verrichten. Zo was ook de heup niet omgord als tot dienstbetoon, maar de borst had een gouden gordel, zoals die van een koning, die de overwinning behaald heeft en niet meer behoeft te strijden.

Deze gouden gordel is het beeld van de gerechtigheid en de trouw, waarvan sprake is in Jesaja 11:5. Zo zien wij ook hier de Priester-Koning naar de ordening van Melchizédek in het lange gewaad, waarmee Hij het heiligdom binnentreedt met de koninklijke gordel omgord.

 

 

Openbaring 1:14,15 

en zijn hoofd en zijn baren waren wit als witte wol, als sneeuw, en zijn ogen als een vuurvlam; en zijn voeten waren gelijk koperbrons, als in een oven gloeiend gemaakt, en zijn stem was als een geluid van vele wateren.

De sneeuwwitte kleur van het hoofd en de haren wijzen op hoge ouderdom, of lengte van dagen. Het beeld herinnert ons aan het droomgezicht in Daniël 7:9 over de "Oude van Dagen". Ook van de Zoon des mensen wordt gezegd: "Uw troon, o God, is in alle eeuwigheid" (Hebr. 1:8). De ogen van de Mensenzoon worden beschreven als een vuurvlam. "De lamp van het lichaam is het oog", sprak Hij eenmaal.

Hier worden zijn ogen getekend als de spiegel der ziel, die zijn innerlijk weerkaatsen. Deze vuurvlam wijst op de kracht en het licht van zijn geest en op de volheid van de Heilige Geest. Zijn voeten waren als glanzend koper, beeld van een heerser, die zijn vijanden verpletteren gaat. De stem is als het geruis van vele wateren, machtig en overweldigend als het geluid van een donderende waterval.

 

 

Openbaring 1:16-18 

En Hij had zeven sterren in zijn rechterhand en uit zijn mond kwam een tweesnijdend scherp zwaard; en zijn aanzien was gelijk de zon schijnt in haar kracht. En toen ik Hem zag, viel ik als dood voor zijn voeten; en Hij legde zijn rechterhand op mij en zeide: Wees niet bevreesd, Ik ben de eerste en de laatste, en de levende, en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden, en Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk.

De Heer draagt n zijn rechterhand zeven sterren. De verklaring ervan wordt in vers 20 gegeven. Het tweesnijdende, scherpe zwaard, dat uit zijn mond komt, is zijn woord. Dit komt nauwkeurig overeen met het woord van God zelf De apostel had eenmaal uit de mond van Jezus opgetekend: "Want de woorden, die Gij (Vader) Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven"(Joh. 17:8). Dit woord is "levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard"(Hebr. 4:12).

Het scheidt waarheid van leugen en gerechtigheid van ongerechtigheid. Op deze wijze worden ziel en geest gereinigd. In hoofdstuk 19:15 lezen wij van het overwinnende Woord Gods, dat uit zijn mond een scherp zwaard komt, om daarmee de heidenen te slaan, namelijk de machten, die de volken tot heidenen maken.

Eenmaal beschreef de apostel de Man van smarten, die voor Pilatus getuigde, dat Hij een koning was. Hij schreef. "Jezus dan kwam naar buiten met de doornenkroon en het purperen kleed. En Pilatus zeide tot hen: Zie, de mens!" (Joh. 19:5). Nu is de aanblik schitterend als de zon in haar kracht en overweldigend van heerlijkheid. Is het wonder dat Johannes, die Jezus in zijn diepe vernedering heeft waargenomen, als dood ter aarde valt nu hij Hem in zijn majesteit ziet?

Menigmaal had Johannes in zijn leven gezien, dat Jezus zijn hand op mensen legde om ze te zegenen tot genezing of tot bevrijding. De rechterhand Gods, dus ook die van Jezus, symboliseert de kracht en de werking van de Heilige Geest. Door het woord worden gedachten Gods openbaar en door zijn arm worden ze uitgevoerd of gerealiseerd. De hand Gods, de arm Gods en de vinger Gods zijn daarom beelden van de Heilige Geest. Wie met de psalmist zingt: "Zijn machtig arm beschermt de vromen", of "En door zijn hand zich laten leiden" zal concreet denken aan de bescherming en leiding van de Heilige Geest.

Als Jesaja vraagt: "Aan wie is de arm des Heren geopenbaard?" betekent dit: wie van ons kent "de kracht uit de hoge"? Slechts door de Heilige Geest wordt waarheid: "Het voornemen des Heren zal door zijn hand voortgang hebben". Jezus sprak toen Hij bezig was een boze geest uit te drijven: "Indien Ik door de vinger Gods de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen".

Hier lezen wij dat Jezus de hand op Johannes legt om zijn vrees weg te nemen en hem kracht te geven. Op deze wijze werden ook de profeten van het oude verbond aangeraakt en gesterkt. De kracht van de Heilige Geest verdrijft iedere vrees. Jezus noemt Zichzelf de eerste en de laatste, evenals de Vader dit doet (vers 8).

Hij was immers van eeuwigheid als Woord Gods in de schoot des Vaders, en voldragen en voldaan zal Hij als Woord ook daarin terugkeren. Dan beschrijft de Heer wat tussen dit "eerste" en "laatste" voorgevallen is. Hij was op deze aarde als een waarachtig levend mens. Hij was ook gestorven als een mens, maar opgestaan uit de dood en nu is Hij een volmaakt levend mens tot in alle eeuwigheden.

Tijdens dit proces van sterven en opstanding heeft Hij de sleutels van de dood en het dodenrijk verworven, dit wil zeggen dat Hij in aanraking geweest is met de dood, de verderver Apóllyon, en met het dodenrijk, namelijk met de onderdanen van deze machthebber van de afgrond. Jezus heeft de dood en de doodsmachten overwonnen. Dit is gebeurd door de kracht die Hem uit de doden opwekte, door de Heilige Geest (Rom. 8:1 l). Dit is ook de enige wijze waardoor de in de Geest gedoopte gelovigen hier op aarde de doodsmachten kunnen overwinnen. Daarom moeten Gods kinderen eerst verzegeld worden met de Heilige Geest, voordat de put van de afgrond geopend wordt (9:4-6)."

 

 

Openbaring 1:19 

Schrijf dan hetgeen gij gezien hebt en hetgeen is en hetgeen na dezen geschieden zal.

Johannes schreef in zijn evangelie op, wat hij op aarde gezien en gehoord en getast had van het Woord des levens (1 Joh. 1:1). Nu moet hij opschrijven wat hij ziet en hoort in de hemelse gewesten aangaande wat daar reeds was: God en zijn troon, het Lam dat geslacht is, de zeven geesten Gods, de engelen der gemeenten, de gemeenten zelf als kandelaren, de vier dieren en dan hetgeen zich ontwikkelen zou in de ware en valse kerk.

 

 

Openbaring 1:20 

Het geheimenis der zeven sterren, die gij gezien hebt in mijn rechterhand, en de zeven gouden kandelaren: de zeven sterren zijn de engelen der zeven gemeenten, en de kandelaren zijn de zeven gemeenten.

Er is een verborgenheid, waarvan Paulus spreekt, dat zij alle eeuwen verborgen geweest is, namelijk de vorming van een gemeente, die de veelkleurige wijsheid Gods in de hemelse gewesten bekend zou maken (Ef 3: 10).

De zeven gouden kandelaren beelden de gemeenten van alle tijden en alle plaatsen uit als de lichtdragers in het hemelse heiligdom. Terwijl de gemeenten gesymboliseerd worden door zeven gouden kandelaren, wordt het engelenheer, dat zich speciaal bezighoudt met de vorming, het wel en het wee van de gemeenten, uitgebeeld door zeven sterren, die de Heer draagt in en bestuurt door zijn rechterhand. Zij stellen de engelen der gemeenten voor.

Men zegt wel eens dat met de engel der gemeente de voorganger bedoeld wordt. In de eerste plaats komt in de Openbaring het woord "ster" nergens in deze betekenis voor. Ten tweede zou er dan sprake zijn van een dubbel beeld. Een ster zou een engel voorstellen en die engel zou weer een beeld van de voorganger zijn. Ook is het in strijd met de symmetrie als er staat: de zeven sterren zijn de engelen en de kandelaren zijn de gemeenten. leder kind van God heeft zijn engel (Matth. 18:10). Ook Jezus heeft zijn engel. In een gemeente zijn dus vele engelen actief en boven hen staat de engel der gemeente, zoals in het Oude Testament wel sprake is van engelen over landen en volken (Dan. 10:13 en 12:1).

       

hoofdstuk 2

 

 

Openbaring 2:1 

Schrijf aan de engel der gemeente te Eféze: Dit zegt Hij, die de zeven sterren in zijn rechterhand houdt, die tussen de zeven gouden kandelaren wandelt:

Wat de voorganger van de gemeente op aarde is, is de engel der gemeente in de hemelse gewesten. Zoals de voorganger een wachter is, die zich ten dienste van de gemeente stelt om deze te leiden en tot volkomenheid te voeren, zo stelt de engel der gemeente zich ten dienste van de gemeente in de onzienlijke wereld. Hij heeft hetzelfde doel voor ogen als de voorganger. De laatste mag gebruik maken van "de dienst van al zijn geledingen naar de kracht, die elk lid op zijn wijze uitoefent" voor "de groei des lichaams" (Ef 4:16).

De engel der gemeente maakt gebruik van de schare engelen. "die uitgezonden worden ten dienste van hen. die het heil zullen beërven; dus ten dienste van hen, die tot de gemeente behoren (Hebr. 1:14). De engel der gemeente staat tot de voorganger als de onzienlijke gemeente staat tot de zienlijke. Vergelijk hiermee de verhouding tussen de innerlijke mens en de uitwendige, die wel onderscheiden, maar niet gescheiden zijn en elkander wederkerig beïnvloeden.

De engel van de gemeente wordt als leider van de dienende engelen op de hoogte gebracht van de toestand in de gemeente, van het positieve en het negatieve en van de toekomstige belofte bij overwinning. Naar deze gegevens kan hij zijn dienst inrichten. Deze engel coördineert de diensten der engelen, geeft dus leiding aan de afzonderlijke engelen van de gemeenteleden. De engel des Heren legert zich rondom wie Hem vrezen (Ps. 34:8).

De Vader heeft de macht aan zijn Zoon overgegeven, dus deze heeft nu de supervisie over het hele leger van heilige engelen. De engel des Heren is nu de engel van Jezus.

De eerste gemeente tot wie de ziener zich richten moet, is die van Efeze, een gemeente waar de apostel Paulus enkele jaren werkte. Deze gemeente was op een hoog geestelijk peil gekomen. Paulus roemde daar vooral het geloof en de liefde. In zijn "grieven kon hij bij haar leden inzichten kwijt aangaande de hemelse gewesten en het plan van God.

De Heer richt Zich door middel van zijn engel tot Johannes, die de boodschap op schrift stelt en doorgeeft aan de gemeente. Bij het begin van iedere brief wordt steeds een der kenmerken van Jezus, zoals deze in het eerste hoofdstuk beschreven werden, naar voren gebracht. De keuze is niet willekeurig, maar houdt verband met de inhoud der brieven.

Wanneer nu de Heer beschreven wordt als degene die de wachters in de hemelse gewesten in zijn rechterhand draagt en bestuurt, en die wandelt tussen de kandelaren, dat zijn de gemeenten als lichtdragers, dan kunnen wij dus in deze perikoop verwachten dat het over het lichtdragen gaan zal. Jezus had eenmaal tot zijn volgelingen gezegd: "Gij zijt het licht der wereld" en "laat uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken" (Matth. 5:14,16). De kandelaar of de gemeente is dus het licht der wereld. Zij zal dus goede werken moeten tonen.

 

 

Openbaring 2:2,3 

Ik weet uw werken en inspanning en uw volharding en dat gij de kwaden niet kunt verdragen en hen op de proef gesteld hebt, die zeggen, dat zij apostelen zijn, maar het niet zijn, en dat gij hen leugenaars hebt bevonden, en gij hebt volharding en hebt verdragen om mijns Naams wil en gij zijt niet moede geworden.

De Heer getuigt van de activiteit die de gemeente in Efeze ten toon spreidde in ingespannen en zwoegende arbeid, waarbij zij vol wist te houden. In alle opzichten waren de Efeziërs ijverig, ook in het zuiver houden van leer en leven. Wanneer zonde in deze gemeente bedreven was, werd dit niet zoals in Corinthe getolereerd, en ook valse leringen verdroeg men niet. Wanneer leraars van buiten kwamen, werd onderzocht of zij woorden Gods spraken.

Er waren mannen die zich voor apostelen uitgaven, maar die in werkelijkheid bedriegers waren. Paulus schreef in dit verband aan de Corinthiërs over "schijnapostelen" (2 Cor. 11:13). In Eféze werden deze lieden ontmaskerd en men hechtte daar geen geloof aan hun woorden. De Eféziërs waren in hun goede werken niet alleen ijverig, maar ook volhardend en geduldig. Wanneer verdrukking en vervolging kwamen ter wille van de naam van Jezus, legden ze het bijltje er niet bij neer, maar ze hielden onvermoeid stand. Ook Johannes zelf had waarschijnlijk in Efeze vervolging geleden en was in verband met zijn volharding verbannen (1:9).

 

 

Openbaring 2:4,5 

Maar Ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde verzaakt hebt. Gedenk dan, van welke hoogte gij gevallen zijt en bekeer u en doe weder uw eerste werken. Maar zo niet, dan kom Ik tot u en Ik zal uw kandelaar van zijn plaats wegnemen, indien gij u niet bekeert.

Toch heeft de Heer iets tegen Eféze. Men was al strijdende en ijverende iets kwijtgeraakt, namelijk de liefdesgemeenschap in de hemelse gewesten. Men kan zo opgaan in en bezig zijn met de werken voor de Heer, dat men het contact met Hem verliest en dat ook de liefde Gods, die in het hart is uitgestort, ten opzichte van de broeders en zusters en alle mensen, verloren gaat. Men heeft het zo druk met het bestrijden van dwalingen en met het ordenen van de gemeente, dat men geen oog meer heeft voor de nood van de aangevallen, gebonden of zieke broeder en zuster, die in het midden van de gemeente of in haar omgeving leven.

In een werk des Heren kan de methodiek zoveel aandacht vragen, dat het leven gebaseerd op liefde en saamhorigheid erbij inschiet. De liefde met de gaven van de Heilige Geest, waardoor de gemeente werkelijk gediend en opgebouwd wordt, kan slechts functioneren bij een wandel en een strijd in de hemelse gewesten.

De Eféziërs waren van een hoogte neergestort, namelijk van de onzienlijke wereld in de zichtbare. Zij dreigden vleselijke christenen te worden, ondanks alle inspanning en ijver. De Heer raadt hun aan zich ervan bewust te worden welke veranderingen er plaatsgegrepen hadden. Zij leefden niet meer vanuit de liefde en de kracht Gods, maar waren op een aards niveau terechtgekomen. Hij vermaant hen zich te bekeren en opnieuw hun licht te laten schijnen, door goede werken te doen zoals in het begin. Dan zal de gemeente als het ware lichaam van Christus groeien, want dat wordt: "opgebouwd in de liefde".

Indien zij de beginwerken niet wilden verrichten, die gebaseerd waren op de liefde tot God, op die tot de naaste en gedaan werden door de kracht van de Heilige Geest, die volgens Handelingen 19 ook vergezeld gingen door machtige tekenen en wonderen, zou de Heer hun luchter van zijn plaats verwijderen. Zij zouden verwerpelijk worden en geen lichtdragers meer zijn, tenzij zich bekeerden.

Wij merken hieruit, dat de gemeente slechts zo lang standhoudt, als ze aan haar doel beantwoordt. Wanneer het waarachtige leven wijkt, blijft alleen de dode organisatie over. Wanneer er geen of weinig organisatorisch verband is, valt zo'n gemeente ook in de zichtbare wereld uiteen, wat men in zogenaamde opwekkingskringen dikwijls bespeuren kan. Men kan zich niet bekeren door het doen van boete of door vasten, want uiterlijke vormen en het natuurlijke leven geweld aandoen, zijn nutteloos voor God. Men moet terugkeren naar het oorspronkelijke model, zoals de Heer dit in de aanvang van het nieuwe verbond toonde.

 

 

Openbaring 2:6 

Doch dit hebt gij, dat gij de werken der Nicolaïeten haat, welke ook Ik haat.

De Heer prijst de gemeente te Eféze dat zij de werken der Nicolaïeten haat. Het is niet bekend wie deze misleiders waren en wat zij leerden, maar zij vormden een groep leraars die de gemeente van de goede weg wilde afvoeren. Zij zetten de gemeente aan om werken te doen, die niet met Gods plan overeenstemden. Daarom stond Jezus afkerig tegenover deze werken. Hij haatte ze, omdat ze voortkwamen uit verleidende geesten, als werken der duisternis.

 

 

Openbaring 2:7 

Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. Wie overwint, hem zal Ik geven te eten van de boom des levens, die in het paradijs Gods is.

Wie in de geestelijke wereld oren heeft en dus de stem van de Heilige Geest verstaan kan, moet opmerkzaam acht geven op hetgeen hier tot de gemeenten gesproken wordt. De Geest leidt immers de gemeenten tot de volle waarheid. Daarom mogen de gemeenten de profetieën niet verachten. In iedere brief aan de gemeenten wordt deze opwekking herhaald. Het is daarom van zoveel belang om naar de stem van de Geest te luisteren. Hij toont immers aan, welke gebreken er in de gemeenten zijn, maar prijst ook wat daarin goed is. Het gaat er niet alleen om, de profetieën te horen, maar ook zich ernaar te richten.

Iedere brief besluit ook met een belofte voor degene die zegeviert. Overwinning is het positieve resultaat van een strijd. De Openbaring kent alleen de worsteling tegen de boze machten. Het is de bedoeling van de Heer dat iedere gelovige triomfeert en vrij wordt van elke kwade geest. Langs deze weg zal ook de gemeente vrij worden. De belofte aan de overwinnaars in deze brief is, dat zij mogen eten van de boom des levens, die in het paradijs Gods staat. Dit beeld is ontleend aan de hof van Eden, waarin ook een boom des levens stond.

De vrucht ervan hield het tijdelijke leven in stand. Hier wordt met de boom des levens, Jezus Christus bedoeld. Wie van Hem eet, zal tot in eeuwigheid leven (Joh. 6:51). Het paradijs Gods is beeld van de voltooide gemeente. Deze is immers Gods akkerwerk. Paulus werd eenmaal in de geest opgetrokken en zag het uiteindelijke resultaat, waartoe de prediking van het Koninkrijk Gods leidde. Bij het zien van deze heerlijkheid werd hij zo overweldigd, dat hij haar niet kon weergeven.

 

 

Openbaring 2:8 

En schrijf aan de engel der gemeente te Smyrna: Dit zegt de eerste en de laatste, die dood geweest is en levend geworden:

Smyrna was een plaats ten noorden van Eféze met een goede haven, schone gebouwen en een rijke bevolking. Het is niet bekend wie daar het evangelie gepredikt heeft, want de naam Smyrna wordt nergens in de bijbel genoemd. Wij merken op dat de gemeente aldaar onder zware verdrukking leefde. Daarom stelt Jezus Zichzelf aan hen voor als de blijvende en de onveranderlijke, de vaste rots, maar ook als degene die dood geweest was, dus een zware verdrukking had ondervonden, zoals er staat: "En heeft Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja tot de dood des kruises". Maar Hij is ook degene die de dood overwonnen heeft en levend geworden is.

 

 

Openbaring 2:9 

Ik weet uw verdrukking en armoede, hoewel gij rijk zijt, en de laster van hen, die zeggen, dat zij Joden zijn, doch het niet zijn, maar een synagoge des satans.

De Heer heeft het lijden van de gemeente te Smyrna gezien. Deze verdrukking was van de Joden uitgegaan, die door hun lasteringen de heidenen opruiden om de christenen te vervolgen. De apostel Paulus had dit tijdens zijn zendingsreizen ook telkens meegemaakt. Het gevolg was dat deze gelovigen van hun goederen beroofd werden en in armoede leven moesten. Voor hen golden de woorden uit Hebreeën 10:34: "Gij hebt de roof van uw bezit blijmoedig aanvaard, want gij wist, dat gij zelf een beter en blijvend bezit hebt". Deze gemeente was immers rijk naar de innerlijke mens. Zij bezat schatten in de hemel, waar noch mot noch roest ze ontoonbaar maakt en waar geen (aardse) dieven inbreken of stelen". (Matth. 6:20).

Jezus kende ook de lasterlijke aantijgingen van de aanklagers, die zeiden Joden - dat zijn godlovers - of ware kinderen van Abraham te zijn, maar het in wezen niet waren. Integendeel: zij waren uit hun vader, de duivel (Joh. 8:44) en zo vormden zij tezamen een synagoge van de satan. Zij waren hetzelfde adderengebroed dat de Heer eenmaal tegenover Zich had. Niet voor niets distantieerde Johannes zich in zijn evangelie van zijn volksgenoten met de woorden: "De Joden dan..."In de waarde, die zij aan hun Jood-zijn hechtten, was hij volkomen van hen vervreemd.

 

 

Openbaring 2:10 

Wees niet bevreesd voor hetgeen gij lijden zult. Zie de duivel zal sommigen uwer in de gevangenis werpen, opdat gij verzocht wordt, en gij zult een verdrukking hebben van tien dagen. Wees getrouw tot de dood en Ik zal u geven de kroon des levens.

De Heer zegt niet dat Hij het lijden onmiddellijk zal doen ophouden, maar Hij roept de gemeente op er niet voor te vrezen. Want in de verdrukking die zij te doorworstelen hebben, zal de Heer hun sterkte zijn. De Heilige Geest zal hen bekrachtigen en leiden. Jezus voorspelt zelfs dat de duivel gebruik zal maken van mensen om sommigen in de gevangenis te werpen, teneinde hen te verzoeken. Gehoopt werd dat zij dan hun Meester verloochenen zouden. Hun lijden zal echter niet voortduren, maar begrensd worden binnen een periode van tien dagen, dus een bepaalde korte tijd.

Zo zal iedere gemeente ook in onze tijd zo'n tijdperk van geestelijke verdrukking en vervolging ondergaan, opdat zij beproefd moge blijken en bestand tegen de verzoekingen van satan.

Merk op, dat hier sprake is van een strijd in de hemelse gewesten. Deze gaat niet tegen mensen van vlees en bloed, want dezen zijn alleen maar instrumenten in de hand van de boze. Opgeroepen wordt om tot het einde te volharden en getrouw te blijven tot de dood, zoals ook hun Heer getrouw geweest was. Zij zullen dan in de onzienlijke wereld een kroon ontvangen, dat wil zeggen dat hun overwinning bekroond wordt met het eeuwige leven.

 

 

Openbaring 2:11 

Wie een oor heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt. Wie overwint, zal van de tweede dood geen schade lijden.

Ook deze gemeente moet luisteren naar de profetie, die zij ontvangt. De overwinnaars krijgen de belofte dat, hoe het ook in het natuurlijk leven afloopt, zij eeuwig leven hebben in de hemelse gewesten. Misschien wordt het een verdrukking tot de dood en wacht hun een martelaarschap, maar zij mogen verzekerd zijn dat de tweede dood, de poel des vuurs, hun geen schade kan doen. De poel des vuurs is de concentratie en afgrendeling van de boze geesten. Wanneer de gemeente getrouw en standvastig is, zal geen boze geest haar beschadigen. Zelfs wanneer sommigen moeten sterven, zullen zij naar de mens des harten onbeschadigd voortleven.

 

 

Openbaring 2:12 

En schrijf aan de engel der gemeente te Pérgamum: Dit zegt Hij, die het tweesnijdende scherpe zwaard heeft:

Eféze, Smyrna en Pérgamum waren de belangrijke steden in Asia. Wij zien dat de gemeenten in de grote steden ontstonden als middelpunt van een gehele streek. Wij merken dit op in Jeruzalem, Antiochië, Thessalonika, Corinthe, Athene en Rome. Ook in Pérgamum, dat met Efeze wedijverde om de grootste stad in Asia te zijn, was een gemeente gevestigd. De gemeenten in deze steden bevonden zich in verschillende situaties, stonden aan verschillende gevaren bloot en hadden ieder een eigen karakter.

De inhoud van de brief aan Pérgamum komt enigszins overeen met die aan Eféze: eerst een woord van waardering en later woorden van waarschuwing en vermaan. Alleen schijnen de gevaren en verleidingen hier groter te zijn geweest. Om zich te identificeren brengt de Heer hier als kenmerkend onderdeel van de beschrijving uit hoofdstuk 1 het tweesnijdende, scherpe zwaard naar voren. Het is Gods Woord dat levend is en krachtig. Het gaat uit in Pérgamum, opdat men zal weten wat men vasthouden en wat men geloven moet, maar het gaat ook uit om scheiding te maken tussen wat in de gemeente van de Heer is en wat van de boze is, tussen gerechtigheid en zonde, en tussen waarheid en leugen.

 

 

Openbaring 2:13 

Ik weet waar gij woont daar waar de troon des satans is; en gij houdt vast aan mijn naam en hebt het geloof in Mij niet verloochend, ook niet in de dagen van Antipas, mijn getuige, mijn getrouwe, die gedood werd bij u, waar de satan woont.

De Heer kende de omstandigheden waaronder de gemeente in Pérgamum leven moest. Het was een stad van grote afgoderij, bekend om haar dienst van de afgod Asclépius, die de bijnaam had van sotèr, dit wil zeggen: heiland, helper of zaligmaker. Een slang was het symbool, waarmee zijn macht om de ziekte weg te nemen, te kennen werd gegeven. Het is hetzelfde zinnebeeld dat in onze dagen de artsen voeren.

Om tot het geloof te komen, moesten de bekeerlingen in deze gemeente de oude weg tot behoud totaal loslaten en het geloof en het vertrouwen in de naam en in de kracht van Jezus onverwrikt vasthouden. Pérgamum wordt door de Heer de stad genoemd, waar de troon van satan stond, waar de boze op directe en indirecte wijze grote heerschappij uitoefende. In de gemeente erkende men echter Jezus als Heer en in zijn naam werd gepredikt, gedoopt en naar zijn opdracht werd zijn naam gebruikt tegen leugen-, ziekte- en zondemachten.

De haat die hierdoor werd opgewekt, was zo groot, dat een van de gemeenteleden, een trouwe getuige van Jezus Christus, Antipas geheten (dit betekent: die tegen allen is), zijn leven als martelaar moest eindigen. Nogmaals wordt eraan herinnerd dat satan in Pérgamum een vaste woonplaats had, want deze plaats was niet alleen een middelpunt van verering van Asdépius, maar er was daar ook een tempel gewijd aan de "goddelijke" keizer Augustus, die daar werd vereerd en aangebeden met de godin Rome. Men begrijpt aan welke gevaren deze jonge gemeente blootstond, wanneer zij zich onttrok aan deze afgodische gebruiken.

 

 

Openbaring 2:14 

Maar Ik heb enkele dingen tegen u: dat gij daar sommigen hebt, die vasthouden aan de leer van Bileam, die Balak leerde de kinderen Israëls een strik te spannen, dat zij afgodenoffers zouden eten en hoereren

Toch waren er sommigen in de gemeente te Pérgamum, die niet geheel met het verleden gebroken hadden en die niet volkomen de Heer dienden, maar een compromis sloten met de vroegere afgoderij. In de geestelijke wereld hoereerden zij door afgodenoffers te eten en hadden daardoor gemeenschap met de tafel der demonen (1 Cor. 10:2 l).

In de natuurlijke wereld bedreven zij overspel vanuit dezelfde geestesgesteldheid. Deze goddeloze vermenging, die tot ontrouw leidde, wordt door de Heer verbonden aan de leer of de raad van Bileam, die aan koning Balak van de Moabieten de raad gaf om het volk Gods op zijn zondige feestpartijen te nodigen en huwelijken tot stand te brengen tussen de zonen van Israël en de dochters van de Moabieten. Op deze zonde van het oude volk Israël volgde een verschrikkelijke straf (zie Num. 22-25 en 3 1:16). Zoals God Zich tegen het oude bondsvolk keerde, zo keert Jezus Zich tegen hen die op deze wijze ontrouw waren aan het evangelie Gods.

 

 

Openbaring 2:15,16 

Zo hebt ook gij sommigen die op gelijke wijze aan de leer der Nicolaïeten vasthouden. Bekeer u dan; maar zo niet, dan kom Ik spoedig tot u en Ik zal strijd tegen ben voeren met het zwaard mijns monds

Het was niet alleen de zonde der vermenging die bestraft werd, maar evenals in Eféze, is sprake van de leer der Nicolaïeten. Dit waren mensen die afwijkingen predikten in leer en leven van de weg Gods. Ook brachten zij het gemeenteleven in groot gevaar, omdat hun werken boos waren (2:6). Tot de gemeente in Eféze werd gezegd dat zij de kwaden niet konden verdragen en dat zij de werken der Nicolaïeten haatten, maar in Pérgamum bleek, dat sommigen deze verkeerde richting ingeslagen waren.

Jezus vermaant de gemeente om tucht uit te oefenen en roept de dolenden op om terug te komen van hun dwaalweg en zich volkomen vast te houden aan het geloof in Hem en aan het gezag van zijn Naam. Indien zij weigeren zich te veranderen, zal de Heer Zelf in de gemeente oordelen door het Woord Gods. Hij zal degenen die zich verharden, Zelf afscheiden van de getrouwen in de gemeente en hen daaruit verwijderen, "want het woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard".

 

 

Openbaring 2:17 

Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. Wie overwint, die zal Ik geven van het verborgen manna, en Ik zal hem een witte steen geven en op die steen een nieuwe naam geschreven, welke niemand weet, dan die hem ontvangt.

Indien de innerlijke mens voor het Woord Gods openstaat, neemt hij ter harte wat Gods Geest tot de gemeente spreekt en hij zal dan ook gehoorzamen - dat is horen en doen - aan wat de Heer van hem vraagt. Wie in gehoorzaamheid aan God in de naam van Jezus de strijd aanbindt tegen de misleidende en onderdrukkende machten der duisternis, zal overwinnen.

Wij merken op, dat in Pérgamum steeds gewaarschuwd wordt voor valse leer; dus een verleugening door het woord, en dat Jezus daar tegen optreedt, door het Woord Gods te hanteren. De beloning voor de overwinnaars is allereerst het ontvangen van het verborgen manna. Zoals de Israëlieten in het natuurlijke leven in de woestijn brood uit de hemel ontvingen om hun lichaam in stand te houden en nieuwe kracht te geven, zo ontvangt de gehoorzame, overwinnende gemeente het brood uit de hemel tot onderhoud en bekrachtiging van de innerlijke mens ten eeuwigen leven. Het verborgen zijn wijst erop dat Christus in de onzienlijke wereld leeft en werkt in "de verborgen mens des harten" (1 Petr. 3:4). Jezus had Zichzelf het brood des levens genoemd (zie Joh. 6:48-51).

De overwinnaars ontvangen ook een witte steen. In de Griekse en Romeinse rechtspraak werden twee stenen gebruikt: een witte, die de beschuldigde vrijsprak en een zwarte steen, die de veroordeling aanwees. Wanneer de overwinnaars dus een witte steen ontvangen. is dit een bewijs van hun gerechtigheid en van hun deelhebben aan de tempel Gods (zie 3:12).

Wie in Christus is, is een nieuwe schepping. Hierbij behoort een nieuwe naam, die de functie aangeeft die in de geestelijke wereld door de drager ervan wordt ingenomen. Deze positie hangt ten nauwste samen met de bijzondere roeping van de gelovige, zoals Paulus schrijft: "Krachtens de genade die aan mij geschonken is" (Rom. 12:3).

Johannes de Doper sprak van deze speciale roeping: "Geen mens kan iets aannemen of het moet hem uit de hemel gegeven zijn" (Joh. 3:27). Een gelovige moet zichzelf door de Geest Gods van zijn speciale roeping bewust worden.

De nieuwe naam beantwoordt aan het wezen van degene die hem ontvangt. Hij wordt gegeven aan hen die in hun bijzondere roeping hebben overwonnen, dus deze uitgevoerd hebben naar de wil van Hem die geroepen heeft. Zo hebben voorganger en oudsten een ander soort strijd te voeren dan gemeenteleden of een evangelist. Jacob kreeg de nieuwe naam Israël na de strijd aan de Jabbok. Hij" werd daar de vorst Gods, waartoe de Heer hem had geroepen. Niemand weet de naam, omdat een speciale roeping sterk persoonlijk is. Ook de geroepene weet alleen in hoeverre hij zijn roeping heeft waargemaakt.

Het overwinnaarsloon van deze gemeente bestaat dus uit: een door het hemelse manna goed functionerend leven, vrijspraak van schuld en het ontvangen van gerechtigheid, gesymboliseerd door een witte steen, en een speciale roeping verborgen in de nieuwe naam.

 

 

Openbaring 2:18,19 

En schrijf aan de engel der gemeente te Thyatira: Dit zegt de Zoon Gods, die ogen heeft als een vuurvlam en zijn voeten zijn als koperbrons: Ik weet uw werken en liefde, en geloof en dienstbetoon, en uw volharding en uw laatste werken, die meer zijn dan de eerste.

Thyatira, Sardes, Filadélfia en Laodicéa waren vier kleinere plaatsen dan Eféze, Smyrna en Pérgamum. Thyatira was een industriecentrum met vakbonden, die op heidense leest geschoeid Waren. Als christen was het niet mogelijk lid van deze organisaties te blijven en daaraan mee te doen, wat vele moeilijkheden meebracht.

Hier noemt Jezus zich direct de Zoon Gods, en de wezenskenmerken die daarbij behoren, namelijk ogen als vuurvlammen, wijzen op het vol-zijn van de Heilige Geest en van kracht. Zijn voeten zijn die van een heerser, die in staat is zijn vijanden te verpletteren. Zijn goddelijke alwetendheid treedt duidelijk naar voren, wanneer Hij het goede van deze gemeente opnoemt. Hij heeft haar leden op aarde bezig gezien en weet uit welke gezindheid des harten hun daden voortkwamen. Zij deden werken die getuigden van liefde tot God en tot de naaste, en die overeenkwamen met het werk dat Jezus zelf op aarde gedaan had. Zij kwamen voort uit het geloof aan zijn Woord en het volgen van zijn voorbeeld.

De Heer zag dat deze heiligen toegerust waren tot dienstbetoon (Ef 4:12), dit wil zeggen dat zij de gezindheid bezaten elkander voort te helpen op de weg des heils door het dienen met de geestelijke gaven. Hun gezindheid en werken hadden niet te maken met de opwellingen van het ogenblik, maar zij bleven volharden en het gevolg was: een voortdurende groei in deze kleine gemeente, niet alleen in aantal, maar vooral in kracht, zodat hun laatste werken meer waren dan hun eerste.

Door hun volharding groeiden hun liefde en geloof en daardoor waren hun werken meer, beter en groter dan in het begin. De kern van deze gemeente had haar eerste liefde dus niet verzaakt zoals die van Eféze, maar zij streed de goede strijd in de hemelse gewesten.

 

 

Openbaring 2:20-22 

Maar Ik heb tegen u dat gij de vrouw lzébel laat begaan die zegt, dat zij een profétes is, en zij leert en verleidt mijn knechten om te hoereren en afgodenoffers te eten. En Ik heb haar tijdgegeven om zich te bekeren, maar zij wil zich niet bekeren van haar hoererij. Zie, Ik werp haar op het ziekbed en ben, die met baar overspel bedrijven, breng Ik in grote verdrukking, indien zij zich niet van haar werken bekeren.

Er zijn slechts twee namen van personen uit Thyatira bekend, merkwaardigerwijze van twee vrouwen. De eerste was Lydia, de purperverkoopster. De tweede was een profétes, die door de Heer Izébel genoemd werd. Deze naamsaanduiding herinnert aan de vrouw van koning Achab, die doorwoord en voorbeeld haarman en met hem Israël verleidde tot afgodendienst. Bovendien had deze koningin de profeten gedood en op haar initiatief werd de gelovige Naboth gestenigd. In Thyatira was een vrouw die als profétes in de gemeente optrad en die door haar invloed velen intimideerde.

Haar profetieën waren er niet op gericht te bouwen en te stichten, te vermanen en te bemoedigen (1 Cor. 14:3), maar sprekende uit het contact met boze geesten, probeerde zij de gemeenteleden tot afval te brengen en tot ontucht in de geestelijke en natuurlijke wereld te voeren. Deze hoogstwaarschijnlijk vooraanstaande vrouw trachtte ook als leraar in de gemeente leiding te geven, maar ze voerde allen die naar haar luisterden, naar het verderf. Zij is een voorbeeld van hen, die met de Geest beginnen en met het vlees eindigen.

De Heer had haar nog een tijd geschonken om zich te veranderen, misschien wel door waarschuwende vermaningen van andere profeten, maar zij sloeg er geen acht op en wilde niet tot de Heer terugkeren. Johannes krijgt nu de opdracht haar straf mee te delen. Het bed waarop zij haar overspel bedreven had, wordt haar ziekbed. De Heer geeft haar prijs aan de ziektemachten en levert haar over aan satan tot verderf van haar vlees (1 Cor. 5:5).

Ook het vervolg van deze tekst "opdat zijn geest behouden worde", komt tot uiting in de woorden "Ik heb haar tijd gegeven om zich te bekeren". Zo lang zij ziek is, heeft zij gelegenheid zich te veranderen. Het ziekbed is wel geen middel tot bekering, maar de mogelijkheid ervan wordt er niet door uitgesloten. Iemand kan zich evenwel gemakkelijker bekeren als de duivel hem nog niet overweldigd heeft.

Ook haar misleide medeplichtigen krijgen nog gelegenheid zich te bekeren. Indien zij dit niet doen en zich niet losmaken van deze verleidster en er niet mee ophouden haar gehoor te geven, zullen ook zij een prooi worden van de machten der duisternis waarmee ze contact hadden gezocht. Zij gaan dus met de boze geesten onder!

 

 

Openbaring 2:23 

En haar kindéren zal Ik de dood doen sterven en alle gemeenten zullen inzien, dat Ik het ben, die nieren en harten doorzoek; en Ik zal u vergelden, een ieder naar uw werken.

Wij geloven niet dat hier sprake is van natuurlijke kinderen van de zogenaamde Izébel, omdat in het nieuwe verbond een leder om zijn ongerechtigheid sterft. Met haar kinderen worden bedoeld de gemeenteleden die zij geestelijk opgevoed had en die haar leringen volgden. Zij zijn voor het Koninkrijk Gods verloren en worden niet alleen in het lichaam aangetast, maar sterven ook een geestelijke dood.

De Heer doorgrondt harten en nieren, dat wil zeggen, kent de inwendige mens. De gemeenten zullen weten dat "geen schepsel voor Hem verborgen is, want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen (als vuurvlammen) van Hem, voor wie wij rekenschap hebben af te leggen" (Hebr. 4:13).

De Heer ziet dus welke boze machten zich in de innerlijke mens bevinden en oordeelt ze door het Woord Gods. Hij vraagt rekenschap van de profetie, van de leringen en werken, die in de gemeente gebracht en gedaan worden, en staat niet toe, dat zijn gemeente schade lijdt door de beïnvloeding der boze geesten, die in sommige leden huizen. De werken zullen in de zichtbare wereld openbaren of de leer en de profetie zuiver, of vals, of vermengd was. Naar deze werken wordt de mens geoordeeld en ontvangt hij loon. Zo schreef deze apostel: "Wie het goede gedaan hebben, zullen opstaan ten leven en wie het kwade gedaan hebben, zullen opstaan ten oordeel" (Joh 5:29).

 

 

Openbaring 2:24,25 

Doch Ik zeg tot u allen, die voorts te Thyatira zijt en deze leer niet hebt en die niet, gelijk zij zeggen, de diepten des satans hebt leren kennen: Ik leg u geen andere last op. Maar wat gij hebt, houdt dat vast, totdat Ik gekomen ben.

De vreselijke leer van Izébel stond in verband met de gedachte, dat men gezondigd moet hebben om te weten hoe rijk de verlossing is. Wanneer God in zijn plan de zonde calculeert, opdat de mens Hem van een andere zijde zou leren kennen, zoals zijn liefde, barmhartigheid, goedertierenheid en vergevingsgezindheid, en om de herschepping zoveel heerlijker te doen worden dan de oude schepping, mag men daaruit niet concluderen: "Zouden wij dan niet liever het kwade doen, opdat het goede eruit volgen zou?"

Ook deze vrouw leerde, dat men de diepten van satan moest kennen om de heilsweg te kunnen bewandelen. De apostel wees er al op, dat de Geest Gods in ons "de diepten Gods" doorzoekt, opdat wij zouden weten, wat ons door God in genade geschonken is (1 Cor. 2:10, 12).

Tot degene die de leer van Izébel niet aanvaard hadden, maar vasthielden aan het ware evangelie, zegt de Heer: "Ik leg u geen andere last op". De last van Jezus is licht en zijn juk is zacht. Men behoeft in zijn dienst het zware pak van zonde en leugen niet op te nemen. Wat de leden van de gemeente te Thyatira vanaf het begin geleerd hadden, moesten zij blijven aanvaarden en volbrengen. Het evangelie dat zij hadden, was goed en naar de leer der apostelen. Zij mochten het niet loslaten, maar moesten daarin volharden tot de komst des Heren. Zij moesten "het woord des levens vasthouden" (Filip. 2:16).

Het is later vele malen voorgekomen, dat de kandelaar van zijn plaats genomen werd, omdat een gemeente de leer der apostelen losliet. Dit evangelie blijft echter onveranderd. Het wordt nimmer aangepast aan tijden of omstandigheden. Iedere gelovige zal het moeten vasthouden, totdat het volkomen vrucht in zijn leven draagt. Dit zal zo blijven tot de voltooiing van de gemeente in de eindtijd; want Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid.

 

 

Openbaring 2:26,27 

En wie overwint en mijn werken tot het einde toe bewaart, hem zal Ik macht geven over de heidenen; en hij zal hen hoeden met een ijzeren staf, als aardewerk worden zij verbrijzeld, gelijk ook Ik van mijn Vader ontvangen heb,

Wie blijft staan in de strijd tegen de zonde- en de leugenmachten en de hoop tot het einde onverwrikt vasthoudt, is overwinnaar. Jezus zei: "Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook" (Joh. 5:17). De Vader is bezig de schepping ie herstellen, die door de boze machten misleid, onderdrukt en beschadigd is. De werken van Jezus waren ook alle op dit herstel gericht en Hij belooft de overwinnaars hetzelfde gezag en dezelfde macht over de onreine geesten te geven als Hijzelf bezat.

Hier wordt het woord (heiden) volken genoemd, omdat deze in dienst van de demonen staan. Hun afgodendienst is een onderwerping aan de boze geesten. De Heer zal de overwinnaars toerusten met een ijzeren wapen, dat ook Hij hanteerde om de machten te verdrijven en te verdelgen, namelijk zijn woord. Naar zijn belofte zullen de overwinnaars macht hebben over de gehele legermacht van de vijand (Luc. 10:19).

Als aarden vaten wordt de vijand verbrijzeld. Verbroken aardewerk heeft iedere waarde tot gebruik verloren en op deze wijze wordt satan onttroond. Ook de Heer bezit volgens hoofdstuk 19:15 deze roede, waarmede Hij in Harmágedon zijn vijanden verplettert.

 

 

Openbaring 2:28,29 

en Ik zal hem de morgenster geven. Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt.

Jezus wordt de blinkende morgenster genoemd, die door haar heerlijkheid en glans de nieuwe dag en het nieuwe tijdperk aankondigt. Ook de overwinnaars, de zonen Gods, die aan het beeld van Jezus gelijkvormig zijn en volkomen in zijn voetsporen wandelen, zullen met deze schittering overstraald worden. Hun openbaring of verschijning kondigt mede het nieuwe tijdperk aan, dat uitloopt op een volkomen herstel der schepping. Ook ditmaal wordt de opwekking herhaald om te luisteren naar de stem van de Geest Gods, die onderrichtend, vermanend en vertroostend tot de gemeente spreekt.

Het merkwaardige is, dat bij de laatste vier gemeenten deze oproep na de belofte komt, terwijl bij de eerste drie gemeenten hij eraan voorafging.

       

hoofdstuk 3

 

 

Openbaring 3:1 

En schrijf aan de engel der gemeente te Sardes: Dit zegt Hij, die de zeven Geesten Gods en de zeven sterren heeft: Ik weet uw werken, dat gij de naam hebt, dat gij leeft, maar gij zijt dood.

Sardes was de hoofdstad van Lydië op ongeveer vijfenzeventig kilometer afstand van Smyrna met ook weer een gemeente, die een eigen karakter met eigen overwegende verleidingen had. Ook hier zien wij, dat de Heer zich nergens tot de ene gemeente over de gehele aarde richt, maar alleen tot de plaatselijke openbaring van de gemeente Gods. Op deze manier worden ook de leden aangesproken, want zij vormen de levende stenen van de tempel Gods.

De zeven Geesten Gods zijn het beeld van de Heilige Geest, die in de zeven gemeenten woont en die weer huist in ieder van haar leden. De ene gemeente openbaart zich dus in vele plaatselijke gemeenten en iedere gemeente heeft haarverzoekingen, haar sterke en haar zwakke plaatsen. De gedachte, dat iemand alleen tot de ene ware kerk behoren kan, zonder deel uit te maken van een plaatselijke gemeente, is onbijbels.

Het is heel gevaarlijk, om als waarlijk lid van het lichaam van Christus, van een afvallige, zondige gemeente deel uit te maken, hetgeen duidelijk uit deze brieven naar voren komt. De Heer neemt het een gemeente zeer kwalijk, wanneer de zuurdesem van slechtheid en boosheid niet uit haar midden weggedaan wordt. "Doe het oude zuurdeeg weg, opdat gij een vers deeg moogt zijn". De gemeente moet "feest vieren, niet met oud zuurdeeg, noch met zuurdeeg van slechtheid en boosheid, maar met het ongezuurde brood van reinheid en waarheid" (1 Cor. 5:7,8).

Aan Sardes openbaart de Heer Zich als degene die de Heilige Geest heeft. Hem is immers alles van de Vader overgegeven en Hij heeft daarom de beschikking over de Geest Gods, die uitgaat van de Vader en van de Zoon, terwijl Hij ook het gezag heeft over de zeven engelen der gemeenten, die evenals de Heilige Geest uitgezonden zijn, en wel ten dienste van de kinderen Gods. Ook hier beziet de Heer der gemeente de opbrengst van zijn akker, namelijk de werken.

Deze lijken mooi, maar "het gewas der gerechtigheid" heeft geen vrucht. De werken van deze gemeente bestaan uit allerlei activiteiten in het natuurlijke leven, maar in de wereld der geesten zijn haar leden in diepe slaap. Het gemis van waar geestelijk leven wordt aangeduid met de woorden: "Gij zijt dood".

 

 

Openbaring 3:2 

Wees wakker en versterk het overige, dat dreigde te sterven, want Ik heb geen van uw werken vol bevonden voor mijn God.

"Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doden". Het wakker worden zal ten gevolge hebben, dat men "de onvruchtbare werken der duisternis" gaat onderscheiden en "ontmaskeren" (Ef.5:11-14), opdat degenen die volkomen door hun ongeestelijk leven dreigen verloren te gaan, opnieuw bevrijd en versterkt worden. Zoals het nu is, brengen ze geen vruchten of werken voort der bekering waardig. Hun werken zijn niet vol, dus niet zodanig dat zij ooit daarmee het einddoel des geloof; kunnen bereiken. De Heer had ook deze gemeente voor God gekocht en Hij wil haar de Vader voorstellen "stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbesmet" (Ef 5:27). Met leden van dit niveau kan Hij voor Gods aangezicht niet verschijnen.

 

 

Openbaring 3:3 

Bedenk dan, hoe gij het ontvangen en gehoord hebt en bewaar het en bekeer u. Indien gij dan niet wakker wordt, zal Ik komen als een dief, en gij zult niet weten, op welk uur Ik u zal overvallen.

Ook in Sardes was men, evenals in de gemeenten in Galatië, met de Geest begonnen en in het vlees geëindigd. De gemeenteleden in Sardes moesten terug naar het begin: opnieuw horen en aannemen, zich bekeren en het ingeplante woord zuiver bewaren. Zij moesten weer in de hemelse gewesten gaan leven en ijveren naar de geestelijke gaven. Wanneer zij volhardden in de toestand waarin zij nu verkeerden, zou de gemeente met de wereld gelijkgeschakeld worden en de komst van Christus hen onverwachts overvallen.

Voor de geestelijke mensen komt de Heer niet als een dief, want "gij zijt niet in de duisternis, zodat die dag u als een dief overvallen zou: want gij zijt allen kinderen des lichts en kinderen des dags" (1 Thess. 5:4,5).

De komst van Christus is voor deze gemeente het oordeel of het gericht. Velen van hen meenden wel in hun zondetoestand te kunnen blijven volharden, maar de Heer komt plotseling en op een ogenblik dat zij het niet verwachten, en scheidt hen af van de ware gemeente, dat is zijn lichaam in de hemelse gewesten. De Heer zou een scheiding teweegbrengen tussen zijn volk en deze naamchristenen, die in hun leven het evangelie niet waar maakten.

 

 

Openbaring 3:4-6 

Doch gij hebt enkele personen te Sardes, die hun klederen niet hebben bezoedeld, en zij zullen met Mij in witte klederen wandelen, omdat zij het waardig zijn, Wie overwint zal aldus bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek des levens, maar Ik zal zijn naam belijden voor mijn Vader en voor zijn engelen. Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt.

Slechts een klein aantal personen in Sardes had zich niet besmet door mee te zondigen. Zij wandelden in de hemelse gewesten en verzamelden daar hun schatten. Zij weefden zich een wit kleed door hun rechtvaardige daden. De belofte van de Heer voor hen was, dat zij in witte klederen met Hem wandelen zouden. Op aarde hadden ze door hun goede werken getoond dit waardig te zijn. Iedere gelovige die volkomen met de zonde- en leugenmachten gebroken heeft, ontvangt het kleed der gerechtigheid.

Toen hij zich bekeerde, werd hij een kind van God en als burger van het Koninkrijk der hemelen in het boek des levens ingeschreven. Wanneer hij volhardt en overwinnaar wordt, blijft zijn naam daar voor eeuwig staan. Maar wanneer hij nalatig wordt, geldt: "Dan heeft Mijn ziel in hem geen welbehagen" (Hebr. 10:38).

Zijn deel wordt afgenomen "van het geboomte des levens en van de heilige stad, welke in dit boek beschreven zijn" (22:19). Zijn naam wordt uit het register der eeuwig levenden gewist. Hier is duidelijk sprake van een afval der heiligen. Om overwinnaar te worden, zal de gelovige de naam van Jezus moeten belijden en gebruiken. Het gevolg ervan is, dat Jezus voor de Vader ook zijn naam belijden zal als één die Hem toebehoort, en ook voor de engelen, opdat de heilige engelen deze troonpretendenten kunnen dienen, en de boze engelen weten wie aan hun heerschappij ontrukt is. Om dit alles te kunnen verstaan, zijn geopende, geestelijke oren nodig en een opmerkzaam hart.

 

 

Openbaring 3:7 

En schrijf aan de engel der gemeente te Filadélfia: Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, die de sleutel Davids heeft, die opent en niemand zal sluiten, en Hij sluit en niemand opent.

Filadélfia, "broederliefde", is een stad in het binnenland van Klein Azië, gelegen aan de weg van Sardes naar Colosse. Hier was een kleine, trouwe christengemeente, die misschien van de zeven gemeenten het langst stand gehouden heeft en daarom het meest de gemeente in de eindtijd benadert. Evenals voor de gemeente te Smyrna acht de Heer het niet nodig te vermanen ofte berispen, maar evenals daar is er wel sprake van verdrukking.

Allereerst openbaart de Heer Zich aan de gemeente naar zijn wezen als de heilige, de volmaakte, die volkomen afgezonderd is van het kwaad. Jezus is één, gelijk de Vader één is. Hij is alléén licht, alléén waarheid, alléén trouw, alléén heilig en geen enkele vlek of smet wordt bij Hem gevonden. Hij noemt Zich ook de Waarachtige. Toen Hij op aarde wandelde, sprak Hij: "Ik ben de waarheid" (Joh. 14:6). Johannes getuigde vroeger van Hem: "Het waarachtige licht, dat ieder mens (de gehele wereld) verlicht, was komende in de wereld" Joh. 1:9). In Hem wordt geen leugen gevonden.

Op zijn schouder is de sleutel van het huis Davids. Deze uitdrukking herinnert aan Jesaja 22:22, waar aan Eljakim het beheer van de schatkamer van het huis Davids werd toevertrouwd.

Er is in het Nieuwe Testament drie maal sprake van de sleutels die Jezus bezit en die de wetgeleerden weggenomen hadden. Een sleutel is het middel om een deur te openen en om binnen te gaan. Jezus heeft de sleutel van het huis Davids, dat is van het Koninkrijk Gods. Hij heeft kennis en inzicht in alles wat dit Koninkrijk betreft, maar ook de macht om dit te ontsluiten, want Hij sprak: "Alle dingen zijn Mij overgegeven door mijn Vader" (Matth. 11:27).

De schatkamer wijst op de rijkdommen van de Heilige Geest. De Heer is de uitdeler van de "menigerlei genade Gods". In Hem zijn wij met allerlei geestelijke zegeningen in de hemelse gewesten gezegend. Jezus heeft ook de sleutels van dood en dodenrijk. Hij kent het rijk der duisternis tot in zijn diepste diepten en Hij gaf ons deze kennis door, want Hij stelde de machten openlijk ten toon.

Hij is een hogepriester, die met onze zwakheden mee kan voelen en dus in alles kan helpen, ook indien wij in aanraking komen met de vorsten uit het rijk des doods. ja, Hij vertrouwt ons zelfs de sleutels van het Koninkrijk der hemelen toe, opdat ook wij het beheer van de geheimenissen Gods zouden hebben en goede "rentmeesters over de velerlei genade" zouden zijn.

Omdat Jezus de machten openlijk ten toon stelde, gaf Hij ons inzicht in het rijk van satan, zoals de apostel sprak: "Want zijn gedachten zijn ons niet onbekend" (2 Cor. 2:1 l).

De sleutels van het Koninkrijk der hemelen omvatten dus de sleutel van het huis Davids en de sleutels van dood en dodenrijk. Jezus opent het koninkrijk Gods voor hen die de Vader Hem gegeven heeft, dit wil zeggen die zich bekeren en zijn offer aanvaarden. Hij sluit dit Koninkrijk voor hen die zijn evangelie verwerpen en voor allen die van elders trachten binnen te dringen. Hij alleen is de Weg.

 

 

Openbaring 3:8 

Ik weet uw werken: zie, Ik heb een geopende deur voor uw aangezicht gegeven, die niemand kan sluiten; want gij hebt kleine kracht, maar gij hebt mijn woord bewaard en mijn naam niet verloochend.

De Heer ziet wat de gemeente van Filadélfia had verricht. Haar leden hadden die werken gedaan, die Jezus Zelf ook op aarde gedaan had. Zij hadden zijn woord gesproken en in zijn naam verlossing, genezing en herstel gebracht. Zij konden dit niet in eigen kracht, want deze was slechts klein. Maar Jezus had de schatkamer van het Koninkrijk Gods voor hen geopend en zij mochten met vrijmoedigheid de gaven nemen en gebruiken, die Hij ter beschikking gesteld had. Zij hadden ernst gemaakt met het heil en daarom gaf God "getuigenis daaraan door tekenen en wonderen en velerlei krachten en door de Heilige Geest toe te delen naar Zijn wil" (Hebr. 2:4).

De gemeente te Filadélfia is wel in het bijzonder een beeld van de gemeente die de eindtijd tegemoet gaat. Deze ontvangt in het laatst der dagen naar de belofte van Joël 2:28,29 de kracht van de Heilige Geest met zijn gaven, die heerlijk in haar geopenbaard worden. Natuurlijk zou de duivel trachten deze schatten te roven en de deur van de geestelijke schatkamer te sluiten. Hij zou daartoe de gemeente in verdrukking brengen en met valse leringen trachten te infiltreren. Maar de gemeente van Filadélfia zou doorgaan de woorden van Jezus te bewaren en de leugen niet aanvaarden. Zij zou de naam van Jezus stellen tegenover de boze machten die haar bedreigden en tegen hen in zijn autoriteit blijven optreden.

 

 

Openbaring 3:9 

Zie, Ik geef sommigen uit de synagoge des satans, van hen, die zeggen, dat zij Joden zijn en het niet zijn, maar liegen; zie, Ik zal maken, dat zij zullen komen en zich nederwerpen voor uw voeten, en erkennen, dat Ik u heb liefgehad.

Er zijn christenen die niet weten wat Joden zijn. Sommigen menen dat dit in verband staat met de natuurlijke afstamming van Abraham en het verbonden zijn met de wet en haar ceremonieën. De apostel Paulus heeft met deze mensen heel wat moeite gehad en ze hebben het evangelie van deze dienstknecht zeer tegengewerkt.

Anderen zijn er, die als georganiseerde christelijke kerk het predikaat "geestelijk Israël" voor zich opeisen en daarom een natuurlijke en wettische tint aan hun christendom geven. Zij dopen kinderen van gelovige ouders, die ze al of niet voor wedergeboren houden, en voelen zich ten nauwste verbonden met hun voorgeslacht. Ze hechten waarde aan de wetsvoorlezing of sabbatsviering en willen het leven vasthouden in een keurslijf van instellingen, tradities en systemen. Jezus spreekt van een synagoge des satans, dat is een schijn- of tegenkerk, die door leugengeesten misleid wordt. Paulus leerde: "Niet hij is een Jood, die het uiterlijk is, en niet dát is besnijdenis, wat uiterlijk, aan het vlees, geschiedt, maar hij is een Jood, die het in het verborgen is, en de ware besnijdenis is die van het hart, naar de geest, niet naar de letter" (Rom. 2:28,29).

In Filadélfia zagen velen, die zichzelf volgens hun inzichten een Jood voelden, het openbaar worden van de zonen Gods. Zij aanschouwden "mensen Gods tot alle goed werk volmaakt toegerust", die uit de schatkamer van de Geest de ene genade na de andere ontvingen. De oprechten onder hen kwamen tot de overtuiging: niet wat wij hebben is juist, maar "dit is het!" Ze handelden dan ook naar dit nieuwe inzicht, want ze beleden hun verblindheid en in hun honger en dorst naar dezelfde gerechtigheid en heerlijkheid, wierpen zij zich neer aan de voeten van deze mannen Gods, als erkentenis dat in deze zonen de liefde Gods geopenbaard was.

 

 

Openbaring 3:10 

Omdat gij het bevel bewaard hebt om Mij te blijven verwachten, zal ook Ik u bewaren voor de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal om te verzoeken hen, die op de aarde wonen.

Wanneer wij deze tekst behandelen, moeten wij eerst opmerken dat het woord verwachten in de betekenis van "wachten op de wederkomst des Heren" hier niet voorkomt. Er wordt een woord gebruikt, dat op andere plaatsen door "volharding" vertaald wordt. De Canisius-vertaling heeft: "Omdat ge mijn bevel tot volharding bewaard hebt". De Statenvertaling: "Omdat gij het woord Mijner lijdzaamheid bewaard hebt". Voor de eerste maal komt dit woord voor in Lucas 8:15, waar gezegd wordt, dat de goede aarde het hart is, dat het woord Gods ontvangt en vasthoudt, zodat het vrucht draagt in volharding.

Wij vinden dit woord ook terug in Jacobus 1:3 en 4, waar staat, "dat de beproefdheid van uw geloof volharding uitwerkt. Maar die volharding moet volkomen doorwerken, zodat gij volkomen en onberispelijk zijt en in niets tekort schiet". Volharden staat veelal in verband met verdrukking. In Romeinen 5:3 schrijft Paulus: "Maar wij roemen ook in de verdrukking, daar wij weten, dat de verdrukking volharding uitwerkt". In 2 Corinthiërs 1:6 wordt gesproken over het doorstaan van het lijden. Hier wordt hetzelfde Griekse woord gebruikt en wij zouden dus kunnen vertalen: de volharding in het zelfde lijden dat ook Paulus onderging.

Johannes was naar het eiland Patmos verbannen vanwege zijn volharding in de verdrukking (1:9). Jezus heeft het bevel gegeven om niet alleen het evangelie te aanvaarden, maar ook om te volharden in of vast te houden aan het Woord, opdat wanneer verdrukking en vervolging komen zouden, de boze het goede zaad niet zou wegroven uit het hart.

De gemeente te Filadélfia had dit bevel van Jezus bewaard. Zij had het evangelie en de genadegaven niet alleen ontvangen, maar ook vastgehouden toen de verdrukking kwam. Zij had de naam en de kracht van de Heer niet verloochend (vers 8) en daarom zou de Heer haar ook niet verloochenen, maar bewaren. De gemeenteleden moesten de beproeving of de verdrukking niet als iets vreemds beschouwen, want deze komt over de gehele wereld, zoals Petrus zegt: "Wetende, dat aan uw broederschap in de wereld hetzelfde lijden wordt toegemeten" (1 Petr. 5:9).

Had de Heer zelf niet gezegd: "In de wereld lijdt gij verdrukking"? (Joh. 16:33). Leerde Paulus niet, dat wij door vele verdrukkingen het Koninkrijk Gods moeten binnengaan? (Hand. 14:22). Deze verdrukking wordt hier genoemd: de ure der beproeving of verzoeking. Wij merken op, dat hier niet speciaal sprake is van de grote verdrukking in het einde der dagen, waarvan de Heer sprak: "Want er zal dan een grote verdrukking zijn" (Matth. 24:21).

Hier wordt gesproken over de verdrukking die alle gelovigen in alle tijden over de gehele wereld hebben te doorstaan en waarin zij niet moeten wankelen, maar het woord Gods en de hoop tot het einde toe onverwrikt moeten vasthouden. Jezus belooft hier, dat Hij de gelovigen in verzoeking of beproeving ook bewaren zal. De vraag is: hoe doet Hij dit? Paulus schrijft: "En God is getrouw, die niet zal gedogen, dat gij boven vermogen verzocht wordt, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst (de weg tot ontkoming, het goede resultaat) zorgen, zodat gij er tegen bestand zijt". (1 Cor. 10:13).

De Heer zorgt voor de uitkomst, niet door de beproeving minder te maken, maar door de kracht waardoor men de beproeving kan weerstaan, te vermeerderen. De kracht van de Heilige Geest is in staat te zorgen, dat men ertegen bestand is. Petrus spreekt van de gelovigen, "die in de kracht Gods bewaard worden door het geloof tot de zaligheid" als eindresultaat. (1 Petr. 1:5).

Jezus bad de Vader niet, dat deze zijn volgelingen uit de wereld zou wegnemen, maar dat Hij hen bewaren zou voorde boze. (Joh 17:15). Hij vermaande zijn discipelen, dat zij de wereld niet zouden intrekken, voordat zij aangedaan zouden worden met de kracht uit de hoogte, de Heilige Geest (Hand. 1:4).

Sommigen willen uit de tekst opmaken, dat Jezus zijn gemeente vóór de grote verdrukking zal wegnemen. Wij hebben reeds aangetoond, dat hier niet gesproken wordt van een grote verdrukking, maar alleen van een beproeving van het volk Gods in alle tijden en hier speciaal van een beproeving voor de gemeente in Filadélfia.

Deze foutieve gedachte grondt men op de vertaling van het Griekse woordje ek door voor, zoals de Nieuwe Vertaling tegenwoordig heeft. Maar ook dit woord houdt nog niet in, dat men dan de verdrukking niet zal meemaken. Als men zijn visie alleen op deze vertaling grondt, gaat men wel uit van een zeer wankele exegetische basis. Trouwens, de gemeente te Filadélfia werd niet vóór de grote verdrukking weggenomen, maar zij ging door het lijden heen. En deze belofte gold toch allereerst die plaatselijke gemeente.

Deze woorden hebben hen zeker niet in ongerustheid gebracht of hen hun bezinning doen verliezen, alsof de dag des Heren reeds aanbrak (2 Thess. 2:2). God neemt zijn keurtroepen niet van de aarde weg, voordat de definitieve worsteling met de satan begint, maar Hij zet ze juist in om door middel van hen de zegepraal te behalen.

 

 

Openbaring 3:11 

Ik kom spoedig; houd vast wat gij hebt opdat niemand uw kroon neme.

De Heer belooft deze gemeente, dat Hij spoedig komt, namelijk om haar te ondersteunen en haar kracht te vermeerderen (vers 7:8). Zij zou de overwinning behalen, zoals er staat in 2 Thessalonicenzen 1:10, "om op die dag verheerlijkt te worden in zijn heiligen en met verbazing aanschouwd te worden in allen, die tot geloof gekomen zijn". De mensen uit de synagoge des satans hadden dit inderdaad met verwondering opgemerkt.

Van een kroon wordt altijd gesproken na een strijd. In 2 Timotheüs 4:8 zegt de apostel, dat hij de goede strijd gestreden had en dat de krans of de kroon der rechtvaardigheid hem wachtte. In Jacobus 1:12 is sprake van de kroon des levens voor degenen die in verzoeking volharden en de proef doorstaan. Van deze zelfde kroon wordt in Openbaring 2:10 gesproken voor degenen die na veel lijden en verdrukking getrouw tot de dood zijn. Slechts door standvastigheid of volharding in de woorden Gods, en in de kracht van de Heilige Geest is de overwinning mogelijk.

 

 

Openbaring 3:12,13 

Wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel mijns Gods en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven de naam mijns Gods en de naam van de stad mijns Gods, het nieuwe Jeruzalem, dat uit de hemel neerdaalt van mijn God, en mijn nieuwe naam. Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt.

Wie in verzoeking overwint, ontvangt loon. Iedere gelovige waarin Gods Geest woont, wordt een levende steen genoemd in de tempel Gods, de gemeente. Er zijn grote en kleine stenen. Is een gelovige gekomen tot het zoonschap, de maat van de wasdom van Christus, dan wordt hij een zuil genoemd. In Galaten 2:9 zegt Paulus van Jacobus, Céfas en Johannes, dat zij voor steunpilaren of zuilen golden. Het beeld van de gemeente als een tempel is ontleend aan het heiligdom te Jeruzalem. Deze tempel had aan de oostzijde de zuilengalerijen of hallen van Salomo (Joh. 10:23 en Hand. 3:11) en aan de zuidzijde de koninklijke hallen.

De overwinnaars zijn onaantastbaar geworden voor de zonde-, ziekte- en leugenmachten door de kracht van de Heilige Geest, die in hen woont. Daarom staat er, dat zij niet meer uit het heiligdom zullen gaan. Zij zijn een vlekkeloos priesterschap.

Dan volgt een nieuw beeld. De overwinnaars vormen een geheiligd volk, waarop God zijn zegel gedrukt heeft. Zij zijn speciaal afgezonderd voor zijn dienst en zijn Hem volkomen toegewijd. Daarom dragen zij de naam van God. Zij zijn ook afgezonderd tot een speciale koninklijke taak ten dienste van het nieuwe Jeruzalem. Zij zijn het die in het duizendjarige rijk de schepping zullen herstellen en na de tweede opstanding de ganse stad Gods tot volmaaktheid zullen brengen. Zij doen hun dienst in de tempel en staan onder leiding van hun hoofd Jezus Christus, de Hogepriester van het hemelse heiligdom en de Koning der koningen.

Eerder is al gesproken dat iedere gelovige een nieuwe naam zal ontvangen, die overeenkomt met zijn wezen, plaats en taak in het Godsrijk (2:17). Ook Jezus Zelf ontvangt een nieuwe naam, die verband houdt met zijn overwinning, wanneer alle tegenkrachten en antimachten Hem onderworpen zijn en het werk van het herstel voltooid is. De naam van Jezus, die redding, herstel en genezing inhoudt, behoort dan aan een voorbijgegaan tijdperk. Met zijn nieuwe naam is Hij weer de eerste van vele broeders.

Ook de gemeente met haar hoge roeping wordt tenslotte opgeroepen om acht te geven op de woorden der profetie. Tot aan het einde zal God niet verbergen voor zijn knechten, de proféten, wat Hij gaat doen (Amos 3:7). Wie oren heeft om te horen en acht slaat op het Woord des Heren, hem zal de dag des Heren niet als een dief overvallen.

 

 

Openbaring 3:14 

En schrijf aan de engel der gemeente te Laodicéa: Dit zegt de Amen, de getrouwe en waarachtige getuige, het begin der schepping Gods.

Laodicéa en Eféze zijn de enige van de zeven gemeenten, die ook in de brieven van Paulus genoemd worden. Laodicéa was een rijke stad in het westen van Klein-Azië, dicht bij Colosse gelegen. Blijkbaar hadden deze gemeenten veel met elkaar gemeen, want Paulus schreef dat men de brief aan Colosse ook in Laodicéa moest lezen, terwijl een brief aan Laodicéa ook gericht was aan Colosse (Col. 4:16).

Alles wat Paulus aan de Colossenzen schreef, geldt dus ook voor de Laodicenzen. Paulus dankte de Vader voor deze gemeente vanwege hun geloof en hun liefde. Laodicéa was met Colosse een vruchtdragende gemeente, waar werkelijk christelijk leven gevonden werd. Haar leden waren verlost uit de macht der duisternis, dus van de zondemachten en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon van Gods liefde. Toch had de apostel nog wel het een en ander voor hen te bidden: dat zij vervuld mochten worden met de rechte kennis van Zijn wil, "het goede, welgevallige en volkomene".

Hij hoopte dat zij allen wijsheid en geestelijk inzicht mochten ontvangen om de Heer waardig te wandelen en in alle goed werk vrucht te dragen en op te wassen in de rechte kennis van God.

Johannes begint nu deze brief, door Jezus voor te stellen als de "Amen", dit wil zeggen als degene in wie alles vast ligt: al het heil en al de heerlijkheid. Dan wordt Hij de getrouwe en waarachtige getuige genoemd, evenals in hoofdstuk 1:5, omdat Hij nauwgezet het plan Gods tot aan het einde realiseert.

Wanneer Jezus het begin der schepping Gods genoemd wordt, grijpt deze aanduiding terug op de brief aan de Colossenzen, waar Hij ook genoemd wordt "de eerstgeborene der ganse schepping", dat wil zeggen de eerste mens in de schepping die zijn volmaaktheid bereikte en zijn geestelijke status op de troon van God heeft ingenomen als "het begin, de eerstgeborene uit de doden", dat is dus het begin van de nieuwe schepping (Col. 1:15,18).

Hier wordt onze Heer dus zowel het begin als de amen, dat is het einde van de schepping Gods genoemd. Dit betekent dus hetzelfde als in hoofdstuk 22:13: "Ik ben de alfa en de omega, de eerste en de laatste, het begin en het einde".

 

 

Openbaring 3:15-17 

Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet. Waart gij maar koud of heet! Zo dan, omdat gij lauw zijt en noch heet, noch koud, zal Ik u uit mijn mond spuwen. Omdat gij zegt: Ik ben rijk en ik heb mij verrijkt en heb aan niets gebrek, en gij weet niet, dat gij zijt de ellendige en jammerlijke en arme en blinde en naakte,

Aan de Laodicenzen wordt verweten dat zij noch koud noch heet zijn. Dit blijkt uit hun werken, die alle bij de Heer bekend zijn. Ze zijn niet koud, dat wil zeggen onverschillig of geestelijk dood, maar ze zijn ook niet heet, of vurig van geest en strijdbaar in de hemelse gewesten. Hun wordt niet verweten dat ze in zonden leven. Indien dit het geval was, zouden ze gemakkelijker te overtuigen zijn dat het niet goed met hen was. Nu zeggen zij van zichzelf. "Ik ben rijk, ik heb overvloed en heb behoefte aan niets".

Voor hen gold dus, wat Paulus aan de Corinthiërs schreef. "Want in elk opzicht zijt gij rijk geworden in Hem: in alle woord en alle kennis, gelijk het getuigenis aangaande Christus onder u bevestigd is, zodat gij ten aanzien van geen enkele genadegave te kort komt, terwijl gij uitziet naar de openbaring van onze Here Jezus Christus" (1 Cor. 1:5-7).

Zij waren dus mensen, wier schuld verzoend was en die verlost waren van de boze machten, die gedoopt waren in de Heilige Geest en door wie de gaven des Geestes werkten. Bovendien waren zij goede maranatha-christenen, die de komst des Heren verwachtten. In een rustige tijd zouden zij, op deze manier kalm voortlevend. het een heel eind gebracht hebben. Maar Laodicéa Is beeld van de gemeente ten tijde van de grote verdrukking.

Filadélfia had de belofte dat zij bewaard zou blijven tijdens de ure der verzoeking, maar van Laodicéa lezen wij, wat er van haar verwácht wordt, om bewaard te kunnen blijven. Zij zal haar lauwe, gezapige levenshouding moeten loslaten en heet moeten worden, dit wil zeggen vol Geestkracht, zoals de apostel zegt, dat hij in brand stond voor de gemeenten (2 Cor. 11:29).

De Hebreeënschrijver vermaant: "En laten wij op elkander acht geven om elkaar aan te vuren tot liefde en goede werken". "Want gij hebt volharding nodig, om, de wil van God doende, te verkrijgen hetgeen beloofd is". Wie echter verslapt en nalatig wordt, in Hem heeft God geen welbehagen (Hebr. 10:24-39).

Hij is als smakeloos zout dat uit de mond gespuwd wordt. Want nalatigheid voert ten verderve ! Tijdens de grote verdrukking kan niemand het zich permitteren zonder de kracht Gods te leven. Men zal vurig van geest moeten zijn om "te dien dage" stand te houden.

In de eindtijd zullen de machten der duisternis in de eerste plaats toeslaan op degenen die Jezus volgen. Het is daarom van het allergrootste belang in deze boze dag, de complete geestelijke wapenrusting te bezitten. (Ef 6:10-18).

"Want het is nu de tijd, dat het oordeel begint bij het huis Gods; als het bij óns begint, wat zal het einde zijn van hen, die ongehoorzaam blijven aan het evangelie Gods?" (1 Petr. 4:17).

De gemeente te Laodicéa wordt gewaarschuwd dat zij onbeschermd is. Zij is de ellendige, want ze heeft geen verweer tegen de vurige pijlen van de boze en daarom is ze jammerlijk of deerniswaardig. Ze is arm, want ze is beroofd van haar Geestkracht. Ze is blind en ziet niet wat er in de hemelse gewesten aan de hand is, als de krachten der onzienlijke wereld bewogen worden. Ze tast om zich heen in de zichtbare wereld om een oorzaak van alle jammer te ontdekken en onderkent de ware vijand niet. Het einde is dat zij naakt is, dat zij tenslotte dus ook de gerechtigheid die haar bedekking vormde, verliest.

Door de geestelijke dieven en rovers wordt zij geplunderd, verwond en beschadigd.

 

 

Openbaring 3:18 

raad Ik u aan van Mij te kopen goud dat in het vuur gelouterd is, opdat gij rijk moogt worden, en witte klederen, opdat gij die aandoet en de schande uwer naaktheid niet zichtbaar morde; en ogenzalf om uw oogleden te bestrijken, opdat gij zien moogt.

Maar de Heer heeft een uitkomst in deze nood. Men kan bij Hem beproefd goud kopen, dat is geloof dat in de vuurgloed der beproeving gelouterd is, dat standhoudt in alle omstandigheden en de waarheid Gods tegenover de leugenmachten vasthoudt. Wanneer de bedriegende geesten, de gerechtigheid verkregen door het geloof, willen ontnemen, moet men die vasthouden, omdat Gods Woord de waarheid is. Wanneer de boze ons deze gerechtigheid ontfutselen wil, moeten wij als Job standhouden en zeggen: "Aan mijn gerechtigheid houd ik vast en ik geef haar niet op; mijn hart veroordeelt niet een mijner dagen" (Job 27:6).

Wanneer de boze machten de inwoning en gave van de Heilige Geest betwisten, moet men blijven vertrouwen op deze krachtige werking in zich. De strijd is immers Geest tegen geest, Kracht tegen kracht, en Waarheid tegen leugen. Wanneer men zich zo opstelt, zal men de rijkdommen die God schenkt, ook behouden en zelfs vermeerderen en deze erfelijk bezitten. De rechtvaardige daden die men door de kracht Gods doet, zullen het witte kleed weven, dat men kan aandoen" opdat men niet naakt wandele" (16:15).

Men heeft de kracht van de Heilige Geest nodig om stand te blijven houden en te volharden en zijn gerechtigheid te bewaren in de grote verdrukking en in de hevige strijd, die deze meebrengt. Tenslotte moet men nog ogenzalf kopen om de ogen te openen in de hemelse gewesten. Zoals men een oor moet hebben om te horen wat de Geest tot de gemeente zegt, zo moet men verlichte ogen des verstands hebben, waardoor men ziet wat in de hemelse gewesten aan de orde is, teneinde vriend en vijand daar te kunnen onderscheiden. Men moet de rijkdom kennen van een volledig inzicht en de schatten van wijsheid en kennis, die in Christus verborgen zijn (Col. 2:2).

Op deze wijze zal het geestelijke lichaam of de inwendige mens ook de hoge weg kunnen lopen, die de Heer eenmaal zelf ging.

 

 

Openbaring 3:19 

Allen, die Ik liefheb bestraf Ik en tuchtig Ik; wees dan ijverig en bekeer u.

Het is niet zo, dat de Heer degene die Hij liefheeft, de strijd bespaart, maar Hij schenkt met de beproeving ook de uitkomst, dit wil zeggen de kracht, die nodig is om de verdrukking te doorstaan. De Hebreeënschrijver spreekt tot allen die niet tot het einde ten bloede toe weerstand bieden in de worsteling tegen de aanstormende machten: "Verslap niet, als gij door Hem bestraft wordt, want wie Hij liefheeft, tuchtigt de Here, en Hij kastijdt iedere zoon, die Hij aanneemt" (Hebr. 12:5,6).

De Heer laat verdrukking over ons gaan, niet om ons te vernietigen of onder de voet te lopen, maar opdat wij in de oorlog sterk worden en vijandige legers doen afdeinzen (Hebr. 11:34), opdat wij het geloof in de genade en in de goedertierenheid Gods tot het einde onverwrikt vasthouden. Men moet niet verslappen, maar met betoon van alle ijver zich ten strijde opstellen. Men moet zich bekeren, dat wil zeggen van levenshouding veranderen, van passieve verwachter, actieve verwerver in de hemelse gewesten worden.

 

 

Openbaring 3:20 

Zie Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand naar mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en bij met Mij.

Men heeft altijd gemeend dat de gemeente van Filadélfia het hoogste bereikte, wat het nieuwe verbond kon opleveren. De beloften aan de gemeente te Laodicéa voor hen die zich naar het volle heil en de heerlijkheid uitstrekken, reiken evenwel hoger. De zeven brieven eindigen niet met een neergang, maar in een climax. De vrouw des Lams wordt immers in het volgende vers voorgesteld als de bruid van de Vader, stralend, zonder vlek en rimpel; zij komt immers met Jezus als haar hoofd naast God te zitten op diens troon.

Juist in het eindstadium, wanneer de gemeente door de grote verdrukking gaat, wanneer onwankelbaar geloof, kennis en inzicht om volhardend te blijven staan, nodig zijn, is de tijd aangebroken dat Jezus zegt: "Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop". In Jacobus 5:8-10 staat: "Oefent ook gij geduld, sterkt uw harten, want de komst des Heren is nabij ... ; zie, de Rechter staat voor de deur".

Deze Rechter komt bij degenen die zijn stem horen en de deur van hun hart openen. Hij komt niet om te veroordelen, maar om hun recht te doen tegenover hun tegenpartij. Hij wil binnenkomen zoals de late regen in het dorstige land diep in de bodem dringt en de kostelijke vrucht der aarde tot volkomen rijpheid brengt (zie Jac. 5:7).

De Heer doet recht, zoals in de gelijkenis van de onrechtvaardige rechter geschiedde aan de weduwe. Zij hebben volharding en geduld getoond, hun harten in de Heer gesterkt en gewacht op zijn komst, die hun de beloofde kracht zal schenken om tegen de verdrukking bestand te zijn. Wanneer deze tijd gekomen is, horen zij zijn stem, want ze kennen deze. Ze openen hun harten en de Heer komt in, om in de geest gemeenschap met hen te hebben aan de maaltijd. Dit beeld wijst op een versterking en verkwikking, die de menselijke geest in verbondenheid met de goddelijke Geest zal ontvangen.

Hoewel de pressie groot is, kunnen Gods zonen dan spreken van tijden van verkwikking of verademing (Hand. 3:19). Het zijn de dagen van "bloed, vuur en rookwalm", maar tegelijkertijd is het grote pinksterfeest gekomen, waarvan Petrus sprak: "Dit is het en het zal zijn in de laatste dagen" (Hand. 2:16,17).

 

 

Openbaring 3:21 

Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon. Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt.

Het is niet eenvoudig om in deze gigantische strijd overwinnaar over de aanrukkende machten der hel te zijn; dit is alleen mogelijk door de kracht van Gods Geest en een rotsvast vertrouwen in het Woord Gods. Maar ook de belofte die aan de overwinnaars geschonken wordt, reikt naar het hoogste, namelijk het zitten op de troon van God! Want Jezus spreekt: "Hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon".

Nadat alle machten van de afgrond op Golgotha op Hem afgestormd waren en Hij zelfs de dood overwonnen had, werd Hij door de Vader verhoogd en kreeg Hij een plaats in de troon zijns Vaders. Nu is het altijd de bedoeling van onze Heer geweest om vele zonen tot heerlijkheid te leiden. Hij wil niet alléén regeren, maar met hen die Hij tot heerlijkheid heeft kunnen leiden en die voor deze taak beproefd en getest zijn, en die gelijk Hij als overwinnaars over de gehele legermacht van de vijand wit de strijd komen.

Het zitten op de troon is een beeld voor mederegering, of liever van autoriteit uitoefenen in de naam van de Vader. Jezus spreekt van de troon zijns Vaders, want de Vader heeft Hem immers alles overgegeven, opdat Hij tezamen met zijn volk de heerschappij in hemel en op aarde zou kunnen uitoefenen. Vooral In de láátste hoofdstukken van de Openbaring zien wij wat de taak is van deze overwinnaars, die de ganse schepping tot het voorgestelde doel zullen voeren.

Zij overwinnen, omdat zij op dezelfde wijze strijden als hun Heer. Voor het laatst worden degenen wier ogen in de geestelijke wereld geopend zijn, aangespoord te horen en te gehoorzamen aan wat de Geest tot de gemeenten zegt.

       

hoofdstuk 4

 

 

Openbaring 4:1 

Na deze dingen zag ik, en zie er was een deur geopend in de hemel; en de eerste stem, die ik gehoord had, alsof een bazuin met mij sprak, zeide: Klim hierheen op en Ik zal u tonen. wat na dezen geschieden moet.

In de zeven brieven is sprake van de ontwikkeling, de strijd, de nederlaag en de overwinning van de aardse gemeenten. Wat vóór de eindtijd lag, wordt beschreven met de woorden: "Geen van hun werken waren vol bevonden voor God". In iedere gemeente zijn dingen te roemen, doch er is ook steeds een "maar". Nu wordt echter aan Johannes geopenbaard wat hierna geschieden moet.

De vraag: "Zal na twintig eeuwen het christendom wegsterven, omdat het niet bestand blijkt tegen de opkomende vloed van de demonische wereldheerschappij?" moet ontkennend worden beantwoord, omdat het laatste bijbelboek als titel heeft "Openbaring van Jezus Christus". Het toont ons hoe in de eindtijd Jezus Christus opnieuw op deze aarde verschijnt, maar dan in zijn volk. God redt een overblijfsel zijn schepping, zoals Hij dit deed in de dagen van Noach. Zoals deze in de zienlijke wereld gered werd van de watervloed die de aarde bedekte, zo bereidt de Heer Zich een volk toe, dat behouden zal worden uit de vuurgloed der beproeving die over de ganse wereld komt.

Jezus verhaalde ons in de gelijkenis van de wijze maagden, dat zij juist in de diepste duisternis hun lampen bereidden. Te middernacht goten zij de olie des geloofs in de brandende lamp van het Woord van God. Dit heldere licht maakte het hun mogelijk de weg naar de bruiloftszaal te vinden en er binnen te gaan.

Jesaja profeteerde van de eindtijd aangaande de rest van het volk: "Sta op, word verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des Heren gaat over u op. Want zie, duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën, maar over u zal de Here opgaan en zijn heerlijkheid zal over u gezien worden.

(Jes. 60:1,2).

Aan de grens van ons tijdperk, in het laatste der dagen, zal God van zijn Geest uitstorten op alle vlees. Te midden van bloed, vuur en rookwalm, die de aarde bedekken, zullen de zonen en dochters opstaan om te profeteren, ook zullen de jongelingen gezichten zien en de ouden dromen dromen.

Jezus illustreerde de gang van het Koninkrijk Gods met de gelijkenis van het zaad: "De grond brengt vanzelf vrucht voort; eerst een halm, daarna een aar, daarna het volle koren in de aar. Wanneer dan de vrucht rijp is, laat hij er terstond de sikkel In slaan, omdat de oogsttijd aangebroken is".

(Marc. 4:28,29).

Bij het sterven van Jezus werd de graankorrel in de aarde gebracht. Uit dit tarwegraan schoot de plant naar boven, eerst de halm en toen de aar. Beide zijn onmisbaar en toch vormen zij niet het doel. Het gaat om de vrucht, die gelijk is aan hetgeen in de grond gelegd werd. Zo zal de gemeente in de eindtijd gelijkvormig zijn aan het beeld van Jezus Christus. De kostelijke vrucht van de aarde komt echter pas dan, wanneer de vroege en de late regen gevallen zijn (Jac. 5:7).

Het laatste bijbelboek is zonder deze sleutelgedachte niet te verstaan. Het gaat om een gigantische strijd, waarbij enerzijds de machten der duisternis al hun krachten ontplooien en naar de wereldheerschappij grijpen, en anderzijds de gemeente zich openbaart, gelijkvormig aan de Zoon door de kracht van de Heilige Geest, die overvloedig in haar is uitgestort.

In deze wereld openbaarde de Heer Zich als vergever der zonden, als bevrijder van gebondenen en bezetenen, en als geneesheer der zieken. Zo was Hij op aarde, en door de doop met de Heilige Geest ontvangen de gelovigen de mogelijkheid dit beeld gelijkvormig te worden. Het laatste bijbelboek spreekt daarnaast over de openbaring van de mens der zonde. Wie vuil is, wordt nog vuiler; wie gebonden is, wordt nog meer gebonden. Maar wie vrij is, wordt nog meer verlost van iedere band met de vijand. Wie rechtvaardig is, openbaart nog meer rechtvaardigheid.

In dit visioen blikt Johannes nu met zijn geestesogen rechtstreeks in de niet-zintuiglijk waarneembare wereld. Door middel van geestverrukking wordt hem daartoe de deur geopend. Opnieuw hoort hij de stem van Jezus, zoals in het begin in hoofdstuk 1:10. Hij ontvangt nu een nieuwe opdracht. Daarvoor moet hij zijn geest losmaken van de aardse sfeer en opstijgen naar de hemelse gewesten. Hij zal daar zien hoe de geschiedenis der kerk en die van de ganse schepping zich geestelijk ontwikkelt.

Hem wordt een toekomst ontsluierd, waarin de problemen van de ganse schepping opgelost worden. Hij wordt bepaald bij de tijd, dat zowel het onkruid als de tarwe tot rijpheid komen.

 

 

Openbaring 4:2 

Terstond kwam ik in vervoering des geestes en zie, er stond een troon in de hemel en iemand was op die troon gezeten

Men kan de hemel slechts op bovennatuurlijke wijze binnendringen, namelijk met de geest die aan tijd noch plaats gebonden is. Johannes mocht in de tijdloze, geestelijke, onstoffelijke wereld blikken, die voor het natuurlijke oog volkomen onzichtbaar is. Wanneer hij geheel "geestelijk" is, ziet hij deze onzienlijke, eeuwige wereld. Ook Stéfanus aanschouwde, toen hij vol van de Heilige Geest was, de geestelijke werkelijkheid.

Deze eerste martelaar zag de poort van de hemel wijd open en de Zoon des mensen, staande ter rechterhand Gods. Petrus raakte in zinsverrukking en "hij zag de hemel geopend". Paulus werd weggevoerd naar het paradijs, tot in de derde hemel, waar hij dingen hoorde, die het een mens niet geoorloofd zijn uit te spreken. Dit waren hemelse dingen, die hij niet kon omzetten in woorden en beelden uit de zichtbare wereld. De hemelse zaken, de geestelijke en eeuwige wereld, hebben geen aardse dimensies.

Wanneer Johannes in deze geestelijke wereld blikt, worden hem beelden van de geestelijke werkelijkheid getoond, die hij als mens wél beschrijven mocht. Zijn visioenen zijn in de Openbaring ons nagelaten. De moeilijkheid is nu om vanuit de beelden, de geestelijke realiteit te hervinden. De natuurlijke mens begrijpt immers niet de dingen, die van de Geest Gods zijn. Hij mist het orgaan ervoor. Mozes zag de tabernakel Gods die in de hemel is en moest deze in aardse vormen transformeren. In de nieuwe bedéling begrijpen wij iets van heel deze dienst door het offer van Jezus Christus en kunnen wij deze ceremonieën terugbrengen van de schaduw naar de hemelse werkelijkheid.

Op de Pinksterdag werd de belofte geschonken, dat de zintuigen van de geestelijke mens zouden gaan functioneren. De zonen en dochters horen de stem van God en geven deze door in profetieën. De ogen van de jongelingen worden geopend en zij zien gezichten. De ouden dromen, wat betekent dat hun aards bewustzijn uitgeschakeld wordt om plaats te maken voor de sfeer van het onzienlijke. Wij begrijpen nog zo weinig van de Openbaring, omdat wij zo sporadisch in geestvervoering zijn geweest. Onze inwendige mens heeft nog zulke geringe kracht (Ef 3:16).

Daarom is het zo moeilijk de afbeeldingen van de hemelse dingen te transponeren in de onzienlijke werkelijkheid. Dit is dan tevens de oorzaak dat de voorstelling die de meeste christenen van de hemel hebben, niet uitgaat boven de gedachten van onze heidense voorouders, die het Walhalla zagen als de culminatie van aardse genoegens.

Geestvervoering heeft niets te maken met de overstroming van het gevoelsleven, zoals deze wel voorkomt. Paulus sprak: "Want hetzij wij in geestvervoering kwamen, het was in dienst van God" (2 Cor. 5:13).

De Geest van God, verbonden met onze menselijke geest, wil ons dingen tonen, doen horen en openbaren die des Geestes zijn. Hij wil dat wij deze uitspreken ten dienste van de komst van het Koninkrijk Gods en tot opbouw van het lichaam des Heren, de gemeente.

Omdat Johannes in geestvervoering was, kon hij ook de troon van God zien. Deze troon is geen kostbare zetel in de kosmos, liefst van goud en rijk versierd, waarop God plaatsgenomen zou hebben. God is geest en zijn troon is in de onzienlijke, geestelijke wereld. Deze troon is symbool van de oppermacht en de autoriteit van de Schepper van hemel en aarde.

 

 

Openbaring 4:3 

En die erop gezeten was, was van aanzien de diamant en sardius gelijk; en een regenboog was rondom de troon, van aanzien de smaragd gelijk.

In het oude verbond bestond de dienst van God uit het onderhouden van de wet en het naleven van ceremonieën. Deze dienst was aardsgericht. Niemand kon daarom God zien en leven. Johannes zag echter Degene die op de troon gezeten was met zijn geestesoog. Wat hij waarnam leek op diamant en sardius. In de stad Gods is alles licht en daar is een duizendvoudige en veelkleurige weerkaatsing van Gods heerlijkheid.

Licht en duisternis zijn beelden uit de natuurlijke wereld; zij spreken van leven en dood, want "het leven was het licht der mensen" en Jezus kwam "om hen te beschijnen, die gezeten zijn in duisternis en schaduw des doods". Alles wat met God in verbinding staat, is standvastig en onaantastbaar, onbreekbaar als edelgesteente. Hij is dezelfde, gisteren en heden en tot in eeuwigheid; die is, die was en die zijn zal. Tegelijkertijd is alles in de hemel doorzichtig, omdat God niet gecompliceerd is, maar één-voudig.

De bloedrode sardius getuigt van de verlossing door het bloed van het Lam, hetwelk met de Vader heeft plaatsgenomen in de troon en voor altijd gezeten is aan de rechterhand Gods. Het licht, dat van de Vader en de Zoon uitstraalt, weerkaatst tegen een wolk (beeld van de gemeente) en wordt gezien als een regenboog, waarin de smaragdgroene kleur overheerst. De regenboog symboliseert de veelkleurige wijsheid Gods, die in de hemelse gewesten door middel van de gemeente zichtbaar wordt (Ef. 3:10).

Hij wordt gevormd door de reflectie van de heerlijkheid Gods in de gemeente. De regenboog is het beeld van Gods trouw aan het verbond, dat Hij met al wat op de aarde leeft, opgericht heeft (Gen. 9:17).

Hier is hij het teken van het verbond, dat God in Christus Jezus heeft vernieuwd. In Mattheüs 24:30 sprak Jezus, dat zijn teken aan de hemel gezien zal worden, wanneer Hij op de wolken des hemels, de gemeente, komt. De groene kernkleur van de regenboog, die nu domineert, is beeld van eeuwig leven, van Gods trouw en voortdurende genade, want Jezus vórmt de gemeente en door haar herstelt Hij de ganse schepping.

 

 

Openbaring 4:4 

En rondom de troon waren vierentwintig tronen, en op die tronen waren vierentwintig oudsten gezeten, in witte klederen gekleed en met gouden kronen op hun hoofden.

De troon van God is omringd door de vertegenwoordigers van een koninklijk priestergeslacht (1 Petr. 2:9). Dit is een heilige kaste van oudsten of letterlijk van "eerstgeborenen". In Davids tijd waren er vierentwintig groepshoofden, die de priesterstand representeerden (1 Kron. 24:4).

In het nieuwe verbond zien wij de gekroonde priesters in dienst van het hemelse heiligdom. Hun kronen wijzen erop, dat het Woord Gods in hen overwon en zijn doel bereikte. Jezus is in hen overwinnaar. Als oudsten zijn zij tevens de vertegenwoordigers van het hemelse Jeruzalem, daar zij het koningschap en het priesterschap evenals Melchizédek in zich verenigen. Zij dragen het kleed der gerechtigheid, want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen (19:8).

Alles in hen komt overeen met de wil van God. Deze nieuwe schepping verkondigt in woord en wezen Gods eer. Het beeld van de vierentwintig tronen die de troon van God omringen, toont ons wat het plan van God is met de mensheid. Er is sprake van aparte tronen, maar zij vormen toch een onderdeel van de zeer grote witte troon, waarvan hoofdstuk 20:11 spreekt en waarop allen zullen zitten, die in de strijd tegen de boosaardige geesten op dezelfde wijze hebben overwonnen als hun Heer (3:21).

 

 

Openbaring 4:5,6 

En van de troon gingen bliksemstralen, stemmen en donderslagen uit; en zeven vurige fakkels brandden voor de troon; dit zijn de zeven Geesten Gods. En voor de troon was als een glazen zee, kristal gelijk. En midden in de troon en rondom de troon waren vier dieren, vol ogen van voren en van achteren.

Voor de troon ligt de glazen zee als kristal, een beeld van het voltrokken oordeel Gods, waarin de zonde is ondergegaan en waardoorheen het verloste volk zijn eindbestemming bereikt heeft. Eertijds werd het oordeel over de oude wereld ook door de zee voltrokken. Alles waarin de adem des levens was, ging erin onder, behalve de verlosten van mens en dier, die met Noach in de ark waren. Andermaal werd in de Rode Zee het oordeel over Farao en zijn leger voltrokken, terwijl het bevrijde volk aan de overzijde het lied van Mozes zong.

De zee van glas met vuur vermengd, wijst op de beproeving die over de gehele wereld komt en waarin de zondaars met de machten der duisternis zullen ondergaan, maar waardoor de verlosten des Heren heentrekken en behouden zijnde, het lied van Mozes, de knecht Gods, en het lied van het Lam zullen zingen (15:3). Zoals de ondergang van de eerste wereld met geweldige natuurverschijnselen gepaard ging en de doortocht door de Rode Zee met bliksemstralen en donderslagen (Ps. 77:18-21), zo zullen ook in de eindtijd bliksemen, geraas en dreunende donderslagen het gericht vanaf Gods troon begeleiden.

Zij manifesteren zich dan evenwel niet vanuit de natuurlijke wereld, maar dit geweld openbaart zich vanuit de geestelijke wereld: de krachten van de onzienlijke wereld komen in beweging. Op de Pinksterdag sprak Petrus in dit verband over bloed, vuur en rookwalm, maar tegelijkertijd wees deze apostel op de uitstorting van Gods Geest. Jezus sprak over het bulderen van zee en branding en dat de machten der hemelen wankelen zouden. "Wanneer deze dingen beginnen te geschieden, richt u op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing genaakt"(Luc. 21:25-28).

Dan worden de ganse volheid, de glorie en de kracht van Gods Geest openbaar. De zeven Geesten Gods, die in de zeven gemeenten werkzaam waren verlichten dan als brandende fakkels het pad der kinderen Gods, zoals bij de tocht door de Rode Zee de vuurkolom dit deed. Door de verdrukking heen wordt Gods volk van alle banden der duisternis verlost.

God is niet van zijn schepping te scheiden. In zijn veelkleurige wijsheid schiep de Here God de planten, de vissen, de vogels en de landdieren. Op duizendvoudige wijze verkondigen deze door hun existeren de grootheid van de Schepper. Sommige dieren en planten liggen slechts gedeeltelijk onder de pressie van de boze machten, maar andere zijn in hun wezen zo overweldigd, dat zij alleen bruikbaar zijn tot beschadiging en vernietiging van hun medeschepselen.

Toen de eerste wereld onderging, werden de vertegenwoordigers van de schepping in de ark behouden. Het overblijfsel bleef door de zondvloed heen gespaard. De gehoorzaamheid van Noach redde de schepping. Zo ook wordt de nieuwe schepping behouden door de zonen Gods. De vier dieren zien wij daarom in de hemel als de representanten van deze nieuwe schepping. Ze zijn niet langer onder de heerschappij van de overste dezer wereld, maar onder het gezag van Jezus Christus gekomen.

Midden in de troon en rondom de troon, in het centrum van Gods macht en geconcentreerd onder zijn directe heerschappij, dus gehoorzamend aan zijn wetten, staan daar de vier dieren als vertegenwoordigers der schepping. De nieuwe schepping is, evenals de nieuwe mens, uit de oude voortgekomen. De ogen aan de achterzijde wijzen op de verbondenheid met het verleden en die van voren op de verbondenheid met de toekomst.

Zoals de mens in de geestelijke wereld vooruit moet zien om bekwaam te zijn voor het Koninkrijk Gods, zo heeft ook de levende schepping een eeuwige toekomst. Zomin wij ons een voorstelling kunnen maken van de troon van God als een stoel in de hemel, zomin moeten wij ons deze dieren concreet in de hemelse gewesten voorstellen; zij zijn een beeld van de levende schepping die met de aarde van nu en van later verbonden is. Ook van de vierentwintig oudsten geldt dat zij een beeld van de gemeente zijn, namelijk van de eersten der mensheid die aan het plan en het doel Gods beantwoorden.

 

 

Openbaring 4:7 

En het eerste dier was een leeuw gelijk en het tweede dier een rund gelijk, en het derde dier had een gelaat als van een mens, en het vierde dier was een vliegende arend gelijk.

Als vertegenwoordigers van de ganse schepping zijn vier bezielde wezens genomen. Het eerste dier was gelijk een leeuw, het roofdier dat eenmaal stro zal eten als het rund (Jes. 11:7). Het is duidelijk dat dan het plantenrijk ook aan zijn functie zal beantwoorden. Het tweede dier was een rund gelijk. Het derde dier had een gelaat als van een mens. Zou het vreemd zijn hier aan een dier te denken, dat meestal in de bomen leeft en wiens gelaat dat van een mens het meest benadert?

Johannes herkent dit dier niet ogenblikkelijk, omdat het niet inheems is. Apen werden geïmporteerd en waren zeer zeldzaam. Dit dier representeert niet de mensheid, want deze wordt in het visioen immers door de oudsten vertegenwoordigd. Het volgende dier, de arend, is de vertegenwoordiger van de vogelen des hemels. In de vier representanten van de hogere schepping zijn natuurlijk ook de lagere creaturen begrepen, zoals bijvoorbeeld de vissen.

Zoals de heerlijkheid van een kunstenaar uit zijn werken blijkt, zo is de ere Gods te aanschouwen in hetgeen Hij gemaakt heeft. Ons hoofdstuk eindigt: "Gij hebt alles geschapen, en om uw wil was het en werd het geschapen". De bijbel deelt ons mee, dat Gods schepping vanwege de mens zucht. "Want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om hem, die haar daaraan onderworpen heeft" (Rom. 8:20).

Doordat de aarde door toedoen van de mens is vervloekt, kan de schepping niet tot haar volle doel komen. Zij is aan de vruchteloosheid onderworpen en kan daardoor de heerlijkheid des Heren niet openbaren. Nog altijd moet de mens de schepping besturen, maar hij kan dit niet op de juiste wijze doen, omdat hijzelf onder de suprematie van de boze, niet tot volle ontplooiing en vruchtdragen kan komen.

Toen onze Here Jezus aan het vloekhout hing, betekende dit voor Hem dat de boze machten op Hem stormliepen. Legioenen demonen verduisterden op Golgotha de hemel. Zo ligt de zuchtende schepping onder de pressie der demonen. Het is niet vanzelfsprekend dat een leeuw zijn prooi zonder erbarmen verscheurt en dat een slang haar slachtoffer vergiftigt. Zij zijn overweldigd, zoals dit ook van miljoenen mensen gezegd kan worden. Dezen zijn dit echter vaak vrijwillig, omdat zij de duisternis liever hebben dan het licht. De schepping is evenwel niet uit eigen wil aan de vergankelijkheid onderworpen, want zij heeft geen keuze kunnen maken. Zij ligt in verband met de misdaad van de mens onder de vloek en smacht nu reikhalzend naar de openbaring der zonen Gods. Vanwege de mens kwam zij in dienstbaarheid en door de mens zal zij ook bevrijd worden.

 

 

Openbaring 4:8 

En de vier dieren hadden elk voor zich zes vleugels en waren rondom en van binnen vol ogen en zij hadden dag noch nacht rust, zeggende: Heilig, heilig, heilig is de Here God, de Almachtige, die was en die is en die komt.

De aanwezigheid van vleugels wijst erop, dat wij te doen hebben met vertegenwoordigers van bevrijde "levende wezens", zoals ook in plaats van "dieren" vertaald kan worden, wezens "in welks neus de adem van de levensgeest" is (Gen. 7:22).

In Romeinen 8:22 wordt gezegd, dat de ganse schepping in al haar delen zucht en in barensnood is. Dit betekent niet alleen in haar geheel en tezamen, maar ook in haar totaliteit naar de onzienlijke en zienlijke zijde. De ogen der vier dieren "rondom en van binnen" wijzen op het zien van een totaal herstel van binnen en van buiten, dus naar ziel en lichaam.

De dieren hebben dag noch nacht rust. Deze rusteloosheid is geen teken van onrust, maar de herstelde schepping functioneert nu zonder enige onderbreking naar de wil van de Geest Gods. De vloek is van de schepping weggenomen en haar ogen zien het heil en degenen door wie zij dit herstel ontvangen heeft. De wezens vereren de Heer, die de beschadiging en pressie weggenomen heeft. Zij prijzen de eeuwige God, die hen verlost en, van het kwaad geheeld heeft. Hun volstrekt functioneren naar de wetten Gods in schoonheid en deugdelijkheid verheerlijkt de almachtige Schepper als de Heilige en Onaantastbare, Die eeuwig leeft en Die geen begin of einde kent.

 

 

Openbaring 4:9-11 

En wanneer de dieren heerlijkheid, eer en dankzegging zullen brengen aan Hem, die op de troon gezeten is en tot in alle eeuwigheden leeft, zullen de vierentwintig oudsten zich neerwerpen voor Hem, die op de troon gezeten is en Hem aanbidden, die tot in alle eeuwigheden keft, en zij zullen hun kronen voor de troon werpen, zeggende: Gij, onze Here en God, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de macht; want Gij hebt alles geschapen, en om uw wil was het en werd het geschapen.

Wanneer de schepping volledig hersteld is, zal ook de gemeente haar Schepper hiervoor loven en prijzen. De gemeente is immers gebruikt om de schepping te herstellen en wanneer dit gebeurd is, zal zij onder dank en lofprijzing de heerschappij overgeven, zoals ook van haar hoofd Jezus Christus staat: "Wanneer alles Hem onderworpen is, zal ook de Zoon zelf Zich aan Hem onderwerpen, die Hem alles onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen" (1 Cor. 15:28).

De schepping is uitermate verblijd en roemt stralend van leven, en volkomen goed als in het begin, haar Schepper. Om God, de eeuwig Levende, concentreert zich tenslotte alle lofprijzing en dank. De vierentwintig oudsten, die in de naam van Jezus en door de kracht van de Heilige Geest dit herstel tot stand brachten en daartoe de koningskroon ontvingen, voegen zich bij de aanbidding der schepping en verheerlijken als vaders in het geloof, God, die zij kennen als Degene die van den beginne is en die tot in de eeuwen der eeuwen leeft.

De lofzang der oudsten loopt gedeeltelijk parallel met die der vier dieren. Zij zeggen niet, dat zij dit of dat gedaan hebben, maar werpen hun kronen voor Hem neer, waarmee ze erkennen dat Hij het gedaan heeft, want uit Hem is het plan (het Woord) en de kracht (de Geest), waardoor dit alles tot stand is gekomen.

De lofzegging eindigt met een erkenning van Gods scheppende en regenererende majesteit, zoals Paulus het in Colossenzen 1:17 uitdrukte: "Hij is vóór alles en alle dingen hebben hun bestaan in Hem", of in Romeinen 11:36: "Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen: Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen". Ook wij danken Hem met deze vertegenwoordigers der gemeente, want wij zijn "er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden" (Rom. 8:18). De overwinning is aan Gods zijde en aan die van hen, die meer dan overwinnaars zijn.

       

hoofdstuk 5

 

 

Openbaring 5:1 

En ik zag in de rechterhand van Hem, die op de troon zat, een boekrol, beschreven van binnen en van buiten, welverzegeld met zeven zegels.

De boekrol die de Vader in de hand heeft, bevat het plan van God, dat nog uitgevoerd moet worden. Bij het verbreken van ieder zegel, wordt in visioenen iets van "het gemaakt bestek" onthuld. Wanneer wij leren deze beelden, die gebruikt worden, in de geestelijke realiteit terug te brengen, gaan wij de gedachten van God verstaan, die Hij bezig is te verwerkelijken.

Eén ding wordt ons niet geopenbaard, namelijk de "tijden of gelegenheden" of juiste momenten. Deze heeft de Vader niet bekendgemaakt, maar blijven in Hem verborgen. Het is als met een tekening of kaart, waarvan wij de schaal of de verhouding tot de werkelijkheid niet kennen. Ook in het boek der Openbaring verstaan wij niet de betekenis van uren, dagen, maanden en jaren, soms wel ten opzichte van elkaar, maar niet in het absolute.

De tekenen der tijden kunnen wij aan de hand van deze visioenen wel onderscheiden, maar we kunnen nooit de dag en het uur zeggen, waarin wij ons bevinden. Wij zien hoe "in" of wellicht beter "op" de uitgestrekte hand van God een boekrol ligt. Deze staat vol met de toekomende dingen, dat niet zoals gewoonlijk alleen de binnenzijde, maar ook de buitenzijde beschreven is. De zegels zijn zo bevestigd, dat telkens wanneer er een verbroken wordt, een gedeelte van de rol gelezen kan worden.

 

 

Openbaring 5:2 

En ik zag een sterke engel, die met luider stem uitriep: Wie is waardig de boekrol te openen en haar zegels te verbreken ?

Johannes ziet een machtige engel in de onmiddellijke nabijheid van God, wellicht de aartsengel Gabriël, die van zichzelf getuigde dat hij voor Gods aangezicht staat (Luc. 1:19).

Deze engel was in de volheid des tijds de eerste, die de aanvang van de openbaring der gedachte Gods aangaande de nieuwe schepping, had vernomen en doorgegeven. Ook nu is er sprake van een begin, namelijk de openbaring van Jezus Christus als de hersteller van de schepping. Eerst kwam Gabriël de wegbereider aankondigen, daarna de geboorte van Jezus, en nu bepaalt hij de aandacht door een indringende vraag bij het nieuwe werk van de Heer als uitvoerder van het verdere plan Gods.

Met een geweldige stem roept hij uit: "Wie is waardig te openen het boek en te verbreken zijn zegels?" Dit impliceert natuurlijk ook het uitvoeren van de opdracht en het leiding geven bij de uitvoering van het plan Gods (zie verder voor Gabriël hoofdstuk 8:3 en 10:1).

 

 

Openbaring 5:3-5 

En niemand in de hemel, noch op de aarde, noch onderde aarde kon de boekrol openen of haar inzien. En ik weende zeer, omdat niemand waardig was gebleken de boekrol te openen of die in te zien. En een uit de oudsten zeide tot mij: Ween niet; zie, de leeuw uit de stam Juda, de wortel Davids, heeft overwonnen om de boekrol en haar zeven zegels te openen.

Op de vraag van de engel kwam geen antwoord. Alle schepsel zweeg stil, omdat het onwaardig en onmachtig was dit grootse werk te begrijpen en uit te voeren. Niemand in de hemel of de onzienlijke wereld, noch op de aarde of de zienlijke wereld, noch onder de aarde in het dodenrijk, durfde zich te verwaardigen de boekrol aan te nemen en in te zien. Johannes werd diep bedroefd en weende bitter.

Ook hij had grote verwachtingen van de toekomst. Hij kende de profetieën met de belofte van een nieuwe hemel en van een nieuwe aarde (Jes. 65:17), maar geen der profeten had ooit inzicht gehad op welke wijze dit tot stand zou komen.

Ja, zelfs tot op de dag van heden geloven vele christenen dat dit herstel der schepping als bij toverslag geschiedt, terwijl toch de hele zichtbare schepping van God het bewijs levert, dat alles zich naar vaste wetten en gemaakt bestek ontwikkelt. De droefheid van Johannes komt overeen met die der Emmaüsgangers, die na het sterven van Jezus gedesillusioneerd beleden: "Wij echter leefden in de hoop, dat Hij het was, die Israël verlossen zou. Maar met dit al is het thans reeds de derde dag" (Luc. 24:21).

Zoals Jezus Zelf de Emmaüsgangers troostte, zo komt hier een der oudsten Johannes bemoedigen met de woorden: "Ween niet". Hij wijst hem op Jezus, die hij noemt de leeuw uit Juda’s stam en de wortel van David. Jacob vergeleek op zijn sterfbed in een profetie zijn zoon Juda met een leeuwenwelp, een leeuwin (Gen.49:9,10).

Zijn grote Zoon (Silo of Heerser) wordt hier dus aangeduid als de leeuw uit Juda’s stam. Dit geeft de aanduiding van zijn afkomst naar de mens, terwijl de uitdrukking: de wortel van David, naar zijn goddelijke oorsprong heen wijst (zie verder bij 22:16).

Van Jezus wordt getuigd dat Hij heeft overwonnen, namelijk alle overheden en machten, die Hij ontwapende en ten toon stelde (Col. 2:15). Jezus ontleent hieraan de autoriteit en waardigheid om de boekrol te openen en de zegels te verbreken. Ook voor Hem geldt dan de regel: "Wie overwint, Ik zal hem geven!"

 

 

Openbaring 5:6,7 

En ik zag in het midden van de troon en van de vier dieren en te midden der oudsten een lam staan, als geslacht, met zeven horens en zeven ogen; dit zijn de zeven Geesten Gods, uitgezonden over de gehele aarde. En het kwam en heeft de rol aangenomen uit de rechterhand van Hem, die op de troon gezeten was.

Dan ziet Johannes Jezus staan in het beeld van een geslacht lam op de plaats, die God Hem gegeven heeft: midden in de troon, dus in het centrum van de heerschappij Gods. "Hij is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises. Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd" (Filip.2:8,9).

Jezus "heeft, na de reiniging der zonden tot stand gebracht te hebben, Zich gezet aan de rechterhand van de majesteit in den hoge" (Hebr. 1:3). Ook bevindt Jezus zich te midden van de vertegenwoordigers der schepping, die Hij herstellen gaat, en die van de mensheid, met wie Hij de herschepping begint en voltooit. De Vader heeft Jezus gesteld tot middelpunt van hemel en aarde. Opnieuw wijzen wij erop, dat wij in de hemel wel Jezus zullen vinden als geestelijk mens, maar geen geslacht lam.

Dit beeld is ontleend aan de Oudtestamentische eredienst en herinnert ons aan het plaatsvervangend lijden en sterven van onze Heer, dat ten dage van dit visioen al plaatsgevonden had. Het lam heeft zeven horens en zeven ogen en er wordt bijgevoegd: dit zijn de zeven Geesten Gods, uitgezonden over de gehele aarde. Het is de Geest Gods, die werkzaam was in de zeven gemeenten als beeld van de gemeente Gods, die over de gehele aarde verspreid is. De horens symboliseren de kracht van de Heilige Geest en de ogen diens kennis en alwetendheid, tezamen de werkzaamheid van de geestelijke gaven in de gemeente aanduidende.

Jezus stond op, kwam naderbij, en in volle waardigheid nam Hij uit de rechterhand van de Vader op de troon de boekrol, want naar zijn eigen woorden zijn Hem alle dingen van de Vader overgegeven (Luc. 10:22).

 

 

Openbaring 5:8 

En toen het de boekrol nam, wierpen de vier dieren en de vierentwintig oudsten zich voor het Lam neder, hebbende elk een citer en gouden schalen, vol reukwerk; dit zijn de gebeden der heiligen.

Toen de Vader zijn Zoon de boekrol overhandigde, gaf Hij daarmee te kennen, dat Hij Jezus, die als een lam voor de zonde der wereld geslacht was, waardig keurde ook het verdere heilsplan uit te voeren. Dit vertrouwen en deze overdracht van macht en autoriteit maakten diepe indruk op de ganse schepping. De vertegenwoordigers der schepping met die der herstelde mensheid wierpen zich daarom in aanbidding neer voor het geslachte Lam. Zij huldigden de verheerlijkte Zoon des mensen, zoals de discipelen dit deden op de berg in Galiléa, waar Jezus getuigde: "Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde" (Matth.28:18).

In dit visioen ziet Johannes, die een dezer discipelen was, nu in een beeld op welke wijze deze machtsoverdracht had plaatsgevonden. Bij de lofprijzing maken de oudsten gebruik van citers, een snaarinstrument dat in de Israëlitische eredienst bij feestelijke gelegenheden gehanteerd werd. De klank der citers ondersteunt de lofzang, terwijl de gouden schalen, die eveneens een herinnering aan de dienst in het heiligdom zijn, de lof en dank der heiligen als reukwerk dragen . Dit herinnert ons aan de woorden van David: "Laat mijn gebed als reukoffer voor uw aangezicht staan" (Ps. 141:2).

 

 

Openbaring 5:9,10 

En zij zongen een nieuw gezang, zeggende: Gij zijt waardig de boekrol te nemen en haar zegels te openen; want Gij zijt geslacht en Gij hebt hen voor God gekocht met Uw bloed, uit elke stam en taal en volk en natie; en Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde.

De hemel hoorde reeds de lofzang tot eer van God, de Vader en de Schepper (4:8 -11 ) . Nu weerklinkt een nieuw gezang tot eer en lof van de Zoon, de Herschepper. Eerst wordt in dit lied de waardigheid erkend, die de Zoon van de Vader ontvangen had. Duidelijk wordt meegedeeld op welke grond en met welk recht dit geschiedt. Jezus heeft door zijn zoenoffer de mens vrijgekocht uit de heerschappij van de boze. Hij heeft de grondslag gelegd voor het herstel van de mens, naar geest, ziel en lichaam en hiermede voor de vernieuwing van de ganse schepping.

Duidelijk springt ook naar voren, dat het nieuwe verbond niet aan een bepaald volk of ras gebonden is. Had de profeet Jesaja niet gezegd: "Het is te gering, dat gij Mij tot een knecht zoudt zijn om de stammen van Jacob weder op te richten en de bewaarden van Israël terug te brengen; Ik stel u tot een licht der volken, opdat mijn heil reikt tot het einde der aarde" (Jes. 49:6).

Deze representanten spreken niet alleen over de genade vanwege de verzoening door het bloed van het Lam, maar ook over de rijkdom en de overvloed der genade. Er is een koningen priesterschap ontstaan. Jezus maakt de vrijgekochten aan Zichzelf gelijkvormig. Hij maakt hen tot koningen, terwijl Hijzelf de Koning der koningen is, en tot priesters, terwijl Hijzelf de Hogepriester is. Nog wordt meegedeeld dat de gemeente, die verzameld wordt uit alle stammen, talen, volken en naties, niet alleen in de hemel een taak heeft, maar ook eenmaal op de aarde de heerschappij zal uitoefenen.

 

 

Openbaring 5:11,12 

En ik zag, en ik hoorde een stem van vele engelen rondom de troon, en van de dieren en de oudsten; en hun getal was tienduizenden tienduizendtallen en duizenden duizendtallen, zeggende met luider stem: Het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de macht en de rijkdom, en de wijsheid en de sterkte, en de eer en de heerlijkheid en de lof.

Johannes zag verder toe en hij aanschouwde een machtig engelenleger, dat geschaard was rondom de troon van God en het Lam, rondom de vier dieren en de oudsten. Het was een ontelbare menigte, want er is sprake van tienduizend maal tienduizend en duizendmaal duizenden. Dit ontzaglijke engelenheer, opgesteld volgens hun rangen en standen, begint met luider stem zijn lofzang te paren aan die van mens en schepping. Het is een duidelijke erkenning van het raadsbesluit Gods, dat het Lam waardig keurde al de rijkdom en de macht van de onzichtbare en zichtbare wereld in Zich samen te bundelen.

Ook zij zien "Jezus" met heerlijkheid en eer gekroond", zoals er staat: "Want niet aan engelen heeft Hij de toekomende wereld, waarvan wij spreken, onderworpen. Maar, iemand heeft ergens betuigd, zeggende: Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, of des mensen zoon, dat Gij naar hem omziet? Gij hebt hem voor een korte tijd beneden de engelen gesteld, met heerlijkheid en eer hebt Gij hem gekroond, alle dingen hebt Gij onder zijn voeten onderworpen" (Hebr. 2:5-8).

De heilige engelen aanvaarden hier, dat Jezus met de gemeente erfgenaam is van alles. Zij beamen dat de Zoon gesteld is "tot erfgenaam van alle dingen" (Hebr. 1:2). Hun zevenvoudige lofprijzing loopt parallel met de hulde, die de verloste schepping in het vorige hoofdstuk aan de Vader toebracht. Alles wat de Vader bezit en over te geven heeft, wordt uitgedrukt in de woorden: macht, rijkdom, wijsheid, sterkte, eer, heerlijkheid en lof.

 

 

Openbaring 5:13,14 

En alle schepsel in de hemelen op de aarde en onder de aarde en op de zee en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: Hem, die op de troon gezeten is, en het Lam zij de lof en de eer en de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden. En de vier dieren zeiden: Amen. En de oudsten wierpen zich neder en aanbaden.

Tezamen moet ook alle schepsel de overwinning van God en het Lam erkennen. De zegepraal wordt toegestemd door alles wat leeft en geest is of geest bezit. In de eerste plaats is sprake van ieder schepsel in de hemel, dus van alle heilige engelen en onreine geesten. Dan van ieder schepsel op de aarde dat leeft of bezield is, dus van mens, dier en plant. Deze twee laatste groepen kunnen God alleen de eer geven door te existeren naar de wetten Gods, zoals bijvoorbeeld in Psalm 148 beschreven wordt.

De schepping prijst haar Maker niet met de mond, maar met haar wezen. Het is een eer voor een uurwerk fabrikant, wanneer zijn horloges nauwkeurig lopen en deze verder ook aan alle gestelde eisen precies voldoen. Het is niet tot eer van God, als er een kalf met vijf poten geboren wordt of als het ziek in zijn hok ligt. Maar wel als dit dier in de wei huppelt en springt, omdat het functioneert naar de bedoeling van zijn Schepper.

Wanneer de leeuw van het geweld des duivels verlost is, zal hij in zijn juiste bestemming en naar zijn ware aard zijn Schepper verheerlijken. Door de openbaring van de zonen Gods "zal de wolf bij het schaap verkeren en de panter zich neerleggen bij het bokje; . . . de koe en de berin zullen samen weiden,... en de leeuw zal stro eten als het rund" (Jes. 11:6,7).

Met degenen die onder de aarde zijn, worden de gestorvenen bedoeld, die in de macht van het dodenrijk verkeren en de geesten die onder aanvoering van Apollyon het dodenrijk vormen. De zee is het beeld van het geestelijke of religieuze leven der mensen. Degenen die op de zee zijn of deze bevaren, stellen voor, de godsdienstige organisaties en gemeenschappen met hun leiders (zie 8:9). In de zee zijn de verleidende geesten, die de honderden valse godsdiensten en duizenden dwalingen bewerken. Er wordt dus hier een opsomming gegeven van alles wat God met leven begiftigd heeft en dat behouden of veroordeeld is. Uiteindelijk zullen allen toch erkennen, dat God en het Lam, de lof, de eer, de heerlijkheid en de kracht in de eeuwen der eeuwen toekomen.

Wat behouden is, brengt lof en dank, en wat verloren is en ten verderve gaat, erkent zijn nederlaag. De machten die Jezus eenmaal ontmoetten, erkenden Hem als de "heilige Gods" (Marc. 1:24), maar toch waren zij de tegenstanders van God en zijn Zoon. Uiteindelijk zullen zij ieder verzet tegen het plan van God, tegen God, tegen Jezus en tegen degenen die Jezus toebehoren, moeten opgeven, "omdat God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken heeft, opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader!" (Filip. 2:9-11).

In onze eeuw is het nog zo, dat slechts de Heilige Geest en degenen die door deze Geest geleid worden, en de heilige engelen, belijden dat Jezus Here is (1 Cor. 12:3). Maar wanneer de tegenstander volkomen overwonnen is, zal ook hij moeten erkennen: Jezus is Heer! De vertegenwoordigers der levende schepping bekrachtigen deze gangvan zaken met hun "amen", dat is: het zal waar en zeker zijn. De representanten van het volk Gods werpen zich in verwondering en aanbidding neer voor Hem, die op de troon zit en voor het Lam.

       

hoofdstuk 6

 

 

Openbaring 6:1 

En ik zag, toen het Lam een van de zegels opende, en ik hoorde een van de vier dieren zeggen met een stem als van een donderslag. Kom!

De opening van de zeven zegels is een ontsluiering van de geschiedenis der kerk vanaf de vleeswording des Woords tot het tijdstip, dat Jezus Christus zijn gemeente na het zevende zegel en bij de laatste of zevende bazuin tot Zich neemt. Wat daarna komt, wordt in deze boekrol niet vermeld. Na het zevende zegel breekt het tijdperk aan, waarvan gezegd wordt: "En zij zullen als koningen heersen op de aarde" (5:10).

De hoofdstukken vijf tot en met elf vormen een bij elkander behorend geheel. De hoofdstukken twaalf tot en met negentien behandelen de details van de ware en valse kerk in de eindtijd. Zij vormen als het ware close-ups. Vanaf hoofdstuk twintig tot en met tweeëntwintig wordt getoond, op welke wijze de schepping door de gemeente van Christus hersteld wordt.

Telkens wanneer een nieuw zegel verbroken is, wordt weer een ander aspect in de ontwikkeling der ware kerk getoond en wordt ook gezien wat de tegenstander bewerkt om het plan van God te weerstaan en te doen mislukken. De ganse schepping is bij deze ontwikkeling ten nauwste betrokken, want zij zucht naar de volle openbaring der zonen Gods, dat is de gemeente. Het is daarom dat telkens een van de vier dieren in verlangen naar de verwezenlijking van het doel Gods uitroept: "Kom". Later zien wij in hoofdstuk 22:17, dat ook de Geest en de bruid hetzelfde roepen.

Zij zien uit naar het heil en de heerlijkheid Gods, die geopenbaard zullen worden, hoewel deze manifestatie met strijd en oordeel gepaard gaat.

Het eerste dier kondigt nu met een stem als van een explosie de eerste ruiter aan, naar wiens verschijning de ganse creatuur uitziet. Hij is het begin van de nieuwe schepping en de eersteling van de gemeente, waarvan de Openbaring het ontwikkelingsproces onthult. Hij is de grondlegger van het nieuwe verbond met de mensheid.

 

 

Openbaring 6:2 

En ik zag, en zie, een wit paard, en die erop zat, had een boog en hem werd een kroon gegeven, en hij trok uit, overwinnende en om te overwinnen.

Toen onze Here Jezus van zijn discipelen afscheid nam, sprak Hij dat Hem alle macht gegeven was, zowel in de onzienlijke als in de zienlijke wereld. Jezus had gestreden en overwonnen. Hij had tijdens zijn leven op aarde en bij zijn sterven de werken des duivels verbroken, de overheden en machten ten toon gesteld en over hen gezegevierd (Col. 2:15).

Hij had zijn leven gegeven als offer om de gehele wereld met God te verzoenen en de schuld te betalen. Het plan van God tot herstel van de ganse schepping ving met Hem aan, zoals er staat: "De genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen" (Joh. 1:17).

In het begin was Hij nog de eenzame ruiter, maar als het Woord Gods zou Hij de wereld doortrekken om vele broeders tot heerlijkheid te leiden. Velen zouden Hem aannemen en gaan volgen. Jezus troostte zijn discipelen dat Hij met hen zijn zou tot aan de voleinding der wereld. Daarom gaf Hij hun op de Pinksterdag zijn Geest. Door deze Geest hadden zij gemeenschap met Jezus en in Hem met God. Zij ontvingen daardoor ook de kracht om de machten der duisternis te overwinnen. Vanaf dat ogenblik ging in vervulling dat Jezus gezeten was aan de rechterhand Gods en dat Hij was komende op de wolken des hemels. Deze wolkenformaties zijn het beeld van de gemeenten, van zijn volk, en zij getuigen van de heerlijkheid en kracht Gods in de onzienlijke wereld.

Johannes ziet een ruiter aan wie een kroon gegeven werd en die uittrekt, overwinnende en om te overwinnen. De boog die hij bezit, wijst erop dat hij een strijder is. Hij is Jezus Christus, gezeten op een witpaard, beeld van de kracht van de Heilige Geest, die als het Woord Gods krijg voert in gerechtigheid. Wanneer dit Woord zegevierend uittrekt, heeft het tweeërlei werking: voor die verloren gaan een doodslucht ten dode, voor die gered worden een levensgeur ten leven. Behalve het tweesnijdend zwaard, voert het Woord Gods met zich een boog, waarmee de pijlen afgeschoten worden, die de vijanden van waarheid en gerechtigheid ten dode toe treffen. De psalmist zegt hiervan: "Rijd voorspoedig uit, voor de zaak van waarheid, ootmoed en recht, uw rechterhand lere u geduchte daden: uw pijlen zijn gescherpt - volken zijn onder u - zij dringen in het hart van des konings vijanden" (Ps. 45:5,6).

Opmerkelijk is, dat de pijlen van Gods boog in de psalmen meestal gericht zijn als kracht der waarheid tegen die van de leugen en laster. Van lasteraars wordt gezegd: "Maar plotseling treft God hen met een pijl" (Ps. 64:8). Van leugenaars: "Werp uw pijlen en breng hen in verwarring" (Ps. 144:6b). Ook ontvangt deze ruiter een (gouden) kroon. Zij is de kroon van het eeuwige leven, die Jezus Zelf draagt en die Hij ook belooft aan degenen die Hem volgen, zoals er staat: "Ik zal u geven de kroon des levens" (2:10).

Het Woord Gods trekt uit om een volk te verzamelen, dat losgemaakt is uit de heerschappij van de duivel. In Openbaring 19:11-16 wordt ons het resultaat van deze tocht getoond: "En de heerscharen, die in de hemel zijn, volgen Hem op witte paarden, gehuld in wit en smetteloos fijn linnen" (de rechtvaardige daden der heiligen).

Bij de openbaring van de zonen Gods wordt deze overwinning volkomen. Door deze helden in de hemelse gewesten worden al zijn vijanden onder zijn voeten gelegd. Dan is ook de oogst der aarde geheel rijp geworden: die van het verderf en die ten leven. Deze ruiterstoet is dan het beeld van hen, die de Zoon van God gelijkvormig geworden zijn. Met Jezus zijn zij overwinnaar. "Het voornemen des Heren zal door zijn hand voortgang hebben. Om zijn moeitevol lijden zal Hij het zien tot verzadiging toe Ges. 53:10,11).

Het slotakkoord in de brieven aan de zeven gemeente is voortdurend:" Wie overwint". Het hoogtepunt van deze zegetocht is: "Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon" (3:21).

Vele schriftuitleggers verwonderen zich over het feit, dat de ruiter op het witte paard zich in zulk een slecht gezelschap bevindt. Na hem trekken de andere apocalyptische ruiters op het rode, het zwarte en het vale paard uit. Maar de exegeten zijn niet de enigen die zich verwonderen moeten. Wanneer onze Here Jezus over de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen sprak, deelde Hij in een gelijkenis mee, dat er onkruid tussen de tarwe gezaaid was. De slaven van de eigenaar zeggen met verbazing: "Heer, hebt gij niet goed zaad in uw akker gezaaid? Hoe komt hij dan aan onkruid?" (Matth. 13:27).

Naast de ware kerk ontwikkelt zich ook de afvallige. In de Openbaring ziet Johannes naast het beeld van de ware vrouw des Lams ook de hoer, het grote Babylon. En hij verbaasde zich met grote verbazing (17:6).

Maar al te weinig wordt rekening gehouden met het feit, dat naast de ware gemeente van Jezus Christus in kerken en gemeenschappen, vele leden existeren, die geenszins hun wandel in de hemel hebben, die geen verborgen omgang met God kennen, en volkomen onbekend zijn met de strijd in de hemelse gewesten. Bekering, wedergeboorte, besnijdenis des harten. opstanding tot een nieuw leven, de doop met de Heilige Geest, het spreken in nieuwe tongen, het profeteren, gezichten zien, dromen dromen, het uitdrijven van duivelen, de handoplegging op zieken, wonderen en tekenen, een geheiligd en gereinigd leven, worden in Babylon sporadisch gevonden en dan nog weerstaan.

In Babylon, de grote geestelijke stad, wordt een evangelie gepredikt dat losgemaakt is van de persoon en het werk van Jezus Christus zoals wij Hem uit de evangeliën leren kennen. Babylon is ontstaan, doordat de gemeente haar werkterrein in de hemelse gewesten verlaten heeft en dit verlegde naar de aarde. Babylon is het beeld van de gemeente die uit de hemel op de aarde gevallen is. Pas in de laatste tijden zullen wij een goed inzicht krijgen in het wezen van de afvallige kerk, hoe orthodox en fundamentalistisch zij zich ook noemen mag, omdat dan de gemeente haar plaats in de hemelse gewesten weer gaat innemen. De Joëlsprofetie voorspelt dit. Jezus sprak: "Toen het graan opkwam en vrucht zette, toen kwam ook het onkruid te voorschijn" (Matth. 13:26).

 

 

Openbaring 6:3,4 

En toen Hij het tweede zegel opende hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom! En een tweede, een rossig paard, kwam, en hem, die erop zat, werd gegeven de vrede van de aarde weg te nemen, en dat zij elkander zouden slachten, en hem werd een groot zwaardgegeven.

De paarden die nu komen, zijn niet wit, maar gekleurd en daarmee beelden van de machten der duisternis. Wij bevinden ons immers met de ziener nog steeds in de geestelijke wereld (4:1). Daar ging het eerste paard als Woord Gods uit en volgen ook de andere paarden. Ook dit paard is beeld van een geestelijke macht, maar de rossige kleur wijst op het demonische van dit dier en op bloed.

De ruiter op het witte paard sprak eenmaal: "Vrede laat Ik u, mij n vrede geef Ik u". Waar hij overwint, komen harmonie, blijdschap en gerechtigheid. Het schijnlichaam des Heren heeft de vrede op aarde niet gebracht en heeft hem zelfs niet binnen de eigen muren kunnen bewaren. In de kerk "hebben zij elkander geslacht". De kerkgeschiedenis is die van Babylon. "De vrouw was dronken van het bloed der heiligen en van het bloed der getuigen van Jezus" (17:6). De rode bladzijden van de geschiedenis der zogenaamde ketters en sektariërs vertellen van de martelaars binnen de christenheid. Dezen hebben binnen Babylon het lijden ter wille van de naam des Heren ervaren. Op de straten van deze zeer grote stad werden allen vervolgd, die godzalig wilden leven in Christus Jezus. De wandel in de hemelse gewesten en het drukken van de voetstappen van Jezus werden en worden gehonoreerd met vervolging en lijden. Zo groot was de angst en de afkeer van het bovennatuurlijke, dat vele duizenden onschuldige "heksen" door rooms-katholieken en protestanten op gruwelijke wijze werden vermoord.

Bekend zijn de wreedheden der inquisitie, de godsdienstoorlogen, de scheuringen, de verbanningen, de excommunicaties, de schavotten en de brandstapels. De ruiter op het rode paard, die niet nader geïdentificeerd wordt, had een groot zwaard, maar dit was niet het zwaard des Geestes, het Woord Gods; het waren de valse leringen waardoor de massa uit de gemeenschap van Jezus Christus getrokken werd. Het waren leningen van mensen, de ceremonieën, het aankweken van kerkbesef ten opzichte van aardse instellingen, de uitspraken van concilies en synoden.

Hoe heeft bijvoorbeeld de leer der uitverkiezing niet haar duizenden verslagen en deze mensen belet de genade en het heil aan te nemen.

Hoeveel tienduizenden zijn alleen al vanwege de bijbelse doop gemarteld, ter dood gebracht en verguisd. Het grootste percentage der martelaars, ook in Nederland, behoort tot de dopers.

Hoewel de overheid haar zwaard nu niet meer aan de kerkelijke autoriteiten leent, worden zij die zich op bijbelse wijze laten onderdompelen, in vele kerken, familie- of dorpsgemeenschappen, nog steeds op allerlei manieren gediscrimineerd en uitgesloten. De ruiter op het witte paard en de andere ruiters trekken tezamen uit. Jezus sprak over het tezamen opgroeien van tarwe en onkruid. Beide moeten tot hun volle ontwikkeling komen, opdat in de tijd van de oogst geen verwarring mogelijk is.

 

 

Openbaring 6:5,6 

En toen Hij het derde zegel opende hoorde ik het derde dier zeggen: Kom! En ik zag, en zie, een zwart paard, en die erop zat had een weegschaal in zijn hand. En ik hoorde als een stem te midden van de vier dieren zeggen: Een maat tarwe voor een schelling en drie maten gerst voor een schelling; en breng geen schade toe aan de olie en de wijn.

De ruiter op het witte paard schenkt het leven, omdat hij als het Woord van God het brood des levens uitdeelt. De valse kerk doet de scharen van honger omkomen. Vele eeuwen heeft men de bijbel aan de leken onthouden. Er zijn zelfs tijden geweest dat de naam "bijbel" onbekend was of alleen in verband met het Oude Testament gebruikt werd. De eerste bijbel die in de Nederlandse taal gedrukt werd, miste het Nieuwe Testament, het boek der Psalmen en de profetische boeken. Is het wonder dat de christenen in de grootste duisternis leefden?

De reformatie schonk het volk de bijbel weer terug. Het licht kon toen weer schijnen, maar al spoedig kwamen de belijdenisgeschriften, waarmee men moest instemmen en die men moest ondertekenen. Zo ontstond de leer der vaderen, en de doden regelden voortaan de inzichten en de visies der levenden. Doordat men zich steeds aan uitspraken van reformatoren conformeren moest, werd het levende Woord van God steriel gemaakt. Zo verleende men in alle kerken, groepen en bewegingen gezag aan de inzichten van gestorven "heiligen", die voor hun tijd de raad Gods vervulden.

Onze Heer gebruikte evenwel de uitdrukking "spijze te rechter tijd". Wij zetten ons in het geestelijke leven niet tegen onze voorvaderen af; ook discrimineren wij hen niet om hetgeen zij in hun tijd naar het licht dat zij hadden, gezegd of gedaan hebben. Maar wie de hand aan de ploeg slaat en ziet naar hetgeen achter is, is niet bekwaam rechte voren in het Koninkrijk Gods te trekken. Onze vaderen hebben zich moeten behelpen en hebben geestelijk honger geleden.

Zij waren met geen enkel probleem klaar, en daarom onmachtig hun kinderen een visie te geven aangaande het Koninkrijk der hemelen, zoals dit zich openbaart in vrede, gerechtigheid en blijdschap. Zij moesten mondjesmaat leven: "Een maat tarwe voor een schelling en drie maten gerst voor een schelling". De ruiter op het zwarte paard is de topfunctionaris, de superintendant van de distributie. Hij bepaalt wat het kerkvolk wel of niet geserveerd wordt. Het beeld getuigt immers van hoge prijzen en schaarste in levensmiddelen.

Men sprak van een enkel ervarinkje en teerde op een voorbijgaand ogenblikje van ware gemeenschap met God. Voor het volle evangelie, dat zich in de laatste dagen baan breekt, geldt evenwel de Joëlsbelofte: "De dorsvloeren zullen vol koren zijn en de perskuipen van most en olie overstromen" (Joël 2:24).

Toch werden alle eeuwen door aan de olie en aan de wijn geen schade toegebracht. Olie en wijn zijn beelden van de Heilige Geest. Hoewel Gods Woord niet mee kon werken, hield de Geest nog leven in stand. Zoals in het oude Babel aan de Eufraat het volk Gods van het oude verbond nog stand hield, zo leefde ook in het Nieuwtestamentische Babylon de ware gemeente in het verborgene voort. Zo werd door de Heilige Geest het leven nog in stand gehouden.

De geschiedenis der kerk kan men met de groei van een plant vergelijken. Jezus sprak: "Eerst komt de halm, daarna een aar, daarna het volle koren in de aar". De halmen de aar bezitten het leven niet in zichzelf, maar geven dit slechts door. De vrucht echter heeft het leven blijvend in zich. Wanneer men de halm afsnijdt, verdort hij. Maar wanneer de vrucht rijp is, verliest hij ieder contact met de moederplant en met de aarde. Men kan de graankorrel zelfstandig bewaren en hij behoudt het leven.

Tot allen die zich in Babylon bevinden, wordt gezegd: "Gaat uit, mijn volk!" Dit wegtrekken ziet niet op een verandering van kerkgenootschap of vergadering, maar op het volkomen loslaten van vleselijke en zichtbare dingen. Het is terugkeren naar Kanaän, naar de hemelse gewesten, naar een wandel die van boven is en niet van beneden.

 

 

Openbaring 6:7,8 

En toen Hij het vierde zegel opende, hoorde ik de stem van het vierde dierzeggen: Kom! En ik zag, en zie, een vaal paard, en die daarop zat, zijn naam was de dood, en het dodenrijk volgde achter hem. En hun werd macht gegeven over het vierde deel der aarde om te doden, met het zwaard, met de honger, met de zwarte dood en door de wilde dieren der aarde.

Babylon is droeve werkelijkheid. Ongeveer 800 miljoen mensen op de wereld dragen de naam "christen". Verreweg de meesten zijn niet wedergeboren en dus geestelijk dood; zij vielen als prooi in de onzienlijke wereld. Zij werden gedood door het zwaard, de valse leringen, en door de honger, het ontbreken van Gods Woord. Het gaat hier dus over dat gedeelte van de mensheid, ongeveer een kwart, dat zich christen noemt en waarin de duistere machten hun dodelijke uitwerking hebben.

Ook noemt Johannes als doodsoorzaken: de zwarte dood en de wilde dieren der aarde. Sommige uitleggers menen hier de letterlijke betekenis dezer woorden te moeten nemen. Zij spreken over toekomstige pestepidemieën en over jakhalzen, leeuwen, slangen en ander wild gedierte. Wij geloven echter niet, dat de wereld aan een rattenziekte (pest) zal ondergaan. Sinds de grote ramp drie eeuwen geleden in Londen, kennen Europa en de beschaafde landen deze ziekte nauwelijks meer. De influenza-epidemieën zijn veelvuldiger en groter geweest. De zogenaamde Spaanse griep was een pandemie (besmettelijke ziekte over de gehele wereld) en maakte miljoenen slachtoffers. Wat de wilde dieren betreft, is het reeds zover gekomen, dat de mens ze juist tegen een volkomen uitroeiing, in reservaten beschermen moet.

Er is echter een zwarte dood die geestelijk is. De bijbel spreekt over een zonde tot de dood, waarmee bedoeld wordt zonde in de geestelijke wereld, zoals dwalingen, zwarte magie en occultisme. Miljoenen vallen door deze zonden in de onzienlijke wereld ten prooi aan de demonen. In Babylon wordt iedere vorm van occultisme gevonden: spiritisme, waarzeggerij, astrologie, magnetisme, telepathie en hypnose. Maar er is ook een aanroepen van heiligen, dat wil zeggen een gemeenschap zoeken met doden; dus een vorm van spiritisme. Dan is er een contact onderhouden met het voorgeslacht door middel van het handhaven van voorvaderlijke instellingen en leringen. Hoe ouder een symbool of belijdenisgeschrift is, hoe meer eerbied ervoor bijgebracht wordt. Evenals bij primitieve volkeren, oefenen de geesten der voorvaderen hun invloed uit, terwijl de mens Gods geleid moet worden door de Heilige Geest.

De wilde dieren zijn in de Schrift steeds het beeld van de onreine geesten. Jezus sprak over slangen en schorpioenen. Babylon is een woonplaats van onrein gevogelte, van jakhalzen en wilde honden (Jes. 13:21,22 en Openb. 18:2). Deze machten jagen de mensen op en drijven hen tot de gruwelijkste misdaden, in eigen leven en ten opzichte van waarachtige kinderen Gods. De kerkgeschiedenis geeft tal van voorbeelden hoe de machten der duisternis mensen gebruikten om miljoenen op de wreedste wijze te folteren en te mishandelen, omdat dezen het waagden van mening te verschillen met de traditionele leeropvattingen, die van de vaderen overgeleverd waren. Wanneer het vijfde zegel geopend wordt, horen wij deze martelaren om des Woords wil en om het getuigenis van Jezus tot God roepen.

De volgorde van de wijze waarop het geestelijke leven geliquideerd wordt, is merkwaardig. Eerst worden de mensen door valse leringen, het zwaard, van de goede weg afgebracht. Zij ontvangen geen waarachtig geestelijk voedsel meer, zodat zij door de honger gekweld worden. Het gevolg hiervan is, dat men om deze geestelijke honger te stillen, iets gaat zoeken bij en verwachten van valse leringen en van het occultisme. Of men nu op genezing hoopt bij een magnetiseur, of de toekomst wil weten door middel van een waarzegger, of naar bijstand van heiligen, of naar heil van de inzichten der voorvaderen uitziet, het gevolg is steeds hetzelfde: de occulte machten van het dodenrijk nemen bezit van de innerlijke mens.

 

 

Openbaring 6:9-11 

En toen Hij het vijfde zegel opende zag ik onder het altaar de zielen van hen, die geslacht waren om het woord van God en om het getuigenis, dat zij hadden. En zij riepen met luider stem en zeiden: Tot hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloedniet aan ben, die op de aarde wonen? En aan elk hunner werd een wit gewaad gegeven, en hun werd gezegd, dat zij nog een korte tijd moesten rusten, totdat ook het getal vol zou zijn van hun mededienstknechten en hun broeders, die gedood zouden worden evenals zij.

Bij het openen van de eerste vier zegels hoorden wij de vier dieren spreken. Deze vier zegels betroffen de geestelijke wereld met haar uitwerking hier op aarde. De ganse schepping was erbij betrokken, omdat het herstel belet werd door de openbaring van de valse kerk. Deze treedt niet in de voetsporen van de Meester en bekommert zich niet om het plan van God, terwijl zij de openbaring van de ware kerk tegenhoudt door verdrukking en vervolging.

Het vijfde zegel voert ons regelrecht in de onzienlijke wereld naar het altaar. Er wordt hier gesproken over de zielen der martelaars (dus van hun innerlijke mens) die na hun lijden en sterven op aarde, bij Christus zijn. Zij hadden dit leven niet op natuurlijke wijze beëindigd; maar om der wille van het Woord Gods dat zij vasthielden en waarvan zij getuigden, had men hen gedood en werd hun aardse leven bekort. Het beeld is aan de dienst op het brandofferaltaar ontleend. Daarop werden de dieren geslacht en hun bloed, waarin het leven was, werd opgevangen en uitgegoten bij de voet van het altaar (Lev. 4:7).

Het bloed werd dus niet mee verbrand. De valse kerk kon op aarde wel het lichaam doden, doch de zielen der martelaars, hun leven, werd bewaard. Ook Jezus bracht het offer van zijn uitwendig leven. Ook zijn ziel werd uitgegoten in de dood (Jes. 53:12). Daarom herinnert het altaar in de hemel aan Christus als verzoener van de zonde der wereld. De zielen onder het altaar zijn daar verborgen in Hem, tot wiens lichaam zij behoren.

In deze hemelse gewesten hoort Johannes nu die zielen vanwege hun dood tot God roepen om oordeel en wraak over hen die op de aarde wonen. De trouwe knechten wenden zich tot hun Heer en vragen hoe lang Hij de valse kerk die haarverblijfplaats en burgerschap op de aarde heeft en niet in de hemel, nog tolereert en haar laat geworden. Het gaat niet om het feit dat deze "doden" met wraak vervuld zijn, maar zij zien uit naar de komst van het Koninkrijk Gods op aarde en de voltooiing van het plan Gods, waaraan zij zelf een te korte tijd hebben kunnen mede-arbeiden. Maar nog is de tijd niet aangebroken, "dat de Here zijn plaats verlaat om de ongerechtigheid der bewoners van de aarde (de valse kerk) aan hen te bezoeken" (Jes. 26:21).

De Here vertroost hen evenwel door hun een wit kleed te geven. Dit gewaad zijn de gerechtige werken der heiligen (19:8). Omdat hun leven ontijdig afgesneden werd, hadden zij weinig werken kunnen doen, maar het offer van hun leven wordt beloond met dit witte gewaad, dat geheel voltooid is. De Heer schenkt daarbij de belofte, dat het oordeel wel zou komen, maar dat zij nog een korte tijd zouden moeten wachten. Het getal der martelaars was nog niet vol. Nog meer van de dienstknechten van de grote Heerser of Despoot, en van hun broeders, zouden gedood worden zoals zij. Daarna zou de dag aanbreken, dat "de aarde het op haar vergoten bloed aan het licht zou brengen en haar verslagenen niet langer zou bedekken" (Jes. 26:21).

Bij de eerste opstanding treden deze martelaars met al degenen die tot het lichaam van Christus, de gemeente, behoren, in een nieuw lichaam opnieuw in de zienlijke wereld. Dan is hun bloed of hun leven niet langer bedekt of verborgen. Van dit gebeuren lezen wij in hoofdstuk 20:4, wanneer onder degenen die deel hebben aan de eerste opstanding en zich op tronen zetten, ook de zielen zijn van hen die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het woord van God. Zij worden aangevuld met degenen die noch het beest noch zijn beeld hadden aanbeden, en die het merkteken niet op hun voorhoofd en hand hadden aanvaard.

De scheiding of het oordeel met de valse kerk is dan reeds tot stand gebracht en hun bloed gewroken op degenen die op de aarde wonen (de valse kerk), want in hoofdstuk 16:5,6 horen wij de engel der wateren zeggen: "Rechtvaardig zijt Gij, die zijt en die waart, Gij Heilige, dat Gij dit oordeel hebt geveld. Omdat zij het bloed der heiligen en profeten vergoten hebben, hebt Gij hun ook bloed te drinken gegeven; zij hebben het verdiend!" Als God uitstelt, is dit niet omdat Hij talmt, maar omdat Hij wacht op de kostelijke vrucht der aarde, waarop de late regen gevallen is.

 

 

Openbaring 6:12 

En ik zag toen Hij het zesde zegel opende en daar geschiedde een grote aardbeving en de zon werd zwart als een haren zak, en de maan werd geheel als bloed.

Ten tijde van het zesde zegel verandert de geestelijke structuur van de kerk. In onze tijd vinden wij vele kenmerken van dit zegel terug. Het proces van de ware en valse kerk nadert zijn voltooiing. De aardbeving treft hen die op de aarde wonen, dus de leden der ontrouwe kerk. Er begint een duidelijke scheiding te komen tussen degenen die de Heer waarlijk toebehoren (zie hoofdstuk 7), die zich uitstrekken naar het Koninkrijk Gods in de onzichtbare wereld, en hen die het van de aarde en zichtbare wereld blijven verwachten.

De boze machten schuiven tussen de zon en de mens, zodat het licht van God voor degenen die de aarde bewonen, verduisterd wordt. De zonde maakt immers scheiding tussen God en de mens. Slechts zij, die werkelijk overgezet zijn in het Koninkrijk van de Zoon van Gods liefde en die verlost zijn uit de macht der duisternis die door ongerechtigheid en leugen in deze wereld heerst, blijven in het licht wandelen. Vervuld wordt: "Want zie, de duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën, maar over u zal de Heer (de zon) opgaan en zijn heerlijkheid zal over u gezien worden" (Jes. 60:2).

Gods licht kan echter de valse kerk die op aarde wandelt, niet meer bereiken. Het is als of de zon afgeschermd is door een zwarte zak, vervaardigd van kameelhaar, zoals deze in het oosten gebruikt werd. Waar de zon het beeld is van God als licht, is de maan afstraling van zijn heerlijkheid. De maan is het licht in de nacht en "het licht schijnt in de duisternis". De maan is dus beeld van Jezus Christus. Hij was het waarachtige licht, gekomen om de gehele wereld (ieder mens) te verlichten (Joh. 1:4,9).

Kenmerkend voor de grote afval is, dat de maan de kleur van bloed aanneemt. Bloed is het beeld van het natuurlijke leven. De naam, het woord en het werk van Jezus Christus worden in de ontrouwe kerk niet meer verbonden aan het Koninkrijk der hemelen, maar gelokaliseerd in het aardse leven. Het bovennatuurlijke wordt uit het evangelie van Jezus Christus weggenomen of verschoven naar een ander tijdperk. Joël had hierover reeds geprofeteerd. Wanneer de duistere machten de ontrouwe kerk volledig gaan bezetten, zegt hij: "Voor hun aangezicht siddert de aarde (aardbeving), beeft de hemel; de zon en de maan worden zwart en de sterren trekken haar glans in" en: "De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des Heren komt" (Joël 2:10,31).

Wanneer deze verduistering plaatsgevonden heeft en Gods Geest uitgestort is op de ware kinderen Gods, volgt de grote en geduchte dag des Heren. Hier begint dus al de scheiding of het oordeel. "Dan zal de blanke maan schaamrood worden, en de gloeiende zon zal zich schamen, want de Here der heerscharen zal Koning zijn op de berg Sion en in Jeruzalem, en er zal heerlijkheid zijn ten aanschouwen van zijn oudsten (Jes. 24:23).

 

 

Openbaring 6:13 

En de sterren des hemels vielen op de aarde, gelijk een vijgeboom zijn wintervijgen laatvallen, wanneer bij door een harde wind geschud wordt

De sterren des hemels zijn de bewoners van de onzichtbare wereld. In hoofdstuk 1:20 werd bijvoorbeeld gesproken over de zeven sterren die de zeven engelen van de zeven gemeenten voorstellen. Hier gaat het over sterren die op de aarde neerkomen gelijk een vijgeboom zijn wintervijgen laat vallen. Wanneer de wintertijd is aangebroken, laat een vijgeboom zijn "onrijpe" (St.Vert.) vijgen vallen, wanneer een felle wind zijn takken schudt. De wintervijgen die aan de nieuwe loten groeien, die zich reeds in het vroege voorjaar ontwikkelden (de derde oogst), moeten de winterstormen doorstaan.

Zitten er evenwel onrijpe, onvolgroeide vijgen tussen, dan worden deze er door de orkanen afgeschud. Er komt een harde wind, dit wil zeggen een grote beweging in de geestenwereld (zie 7:1). Deze heeft tot gevolg dat de boze engelen (onrijpe vijgen) op de aarde geworpen worden en hun schuilplaats en woonstede in de bezielde schepping zoeken. Op aarde is de grote dag van Gods toom gekomen, zoals er staat: Wee de aarde en de zee, want de duivel is tot u neergedaald in grote grimmigheid" (12:12)

 

 

Openbaring 6:14 

En de hemel week terug als een boekrol, die wordt opgerold, en alle berg en eiland werd van zijn plaats gerukt.

De grote massa houdt geen rekening meer met geestelijke werkelijkheden. Voor hen wijkt de hemel terug als een boekrol die wordt opgerold. Zij leven als in de dagen van Noach, alleen bij de natuurlijke dingen; de onzienlijke wereld is, voor hen een gesloten boek. Bergen en eilanden zijn beelden van geestelijke machten. Bergen zijn de machten op aarde en eilanden zijn bergen in zee, dus machten in de religieuze wereld. Deze geesten worden van hun plaats gerukt en fel bewogen; zij wankelen.

De leidslieden der aarde verliezen hun gezag en komen in paniek, wanneer zij zien dat het oude en bestaande verdwijnen gaat. De mensen houden immers geen rekening meer met de ordenende wereldgeesten. Zij spotten met het gezag en zijn niet langer geïnteresseerd bij de opbouw van het staatkundige, maatschappelijke en kerkelijke leven.

De wereldgeesten zijn de samenwerkende, menselijke geesten, die orde en regelmaat op aarde bewerken en die de wetten Gods zoveel als in hun vermogen is, willen handhaven.

Dezelfde tendens die de wereld te zien geeft, vindt men ook in de kerken. Ook deze organisaties worden geleid en bijeengehouden door de "zwakke en armelijke wereldgeesten" (Gal. 4:9). Het gezag der kerkelijke leiders verzwakt zienderogen, evenals de invloed van hun verordeningen en tradities die zij handhaven. Voorspeld wordt, dat de wetteloosheid volkomen wordt, want "alle" berg en eiland vloden weg van hun plaats; dus naar menselijke inzichten wordt het in de kerk en in de wereld een onbestuurbare chaos. In Jesaja 3 staat, dat de Heer elke stut en steun wegneemt. Het eindigt met: "En knapen zal Ik hun tot vorsten geven en de moedwil zal over hen heersen". Ieder die rondziet, kan opmerken dat deze dingen bezig zijn zich te ontwikkelen en dat wij ons in de tijd van het zesde zegel bevinden.

 

 

Openbaring 6:15-17 

En de koningen der aarde en de groten en de oversten over duizend en de rijken en de machtigen en iedere slaaf en vrije verborgen zich in de holen en de rotsen der bergen; en zij zeiden tot de bergen en tot de rotsen: Valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van Hem, die gezeten is op de troon, en voor de toorn van het Lam; want de grote dag van hun toorn is gekomen en wie kan bestaan?

Jesaja 24 beschrijft duidelijk hoe het gericht van deze ontbindende machten over de aarde gaat. "De aarde treurt, verwelkt; de wereld kwijnt weg, verwelkt; de hoogsten van het volk des lands kwijnen weg. Want de aarde is ontwijd door haar bewoners, omdat zij de wetten hebben overtreden, de inzetting ontdoken, het eeuwig verbond (de wetten der natuur) verbroken. Daarom verslindt een vloek de aarde en moeten haar bewoners boeten; daarom worden de bewoners der aarde door een gloed verteerd". Vermeld wordt dat ieder die deze chaos niet wil, in paniek geraakt en een uitweg zoekt uit deze impasse.

De machthebbers en de leidslieden met hun getrouwe volgelingen zien, dat zij voor een verloren zaak vechten en in hun wanhoop zoeken zij schuiling bij krachten die hoger en sterker zijn dan hun menselijke geest, zoals er staat, dat zij zich verbergen in de holen en rotsen der bergen (deze bergen zijn het beeld van de machten die zij altijd dienden). Het is zelfs mogelijk dat zij hulp zoeken bij de vreemde goden der oosterse godsdiensten, die hun rust en evenwichtigheid voorspiegelen.

Vervuld wordt wat in Jesaja 3:6,7 staat: "Wanneer iemand een ander van zijn familie aangrijpt met de woorden: Gij hebt een mantel (teken van gezag), wees onze aanvoerder en laat deze puinhoop onder uw hoede zijn". In de maatschappij zoekt men het bij de hoogste instanties als bij parlement, wereldregering, nationale en internationale vakbonden en wat het kerkelijke leven betreft, bij synoden en concilies of oecumenisch gezag. Maar ook deze zijn onmachtig en antwoorden: "Ik kan geen heelmeester zijn, en in mijn huis is brood noch mantel gij moet mij niet tot aanvoerder over het volk aanstellen".

Al deze mannen zijn zich bewust dat er iets bezig is te ontwikkelen, dat er wat op komst is dat zij niet kunnen tegenhouden. Hun macht schiet in alles te kort; ze kunnen die niet meer laten gelden. Jezus voorspelde reeds: "En er zullen tekenen zijn aan zon en maan en sterren, en op de aarde radeloze angst onder de volken vanwege het bulderen van zee en branding, terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst voorde dingen, die over de wereld komen. Want de machten der hemelen zullen wankelen" (Luc. 21:25,26).

Er is sprake dat de toom Gods gekomen is. Het is de dag of de tijd dat de zwaarste en felste machten der duisternis ontketend worden en de aarde gaan overstromen als een zondvloed van vuur. Is het wonder dat mensen die nog enige visie op het wereldgebeuren hebben, verschrikt en beangst worden? Zij zien dat de kerk, staat en maatschappij volkomen ontwricht worden en niet meer in staat zijn om de druk van de invasie der demonen te weerstaan. Duidelijk wordt vermeld, dat God nog altijd op de troon zit, maar dat het Lam in actie komt om de uitvoering der wereldgerichten, ook over de ontrouwe kerk, in handen te nemen. De Zoon schakelt hiertoe zijn gemeente in: "Of weet gij niet, dat de heiligen de wereld zullen oordelen?" (1 Cor. 6:2).

Bij het toornig worden verheft zich altijd de geest en deze wordt actief Zo verheft zich hier de Geest die van de Vader en de Zoon uitgaat. Al wat de duisternis toebehoort, tracht dan een goed heenkomen te vinden. Er gaat zich dus een scheiding tussen de mensen voltrekken. Zo vermeldt Paulus in Romeinen 1 dat de goddelozen bij de openbaring van Gods toom geheel in hun hartstocht worden overgegeven aan onreinheid en aan een verwerpelijk denken. Hun leven wordt dan volkomen wetteloos en bij de opening van het zesde zegel gaan zij zich dan met de wetteloze antichrist openbaren als zonen des verderfs (2 Thess. 2:3).

Voor de ware gemeente van Jezus Christus is evenwel ook de grote verandering gekomen. Als de sluizen van de hemel en de put van de afgrond geopend worden, als de boze geesten in grote horden de aarde overstromen, is eveneens het tijdperk aangebroken, dat God zijn Geest uitgiet over alle vlees: "Uw zonen en uw dochteren zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouden zullen dromen dromen" (Hand. 2:17).

Na de aankondiging van het naderende verderf spreekt de Heer tot de ware gelovigen: "Wanneer deze dingen beginnen te geschieden, richt u op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing genaakt". Want de beangstigde mensheid zal dan ook "de Zoon des mensen zien komen op een wolk, met grote macht en heerlijkheid" (Luc. 21:27,28).

De Heer gaat zijn gemeente tot Zich trekken in de hemelse gewesten om haar te bewaren in de ure der verdrukking, en haar door de uitstorting van de Heilige Geest met grote kracht toebereiden. Wanneer alle stammen der aarde zich op de borst slaan en zich willen verbergen in de rotsen en spelonken der aarde, zal het teken van de Zoon des mensen aan de hemel verschijnen en zij zullen Hem zien komen met de wolken des hemels (de gemeente) in grote kracht en heerlijkheid (Math. 24:30). In deze tijd bereikt dan de gemeente haar volkomenheid!

      

hoofdstuk 7

 

 

Openbaring 7:1 

Daarna zag ik vier engelen staan aan de vier hoeken der aarde, die de vier winden der aarde vasthielden, opdat er geen wind zou waaien over de aarde, of over de zee, of over enige boom.

Voordat het zesde zegel geëindigd is en het zevende zegel geopend wordt, voltrekt zich de grote scheiding. De wijze maagden worden van de dwaze gescheiden. Er komt een duidelijk onderscheid tussen tarwe en onkruid. Voordat de eindgerichten komen en de totale demonisering der wereld plaatsvindt, wordt het volk van God verzegeld. De vier winden, die Johannes ziet, zijn beeld van geweldige duivelse legerscharen onder bevel van vier grootvorsten uit het rijk der duisternis. Wanneer Gods toom geopenbaard wordt, levert Hij de ongelovige en ongehoorzame mens over aan de boze machten. Zo gaf de Vader ook eenmaal zijn eigen Zoon, die met de schuld der wereld was beladen, aan de satan over op het kruis van Golgotha.

We zagen in Romeinen 1:24,26 en 28, dat God de goddelozen overgeeft aan onreinheid, aan schandelijke lusten en aan een verwerpelijk denken. Dit betekent dat Hij zijn bescherming terugtrekt en dat de boze geesten vrij spel krijgen.

Ook de onzichtbare legerscharen van goede engelen worden dikwijls met winden vergeleken. Zo kon David in de vlakte van Refaïm de Filistijnen verslaan toen hij "een geruis van een gang in de toppen der moerbezienbomen hoorde".(2 Sam. 5:24 St.Vert.).

In Psalm 104:4 staat: "Hij maakt de winden tot zijn boden". Nog worden de beschadigende winden vastgehouden, maar weldra zullen zij worden losgelaten over de aarde (beeld van het natuurlijke leven van de mens) en over de zee (beeld van zijn geestelijk leven). Wij merken hierbij op, dat deze oordelen (een vuurgloed van beproeving) zich afspelen met de bedoeling de ware en de valse kerk van elkaar te scheiden.

Het boek der Openbaring is het troostboek voor de eindtijdgemeente, die zich gaat toebereiden om een stralende bruid zonder vlek of rimpel te worden. Het gaat hier over de oordelen, die betrekking hebben op Babylon (de valse kerk), op het rijk van de antichrist en over de uitredding van het ware volk van God. De bomen op de aarde wijzen op degenen die leiding geven in het religieuze leven, zoals er later sprake is van het groene gras, de jeugd. De profeten duiden meermalen de leidslieden van het volk aan als bomen des wouds. Voor Nebukadnezar gold: "Houwt die boom af. Alle hoge bomen zullen bij het loslaten van de vier winden zwaar worden geschud, maar de rechtvaardigen, "de eikebomen der gerechtigheid", zullen niet beschadigd worden, maar standhouden.

 

 

Openbaring 7:2,3 

En ik zag een andere engel opkomen van de opgang der zon, hebbende het zegel van de levende God; en hij riep met luider stem tot de vier engelen, aan wie gegeven was aan de aarde en de zee schade toe te brengen, en hij zeide: Brengt geen schade toe aan de aarde, noch aan de zee, noch aan de bomen, voordat wij de knechten van onze God aan hun voorhoofd verzegeld hebben.

In deze verzen wordt gesproken overeen andere engel, die van de opgang der zon komt. Het is de engel waarvan gezegd wordt: "Ik, Jezus, heb mijn engel gezonden". Wij willen hierover bij de behandeling van hoofdstuk 10:1 nader spreken. De opgang der zon is het beeld van God. Wij vinden een soortgelijke uitdrukking in Lucas 1:78; "Waarmede de Opgang uit de hoogte naar ons zal omzien". Deze engel weerhoudt de duivelse legerscharen totdat de knechten Gods verzegeld zijn.

In Efeziërs 1:13 en 14 staat: "In Hem zijt gij, toen gij gelovig werdt, ook verzegeld met de Heilige Geest der belofte. die een onderpand is van onze erfenis, tot verlossing van het volk". De verzegeling is dus de doop in de Heilige Geest. De tijd is immers gekomen dat God zijn Geest gaat uitstorten over alle vlees! In de eerste gemeenten was het normaal, dat de gelovigen gedoopt waren met de Heilige Geest. Zij ontvingen dan "kracht uit de hoogte", dat wil zeggen: kracht uit de onzienlijke wereld. Petrus sprak: "Een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heilige Geestes ontvangen. Want voor u is de belofte" (Hand. 2:38).

In onze tijd zijn echter de meeste christenen niet gedoopt met Gods Geest. Daarom leven wij in een geestelijk dode tijd, waarin de krachten en de begaafdheden die nodig zijn om in het Koninkrijk Gods te leven, niet geopenbaard worden. Het is nodig dat de knechten van God, dat zijn dus gelovigen, allen verzegeld worden met de Heilige Geest der belofte. Het is onmogelijk dat een kind van God zonder de doop in de Heilige Geest in de eindtijd staande kan blijven. Deze doop geeft de mogelijkheid om in de hemelse gewesten te wandelen, te strijden en de overwinning te behalen; hij is een onderpand van onze erfenis.

Daardoor begint de gelovige iets te verstaan van zijn koningschap en priesterschap, van troonrechten en van de geestelijke begaafdheden. In dit opzicht is Jezus ons ook voorgegaan. Hij werd na zijn doop in water in de Heilige Geest gedoopt. Daarom werd gezegd: "Want op Hem heeft God, de Vader, zijn zegel gedrukt" (Joh. 6:27).

De doop des Geestes is nodig "tot verlossing van het volk". Er is geen blijvende bevrijding van gebondenheid, of genezing van ziekte, of overwinning op de inwonende machten mogelijk zonder deze verzegeling. Het is ook onmogelijk zonder de doop in de Heilige Geest de werken te doen, die Jezus deed. Alleen verzegelden hebben het recht en de kracht in de naam van Jezus, duivelen uit te werpen, de handen op zieken te leggen en hun voeten te zetten op schorpioenen en slangen en op de gehele legermacht van de vijand.

Natuurlijk irriteert deze boodschap vele christenen, die menen het zonder deze verzegeling te kunnen stellen. Ons voorbeeld is evenwel Jezus en dat van zijn discipelen, die in Jeruzalem moesten wachten, totdat zij aangedaan waren met kracht uit de hoogte. Voordat Gods volk in de eindtijd door de glazen zee zal trekken, waarin de machten der hel als vuur aanwezig zijn, zal het gedoopt moeten worden met de Heilige Geest. Er zal een duidelijk onderscheid zijn tussen hetgeen de Heer toebehoort en hetgeen Hem niet toebehoort, want ook in het antichristelijke rijk is een verzegeling door het merkteken van het beest op hand of voorhoofd.

De doop in de Geest wordt een zegel aan het voorhoofd genoemd. Het hoofd is het essentiële deel van het lichaam dat niet gemist kan worden en dat de voornaamste functie in het leven heeft. Door de doop in de Heilige Geest wordt het denken vernieuwd en de wet des Geestes in het verstand geschreven.

De machten der duisternis zullen schade toebrengen, doordat zij de geesten en de zielen der mensen aantasten. Ook het gezag en de macht van de leiders op leder gebied zal geheel ondermijnd worden. "Want er is een dag van de Here der heerscharen tegen al wat hoogmoedig is en trots en tegen al wat zich verheft (tegen Gods wetten), opdat het vernederd worde; tegen alle trotse en hoge ceders van de Libanon en alle eiken van Basan" (Jes. 2:12, 13).

Wie niet verzegeld is, wordt een prooi van het vuur, dat is van de boze machten. Door de eeuwen heen is het mogelijk geweest dat iemand schade leed, maar dat hijzelf als door vuur heen gered werd (1 Cor. 3:15). In deze geweldige eindtijd is dit niet meer mogelijk: wie heilig is, wordt volkomen voor de dienst van God afgezonderd en wie vuil is, wordt geheel onrein. Het rijpe graan wordt in de schuren, de gemeenten, gebracht, maar het kaf dat vroeger toch nog wel een functie had, wordt verbrand, als een prooi van destructieve machten.

 

 

Openbaring 7:4-8 

En ik hoorde het getal van hen die verzegeld waren: honderdvierenveertigduizend waren verzegeld uit alle stammen der kinderen Israëls. Uit de stam Juda twaalfduizend verzegelden, uit de stam Ruben twaalfduizend, uit de stam Gad twaalfduizend, uit de stam Aser twaalfduizend, uit de stam Naftali twaalfduizend, uit de stam Manasse twaalfduizend, uit de stam Simeon twaalfduizend, uit de stam Levi twaalfduizend, uit de stam Issaschar twaalfduizend, uit de stam Zebulon twaalfduizend, uit de stam Jozef twaalfduizend, uit de stam Benjamin twaalfduizend verzegelden.

De Openbaring is aan de gemeenten geschreven. Zij vangt aan met de woorden: "Johannes aan de zeven gemeenten in Asia". Het adres is aan de gemeenten. Het boek eindigt met de woorden: "Ik, Jezus, heb mijn engel gezonden, om ulieden dit te betuigen voor de gemeenten". De Openbaring houdt zich bezig met de onzienlijke wereld waar ook de gemeente is. Zelfs voor de gemeente op aarde geldt: "En heeft ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten" (Ef. 2:6).

Daar is ons burgerschap, onze wandel en ook onze strijd. Deze worsteling heeft haar climax in het einde der dagen. In beelden en symbolen werd aan Johannes geopenbaard "hetgeen weldra geschieden moet". Wanneer Jezus over het Koninkrijk der hemelen sprak, deed Hij dit ook in gelijkenissen. Hiermede verborg Hij de geheimenissen, omdat zij "ziende niet zien en horende niet horen of begrijpen" zouden. "Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een schat, verborgen in een akker, die een mens Jezus) ontdekte en verborg (in gelijkenissen)" (Matth. 13:13,14 en 44).

In de Openbaring wordt de onzienlijke wereld in beelden uitgedrukt. Aan ons de opdracht de geestelijke werkelijkheid te verstaan, die achter deze visioenen ligt. De grote fout bij het lezen van het laatste bijbelboek wordt gemaakt, als men uit de vele beelden er enkele neemt, die men letterlijk gaat opvatten. Voortdurend worden wij met beelden geconfronteerd die aan het oude verbond ontleend zijn. Wij weten toch dat het eerste verbond een schaduw van het tweede was.

De gehele tempeldienst was slechts "een afbeelding en schaduw van het hemelse, blijkens de godsspraak, die Mozes ontving, toen hij de tabernakel zou gereedmaken". "Zie toe", zegt Hij immers, "dat gij alles maakt naar het voorbeeld, dat u getoond werd op de berg" (Hebr. 8:5).

Mozes wist dat hij" bezig was met een afbeelding der hemelse dingen, van wat moest verdwijnen, en niet met de werkelijkheid. Hij zag de hemelse realiteit, maar het volk Israël ging zoveel waarde hechten aan de beelden, dat zij deze voor de werkelijkheid gingen houden. In Hebreeën 8:13 staat: "Als Hij spreekt van een nieuw verbond, heeft Hij daarmede het eerste voor verouderd verklaard. En wat veroudert en verjaart, is niet ver van verdwijning". Israël was een natuurlijk en ongeestelijk volk dat in hemelse en onzienlijke dingen geen inzicht had. "Maar hun gedachten werden verhard" (2 Cor. 3:14). De bedekking van hun hart wijkt pas, wanneer zij" zien dat alles in Christus zijn vervulling vindt.

Het nieuwe verbond heeft de hemelse werkelijkheid. In plaats van een aardse hogepriester, is er een hemelse. Deze is niet gezalfd met olie, maar met de Heilige Geest, dus onzienlijk (Hand. 10:38). De aardse hogepriester kwam langs de natuurlijke lijn der geslachten, maar de ware Hogepriester was van boven, dus zonder vader en zonder moeder. Zo was er in het oude verbond een natuurlijk priesterschap uit het geslacht van Levi. In het nieuwe verbond wordt de gemeente een "koninklijk priesterschap". Zo was er een aards Jeruzalem als stad Gods en nu is er een hemels Jeruzalem, waar de wedergeboren kinderen Gods ingeschreven zijn.

Er is een berg Sion die ongeveer 600 meter hoog is, maar er is ook "een grote en hoge berg" waarop het nieuwe Jeruzalem ligt. Deze berg is het beeld van de Heilige Geest. Bergen zijn in de beeldspraak steeds het beeld van geestelijke machten. De valse kerk, Babylon, ligt op zeven bergen, die tevens koningen zijn uit het rijk van de afgrond. De berg Sion is evenwel verheven boven alle heuvelen, dat wil zeggen dat de kracht van de Heilige Geest, waarop de gemeente rust, sterker is dan alle andere krachten in de onzienlijke wereld. Zo zijn er natuurlijke zonen van Abraham, maar in het nieuwe verbond wordt gezegd: "Indien gij van Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abraham, en naar de belofte erfgenamen" (Gal. 3:29).

Wie in Christus is, dat wil zeggen, deel is van zijn lichaam of van de gemeente, behoort doorgaans niet tot het tijdelijke zaad van Abraham, maar tot het eeuwige en ware zaad. Zo is ook Christus "de wortel en het geslacht van David". Wie in Christus is, behoort daarom ook tot het zaad van David en daarom tot een koninklijk geslacht.

Het gaat in de Openbaring om Jezus Christus en zijn gemeente. Het is het boek vóór en ván de gemeente. De gemeente is het lichaam van Christus en Jezus is het hoofd. De gemeente is het huisgezin Gods en tussen zijn broeders is Jezus de oudste. De gemeente is het paradijs Gods. Jezus is de boom des levens en de zonen Gods vormen het geboomte des levens. De gemeente is de tempel Gods. De gelovigen zijn de levende stenen en Jezus is de hoeksteen. De gemeente is de wolk, die bestaat uit miljoenen druppels. "En ik zag en zie, een witte wolk, en op de wolk iemand gezeten als eens mensen zoon" (14:14). "Zie, Hij komt met de wolken!", dat wil zeggen met zijn gemeente.

De gemeente is de vrouw des Lams. In hoofdstuk 14 is sprake dat het Lam Gods staat op de berg Sion en met Hem honderdvierenveertigduizend. Deze honderdvierenveertigduizend zijn gelijk aan de vrouw des Lams, die zich gereed gemaakt heeft. Zoals de vrouw bij het Lam behoort, zo behoren de honderdvierenveertigduizend tot het Lam, het beeld van Jezus Christus.

Een ander beeld voor de gemeente zijn de twaalf stammen Israëls. Wij lezen in Openbaring21:12 dat de namen van de twaalfstammen der kinderen Israëls geschreven waren op de poorten van het hemelse Jeruzalem. Deze poorten wijzen op het binnengaan van het volk Gods. Zoals de poorten naar de vierwindrichtingen geplaatst zijn, zo zal het volk Gods komen van alle windstreken der aarde. In vers 4 van ons hoofdstuk hoort de apostel hun getal, maar in vers 9 ziet hij hen als een grote schare uit alle volk en stammen en natiën en talen. Het is dus duidelijk dat de verzegelden uit Israël het beeld zijn van de met de Geest gedoopte gemeente in de onzienlijke wereld.

Bij het noemen van de twaalf stammen valt het op, dat Jozef en zijn zoon Manasse beiden voorkomen en Dan weggelaten wordt. Hierover is veel gespeculeerd. Zonder dit probleem te kunnen oplossen, willen wij toch enkele opmerkingen hierover maken.

Voor de profetieën van Ezechiël over het herstel van Israël geldt ook, dat hiermee de gemeente van Jezus Christus gediend werd (1 Petr. 1:10-12) Bij het verdelen van het land ontvangt Jozef dan twee delen: Manasse één deel en Efraïm één deel. Dan verwerft in deze godsspraken evenwel ook één deel. In de heilige stad is er zelfs een Dan-poort (48:2,5,6 en 32).

Wel een bewijs dat de stammen een symbool waren van de rijk geschakeerde gemeente van het Israël Gods. Voor de uitschakeling van Dan als stam is in de bijbel geen grond te vinden. Jacob profeteerde: "Dan zal zijn volk richten als een der stammen Israëls. Moge Dan een slang op de weg zijn, een hoornslang op het pad, die in de hielen van het paard bijt, zodat zijn berijder achterover valt. Op uw heil wacht ik, o Here" (Gen. 49:16-18).

Dan was de eerste zoon van een der bijvrouwen van Jacob en hem wordt beloofd dat zijn stam even goed zelfbestuur zou hebben als de stammen die uit de zonen van Lea en Rachel voortkwamen. Nu hebben vele uitleggers Dan gezet tegenover de Silo of de Vredekoning uit Juda. Hij zou dan beeld zijn van de slang in het paradijs, die het vrouwenzaad in de hiel zou bijten, teneinde het volk van God de voortgang naar het gestelde doel te beletten. Als een gehoornde adder die bijna geheel onder het losse zand verborgen is, zou hij met een verraderlijke gifbeet het paard doen struikelen, zodat diens berijder op de grond zou tuimelen.

Vanuit deze visie beweerde men dat Judas een Daniet zou zijn geweest. Judas was evenwel de Iskariot of de mens uit Keriot, een plaats ten zuiden van Hebron in Juda gelegen. De Septuagint luidt: "Dan zal mijn volk ook richten als een stam uit Israël. Laat Dan een slang op de weg zijn, die het pad verspert en in de hiel van het paard bijt (en de rijder zal achterover vallen), wachtende op de redding (zaligheid) van de Heer". De aartsvader sprak dus de wens uit, dat Dan een slang mocht zijn. Niet altijd is dit dier beeld van de duivel. Zo werd de koperen slang symbool van het verlossende werk van Jezus Christus aan het kruis.

Het is merkwaardig dat Dan (theoretisch) een erfdeel had in het gebied van de Filistijnen ten westen van Benjamin en Efraïm, (denk aan de Daniet Simson), maar dat ook opgemerkt wordt, dat deze stam (in de praktijk) geen erfdeel was toegevallen (vergelijk Joz.19:40-46 en Richt. 18:1).

Dan vestigde zich daarom later in het noorden van het land en versterkte daarmee de noordergroep van de stammen: Issaschar, Zebulon en Aser. Dan moet als noordelijkste stam "het kwaad dat uit het noorden komt" keren. Mozes sprak in dit verband: "Dan is een leeuwenwelp, die uit Basan te voorschijn springt" (Deut. 33:22).

Hij moet daar onder meer de strijd aanbinden met Fenicië, waar de koning van Tyrus type is van de duivel (Ez. 28:11-19). Zo zal hij "de vijandelijke ruiter doen vallen, verwachtende zijn redding van God!" Dan is dus een stam die geen erfdeel had onder de stammen, terwijl het de zwaarste aanvallen van de vijanden van het volk van God moest weerstaan. Zo is Simsom wel een merkwaardig voorbeeld van de wijze, waarop Dan de vijanden ter aarde velde. Merk op dat deze richter genoemd wordt in de rij van geloofsgetuigen in Hebreeën 11.

Het is duidelijk dat wij in de geschiedenis van Dan geen aanleiding kunnen vinden om deze stam uit de rij der stammen te weren. Wij weten niet waarom deze stam weggelaten werd, evenmin als wij weten welke apostel in plaats van judas Iskariot werd ingevoegd, wanneer er staat: "En de muur der stad had twaalf fundamenten en daarop de twaalf namen van de twaalf apostelen des Lams" (21:14).

 

 

Openbaring 7:9 

Daarna zag ik en zie een grote schare die niemand tellen kon uit alle volk en stammen en natiën en talen stonden voor de troon en voor het Lam, bekleed met witte gewaden en met palmtakken in hun handen.

In vers vier van hoofdstuk zeven hoorde Johannes het getal degenen die verzegeld waren. Nu ziet Johannes een grote schare die niemand tellen kon, uit alle volkeren, rassen en natiën. De honderdvierenveertigduizend uit al de stammen der kinderen Israëls zijn het beeld van de gemeente in de eindtijd, die een enorme groei beleeft. In het laatste bijbelboek gaat alles om Christus en zijn gemeente. Niet het aardse Jeruzalem is van belang, maar het hemelse; niet de aardse tempel, maar de hemelse; niet het aardse altaar, maar het hemelse. Zo is ook het volk van de oude bedeling op aarde het beeld van de gemeente in haar rijke en veelvuldige schakeringen in de hemelse gewesten.

Alles vindt in Christus en in zijn gemeente zijn vervulling! Eenmaal richtte God met Abraham een verbond op. Er staat: "Ik zal mij n verbond oprichten tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God, en uw zaad na u" (Gen. 17:7 St. Vert.).

Deze belofte werd in Christus vervuld. In Galaten 3:16 staat: "Hij zegt niet: en aan zijn zaden, in het meervoud, maar in het enkelvoud: en aan uw zaad, dat wil zeggen: aan Christus". Wie dus de beloften wil beërven, behoort in Christus "te zijn, dat wil zeggen: ingevoegd te zijn in zijn lichaam. "Indien gij nu van Christus zijt (Hem toebehoort of in Hem zijt), dan zijt gij zaad van Abraham, en naar de belofte erfgenamen" (Gal. 3:29).

Ook werd nog tot Abraham gezegd dat hij het ganse land Kanaän tot een eeuwigdurende bezitting zou ontvangen. Dit vindt zijn vervulling in het hemelse Kanaän, waar de gemeente haar burgerschap heeft en waar ze het land moet zuiveren van de vijanden, de machten in de hemelse gewesten. Tenslotte werd aan Abraham beloofd dat zijn nageslacht talrijk zou zijn als de sterren aan de hemel en als het zand aan de oever der zee. Onze tekst spreekt van dit nakroost van Abraham als een schare, die niemand tellen kon.

Ook werd de belofte gegeven: "Koningen zullen uit u voortkomen" (Gen. 17:6). Jezus is niet alleen het ware zaad van Abraham, maar Hij noemt zich ook: "De wortel en het geslacht van David". Wie in Christus is, is zaad van Abraham en daarom een rechtvaardige. Maar wie in Christus is, behoort ook tot het zaad van David en is daarom een koning: "Die ons gemaakt heeft tot koningen..." Jezus sprak dat het evangelie van het Koninkrijk over de gehele wereld gepredikt zou worden tot een getuigenis voor alle volken en dat dan het einde zou gekomen zijn.(Matth. 24:14).

Duidelijk wordt dus de prediking van het Koninkrijk Gods in verband gebracht met de tijd, dat de gemeente haar voltooiing of haar einddoel zal hebben bereikt. Tot nu toe is wel aan velen een evangelie verkondigd, maar niet het evangelie van de onzienlijke wereld, het Koninkrijk der hemelen. Wanneer deze boodschap gebracht wordt op dezelfde wijze als Jezus dit deed, kan van iedere prediker gezegd worden, zoals van Jezus geschreven werd: "En Hij trok rond in geheel Galiléa en leerde in hun synagogen en verkondigde het evangelie van het Koninkrijk en genas alle ziekte en alle kwaal onder het volk. En het gerucht van Hem drong door tot in geheel Syrië; en men bracht tot Hem allen, die ernstig ongesteld waren, gekweld door allerlei ziekten en pijnen, bezetenen en maanzieken en verlamden, en Hij genas hen" (Matth. 4:23,24).

Er is geen ander evangelie dan dat van Jezus Christus, en de prediking van het Koninkrijk gebracht door de zonen Gods, zal dezelfde uitwerking hebben als die van de Zoon van God. Hij is het voorbeeld en de gemeente zal in zijn voetsporen moeten wandelen. "Zij stonden voor de troon en voor het Lam." De gemeente van Jezus Christus gaat niet als een nachtkaars uit. Integendeel vormt zij in de eindtijd een grote schare van mannen en vrouwen die verzegeld zijn met de Heilige Geest der belofte, dat is de doop in de Heilige Geest. Zij doet het werk van Jezus Christus op aarde op dezelfde wijze als Hij" het deed. De belofte uit Johannes 14:12: "Ik zeg u, wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en grotere nog dan deze" gaat in de eindtijd in vervulling.

De Heer bedoelt hiermee dat de zonen Gods niet alleen zouden prediken en wonderen van herstel verrichten, maar ook dat zij de handen zouden opleggen voor de doop met de Heilige Geest, dus het grotere werk doen dat Jezus op aarde nog niet kon verrichten.

De schare stond voor de troon. De grote vergissing die men bij deze uitspraak altijd gemaakt heeft, ligt in de voorstelling, dat hier sprake is van gestorven heiligen. Het gaat hier echter met om doden maar om levenden. Het gaat over een tijd, dat God belooft, dat Hij alle tranen van hun ogen zal afwissen (vers 17). Dit moet dan nog geschieden. Het gaat hier om een schare, die nog midden in de strijd staat. Zij zijn nog niet als uiteindelijke overwinnaars op de troon, maar staan er nog voor. Zij zijn in de strijd en in de verdrukking. Zij zijn als Mozes die tegen Amalek streed en deze vijand overwon met de woorden: "De hand op de troon des Heren!" In verband met de zware verdrukkingen die zouden komen, sprak Jezus: "Waakt dan te allen tijd, biddende, dat gij moogt waardig geacht worden te ontvlieden al deze dingen die geschieden zullen, en te staan voor de Zoon des mensen" (Luc. 21:36 St. Vert.).

De gemeente in de eindtijd is een overwinnende schare. Zij is niet overweldigd door de machten, maar staat voor de troon en voor het Lam (de Zoon des mensen), zodat zijn kracht en zijn autoriteit door haar heen kan stromen. Zij is de keurbende in de eindstrijd. De gedachte dat de Heer zijn gemeente vóór de grote verdrukking opnemen zal, is onschriftuurlijk. God neemt de overwinnaars niet weg vóór de strijd, maar na de zegepraal!

De vrouw, een beeld van de gemeente, heeft zich gereed gemaakt (19:7). In de eindtijd komt de gemeente tot haar volkomenheid. De schare is bekleed met witte gewaden. "Haar is gegeven zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen" (19:8).

Deze grote schare heeft met iedere vorm van wereldzin gebroken. Zij is eerst verzegeld met de Geest der belofte en dan gaat zij over tot daden die de Heilige Geest inspireert. Dan gaan de gaven des Geestes in de gemeente functioneren, die onontbeerlijk zijn voor haar opbouw en uitbreiding.

Zij hebben palmtakken in de handen. Eenmaal begroette men Jezus door Hem met palmtakken tegemoet te gaan. Men vereerde daarmee de "Koning van Israël". Johannes merkte bij deze gebeurtenis op, dat deze hulde niet het aardse, maar het hemelse koningschap van Jezus betrof. "Maar toen Jezus verheerlijkt was, toen herinnerden zij zich, dat dit met het oog op Hem geschreven was en dat zij dit met Hem gedaan hadden" Joh. 12:16).

De schare uit alle volken, naties en tongen brengt met haar palmtakken eveneens hulde aan de ware Koning van Israël, die de wortel en het geslacht van David is (22:16).

 

 

Openbaring 7:10 

En zij riepen met luider stem en zeiden: De zaligheid is van onze God, die op de troon gezeten is, en van het Lam!

De gemeente in de eindtijd kent maar één soort woordverkondiging: Jezus redt, geneest en doopt met zijn Geest met als einddoel des geloofs, de zaligheid of onberispelijkheid der mensen. Wanneer de zonen des verderfs zich gaan openbaren, wanneer de machten der duisternis ontketend worden, blijft de blijde prediking klinken: "Er is heil, redding, verlossing, vervulling en zaligheid voor leder die in Jezus gelooft".

Petrus citeerde Joël en sprak, dat er vreselijke tekenen zouden zijn in de hemel en op de aarde, maar dat tegelijkertijd "een iegelijk, die de Naam des Heren zal aanroepen, zalig zal worden" (Hand. 2:21 St. Vert.). De Kerk van Jezus Christus gaat de tijd in, dat zij onder het aanroepen van de naam van Jezus duivelen uitwerpt, zieken geneest en gebondenen bevrijdt. Zo zullen heil en goedertierenheid haar volgen. De eindtijdgemeente verwacht het volle heil van God en van het Lam, die het heilsplan zeker zullen voltooien. Zij zijn "m staat dit uit te voeren, omdat alle macht in de grote witte troon geconcentreerd is. Voor wie erop zitten, vluchten de zienlijke en onzienlijke wereld beangst weg.

 

 

Openbaring 7:11,12 

En al de engelen stonden rondom de troon en de oudsten en de vier dieren, en zij wierpen zich op hun aangezicht voor de troon en aanbaden God, zeggende: Amen, de lof en de heerlijkheid, en de wijsheid en de dankzegging, en de eer en de macht en de sterkte zij onze God tot in alle eeuwigheden! Amen.

Wanneer Paulus in 2 Thessalonicenzen 1:7 over de openbaring van de Heer Jezus spreekt, merkt hij op, dat de heilige engelen bij deze oorlog ten nauwste betrokken zijn. Ook zij staan om de troon. Te midden van het vuur der beproeving dat door de duivelse legermachten veroorzaakt wordt, staan zij de kinderen Gods terzijde. Wij zien dit ook in Openbaring 12:7 en Daniël 1:12.

Vooral deze engelen geldt, dat zij allen dienende geesten zijn ten dienste van hen, die het heil zullen beërven. De openbaring van Jezus is: "Wanneer Hij komt, om op die dag verheerlijkt te worden in zijn heiligen en met verbazing aanschouwd te worden in allen, die tot geloof gekomen zijn" (2 Thess. 1:10).

Tot tweemaal toe zegt de apostel dat Christus in zijn volk geopenbaard wordt: in zijn heiligen en in allen die tot geloof gekomen zijn. "Christus onder (of duidelijker: in) u, de hoop der heerlijkheid" (Col. 1:27).

Wij zagen in hoofdstuk 4:4 de oudsten reeds als vertegenwoordigers van het koninklijke priestergeslacht, de gemeente. Hier zien wij de oudsten als de vertegenwoordigers van de twaalfstammen Israëls. In het nieuwe verbond vertegenwoordigen zij hier de gemeente van alle tijden. Zoals bij het volk Israël de oudste stamhoofden de vertegenwoordigers van het volk bij de koning waren, zo zijn hier deze presbyters de representanten van de ganse gemeente. Let op, dat het een visioen is, een beeld, en dat wij daarom niet behoeven te gaan uitzoeken wie deze oudsten toch wel zullen zijn. De vier dieren zijn in dit beeld de vertegenwoordigers van de schepping.

De vertegenwoordigers van de kerk van alle eeuwen en die van de zuchtende schepping verblijden zich bij de openbaring van de zonen Gods in de eindtijd Jezus Christus behaalt dan immers zijn grootste triomfen in de gemeente en het verlossingsplan bereikt zijn uiteindelijk doel. Bij het aanschouwen van deze heerlijkheid buigen engelen, oudsten en dieren zich in aanbidding voor de troon neer en verenigen zich in een machtige lofprijzing en hulde voor God.

De engelen waren immers altijd begerig in te blikken in de ontwikkeling van het geheimenis, en de gemeente aller eeuwen heeft uitgezien naar de realisering van de beloften Gods, waarnaar ook de schepping zucht. Er is een ere Gods, maar deze komt pas volkomen tot haar recht, wanneer de gemeente in de voetstappen van haar Heer wandelt.

Deze doxologie of lofprijzing begint met een amen en eindigt met een amen, dus met een dubbele bevestiging dat hetgeen ertussen staat, waar en zeker zal zijn. De lofprijzing en de glorie zullen aan God als overwinnaar van de strijd en als voltooier van zijn plan, voor altijd toekomen, want Hij zal zijn alles in allen!

De wijsheid waarmee Hij alles tot stand bracht, zal blijvend bij Hem zijn en voor eeuwig de dank oogsten van de ganse schepping. Tot in de eeuwen der eeuwen zal God de eer ontvangen en niemand anders, want het is dan bewezen dat zijn macht en gezag, zijn kracht en sterkte, identiek zijn met zijn goddelijk wezen en dat deze eigenschappen ver uitgaan boven alles wat denkt iets in zichzelf te bezitten.

Het volk van God verheugt zich dat het de kwaliteiten van zijn goddelijke natuur deelachtig is en deze heeft mogen ontlenen aan die van de grote majesteit Gods.

 

 

Openbaring 7:13,14 

En een van de oudsten antwoordde en zeide tot mij: Wie zijn dezen, die bekleed zijn met de witte gewaden, en vanwaar zijn zij gekomen? En ik sprak tot hem: Mijn heer, gij weet het. En hij zeide tot mij. Dezen zijn het, die komen uit de grote verdrukking; en zij hebben hun gewaden gewassen en die witgemaakt in het bloed des Lams.

Een der oudsten stelt Johannes een vraag. Wie zijn die menigten, deze schare van rechtvaardigen? Welke weg zijn zij gegaan om deze hoogte te bereiken? Het gaat immers om de zuilen in de tempel van de levende God (3:12)?

Om een schare van overwinnaars, die het Lam volgen waar Hij ook heengaat; over de honderdvierenveertigduizend (een symbolisch getal) uit het Israël Gods, de losgekochten van de aarde (14:3,4).

Er zijn geen overwinnaars zonder strijd en waar deze op zijn felst is, is de zege het grootst. Dezen komen uit de grote verdrukking. Dit is een grote vuurgloed, die tot beproeving dient. Zoals in Noach's dagen een watervloed over de aarde kwam, zo stromen dan de duistere machten over de aarde. Alleen zij die verzegeld zijn en vervuld met Gods Geest, kunnen standhouden. Paulus sprak over een strijd In de onzienlijke wereld.

De Openbaring beschrijft het hoogtepunt van deze worsteling. Zonder deze laatste kamp is er geen totale overwinning mogelijk. Er komt een verdrukking over deze wereld zoals, naar de woorden van de Meester, niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe. Dit niet alleen met betrekking tot de intensiteit van de aanval, maar bovenal tot de manier waarop deze wordt uitgevoerd. Er zal een direct aangrijpen komen van de boze geesten op de mensheid, die demonisering ten gevolge heeft. De machten zullen in de mens dringen en de tempel Gods wordt dan de troon van satan en zijn engelen. De zonen Gods evenwel hebben een wapenrusting, waardoor zij toegerust zijn om weerstand te bieden in de boze dag (Ef 6:13). Dan zal het gaan kracht tegen kracht, Geest tegen geest, en wonder tegen wonder.

De discipelen in de eindtijd hebben hun gewaden gewassen en die wit gemaakt in het bloed des Lams. Hun gerechtigheid rust op de schuldvergeving, die haar grond vindt in het lijden en sterven van het Lam Gods. Zij zijn rechtvaardig door het geloof en gaan voort op de weg des heils om het doel te bereiken.

 

 

Openbaring 7:15-17 

Daarom zijn zij voor de troon van God en zij vereren Hem dag en nacht in zijn tempel; en Hij, die op de troon gezeten is, zal zijn tent over hen uitspreiden. Zij zullen niet meer hongeren en niet meer dorsten, ook zal de zon niet op ben vallen, noch enige hitte, want het Lam, dat in bet midden van de troon is, zal ben weiden en ben voeren naar waterbronnen des levens; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen.

De weg gaat van het kruis naar de troon, van de schuldvergeving en gerechtigheid door het geloof, naar de volkomenheid. De troon van God is het beeld van zijn macht, sterkte en heerschappij. Het is natuurlijk dwaasheid te menen dat ergens in het heelal een prachtige gouden troon zou staan, waarop God, die geest is, zetelt. Wanneer wij zeggen dat God op de troon is, bedoelen wij daarmee dat Hij de opperheerschappij heeft over alles. De gemeente in de eindtijd is voor de troon van God, dat wil zeggen dat zij met de heilige engelen uitvoerder is van zijn wil en macht. Door de gemeente heen openbaart de Almachtige zijn heerlijkheid.

Zij bestaat immers uit erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Jezus Christus. Er is geen sprake meer van zonde en struikelen. Dag en nacht zijn zij in zijn tempel. Daar verkeren zij dus in de onmiddellijke nabijheid van en in gemeenschap met God.

Jezus sprak: "Zalig zij die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden". Deze overwinnaars hebben het doel bereikt. God zelf spreidt zijn tent over hen uit. De Psalmist sprak reeds over dit wonen in Gods tent. Het is een voortdurend blijven in het lichaam van Christus. Deze overwinnaars worden later uitgebeeld door het geboomte des levens, dat geplant is aan de rivier des levens in het Paradijs Gods, dat is de gemeente.

Deze schare die uit de grote verdrukking als overwinnaars te voorschijn komt, heeft zich verzadigd met het beeld Gods. Zij zijn het beeld van de Zoon gelijkvormig geworden. Gods toorn is van hen weggenomen en daarom valt de zon niet op hen noch enige hitte. De machten kunnen wel op hen aanvallen, maar het deert hen niet meer.

Zij zijn onkwetsbaar. De boze komt op hen af en vindt in hen niets! Gods Geest is in hen en Hij leidt hen. Het Lam weidt hen en voert hen naar de waterbronnen des levens. Daarvoor gaf de Heer apostelen, profeten, herders en leraars. Zij bereiken nu de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus (Ef:11-13).

Wie van ons zal nu met een angstig hart deze eindtijd tegemoet gaan? In dit alles zijn wij immers meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad? Voor deze tijd van grote verdrukking geldt dan: "Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here"

(Rom. 8:38-39).

In deze grote verdrukking zijn veel lijden en smart op hen afgekomen, maar ze bleven staan en werden niet door matheid van ziel verslapt. Nu is de tijd gekomen dat de boze van hen is geweken en dat heil en heerlijkheid hun deel zijn. God geeft dan hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest. De tranen worden van hun ogen afgewist, want aan wat vroeger was, zal niet gedacht worden.

      

 

hoofdstuk 8

 

 

Openbaring 8:1,2 

En toen Hij bet zevende zegel opende, kwam er een stilte in de hemel ongeveer een half uur lang. En ik zag de zeven engelen, die voor God staan, en hun werden zeven bazuinen gegeven.

Het Lam Gods opent het zevende en laatste zegel van de boekrol. Nu vangt de eindtijd aan. De dag des Heren is ingegaan. De profeet sprak aangaande deze tijd: "Wee die dag, want nabij is de dag des Heren; als een verwoesting komt hij van de Almachtige" (Joël 1:15).

Wij wijzen erop dat de Openbaring geen algemeen geschiedenisboek is, maar zij behandelt de ontwikkeling van de ware gemeente van Jezus Christus, die tot haar doel komt, en van de valse kerk, die een prooi wordt van de boze machten, en ondergaat. Natuurlijk heeft deze gang van zaken met de wereldsituatie te maken, met volkeren, natiën en tongen, aangezien én de ware én de valse kerk over de gehele aarde verbreid zijn.

Zo komen in het Oude Testament, dat een beschrijving is van de geschiedenis van het volk Israël, ook de wereldmachten van die dagen voor, omdat deze in aanraking kwamen met het verbondsvolk. Had dit oude volk zijn natuurlijke vijanden, de gemeente van Jezus Christus heeft een strijd in de onzienlijke wereld te voeren en haar vijanden zijn niet van vlees en bloed, maar de worsteling is tegen de overheden, de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis en tegen de demonen in de hemelse gewesten. Wanneer het evangelie van het Koninkrijk over de ganse aarde gepredikt wordt, zullen de gelovigen ook in aanraking en in conflict komen met de machten die deze volkeren beheersen.

Paulus vermaande om de juiste wapenrusting hiervoor aan te trekken, om weerstand te kunnen bieden in de boze dag. In de onzichtbare wereld ontstaat een strijd, zoals nooit geweest is en ook niet meer zal zijn. In de natuurlijke wereld worden de gevolgen zichtbaar. Geest en ziel komen onder zware pressie te staan en vandaar uit wordt verder het verwoestende werk in de zichtbare wereld gedaan. In deze strijd staan de gelovigen volkomen onder de directe leiding van de Heilige Geest, en het schijnchristendom onder de heerschappij" van de machten der duisternis.

In Romeinen 8:11 wordt er op gewezen, hoe het zichtbare de invloed ondergaat van het onzichtbare. "Indien de Geest van Hem, die Jezus uit de doden heeft opgewekt, in u woont, dan zal Hij, die Christus Jezus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door zijn Geest, die in u woont". Waar Gods Geest de absolute leiding heeft, zal het lichaam (niet het gestorven, maar sterfelijke) ook functioneren naar de wetten Gods. Waar echter de machten der duisternis opereren, zal vanuit de inwendige mens ook het lichaam aangetast worden.

Ook zal het maatschappelijke, staatkundige en economische leven ontwricht worden, omdat de verdorvenheid van de mens, spanningen, woelingen, ontevredenheid, revoluties en oorlogen meebrengt.

In Openbaringen 7:1,2 staat, dat de winden vastgehouden worden, totdat de zonen Gods verzegeld zijn met de Geest der belofte. Voordat de storm ontketend wordt, is er een stilte van ongeveer een half uur in de onzienlijke wereld. De dwaalkerk ziet geen gevaar. Paulus schreef hier over: "Gij weet zelf zeer goed, dat de dag des Heren zó komt, als een dief in de nacht.

Terwijl zij zeggen: het is alles vrede en rust, overkomt hun, als de weeën een zwangere vrouw, een plotseling verderf, en zij zullen geenszins ontkomen" (1Thess. 5:2,3).

De stilte van een half uur wijst op een bestemde tijd, dat zowel het onkruid als de tarwe vrucht gaan dragen. De tarwe gaat immers rijpen als de vroege en spade regen gevallen zijn, dat wil zeggen wanneer de gelovigen verzegeld zijn. Terzelfder tijd wordt het onkruid klaar gemaakt om zijn duivelse vruchten voort te brengen. Hierna gaan de zeven engelen hun werk doen. Jezus sprak: "En in de oogsttijd zal ik tot de maaiers (engelen) zeggen: Haalt eerst het onkruid bijeen en bindt het in bossen om het te verbranden, maar brengt het koren bijeen in mijn schuur" (Matth. 13:30).

Zij die in een opname der gemeente geloven vóór de grote verdrukking, moeten de aangehaalde tekst als volgt verdraaien: haalt eerst het koren bijeen en niet eerst het onkruid! In Mattheüs 13:49 lezen wij* nog: "De engelen zullen uitgaan om de bozen uit het midden der rechtvaardigen af te zonderen, en zij "zullen hen in de vurige oven werpen". Er staat dus niet, dat de rechtvaardigen uit het midden van de bozen zullen worden weggenomen door een opname der gemeente. De heilige engelen halen het goede deel binnen en de boze engelen het kwade deel. In de grote verdrukking verzamelen dezen het onkruid.

De bozen worden door de machten overmeesterd en automatisch weggezogen. Hierdoor ontstaat de scheiding. De hoer is de bundeling der bozen. Wanneer gezegd wordt: "Trek uit", betekent dit dus: ga apart staan, laat u niet meevoeren, wanneer de machten als een vloed over de wereld komen.

De bazuinen der zeven engelen geven ons een indruk op welke wijze het beeld van de vurige oven op de wereld geconcretiseerd wordt. Let wel, dat de vurige oven van Nebukadnezar zo heet gestookt was, dat de mannen die Sadrach, Mesach en Abednego erin moesten werpen, door de vlam van het vuur werden gedood, maar dat deze drie vrienden zelf, in de vurige oven (beeld van de grote verdrukking) bewaard bleven. Want het bleek, dat het vuur geen macht had gehad over de lichamen van deze mannen, dat hun hoofdhaar niet was geschroeid, dat hun mantels ongeschonden gebleven waren, ja, dat er zelfs geen brandlucht aan hen gekomen was" (Dan. 3:27).

Eenmaal ging er een vloed van water over de aarde, maar Noach werd bewaard in de ark. Zo gaat na de opening van het zevende zegel een vloed van vuur over de aarde, maar de ware kinderen Gods zijn in Christus, in de ark des behouds, veilig. Door de verzegeling met de Heilige Geest blijken zij in staat in het lichaam van Christus te blijven, afgescheiden van het vuur, dat over de aarde gaat. De zeven bazuinen betekenen de dag des toorns van God en van het Lam. Voor Jezus betekende de dag des toorns ("ure der duisternis") dat Hij" op Golgotha prijsgeven werd aan de boze geesten. In de eindtijd houdt het in, dat de valse kerk door dit wild gedierte (het vuur) verslonden wordt.

Voor de verzegelden geldt dan: "Wanneer gij door het water trekt, ben Ik met u; gaat gij" door rivieren, zij zullen u niet wegspoelen; als gij door het vuur gaat, zult gij" niet verteren en zal de vlam u niet verbranden. Want ik, de Here, ben uw God, de Heilige Israëls, uw Verlosser" (Jes. 43:2,3).

De zeven engelen kondigen de oordelen over de valse kerk aan en geven ook het tijdsein ervan aan. Deze engelen zijn die van de zeven gemeenten, beeld van de ware kerk van Jezus Christus.

 

 

Openbaring 8:3-5 

En er kwam een andere engel, die met een gouden wierookvat bij het altaar ging staan, en hem werd veel reukwerk geschonken om het te geven, met de gebeden van alle heiligen, op het gouden altaar voor de troon. En de rook van het reukwerk, met de gebeden der heiligen, steeg uit de hand van de engel voor Gods aangezicht op. En de engel nam het wierookvat en vulde dat met het vuur van het altaar, en wierp bet vuur op de aarde; en er kwamen donderslagen en stemmen en bliksemstralen en aardbeving.

Behalve de heilige engelen "die voor God staan" en die "voortdurend het aangezicht zien van de Vader" (Matth. 18:10), is er ook sprake van een andere engel, namelijk die van Jezus, van wie gezegd wordt: "Ik, Jezus, heb mijn engel gezonden, om u lieden dit te betuigen voor de gemeenten" (22:16).

Deze is waarschijnlijk dezelfde engel Gabriël, die verschillende malen door God naar Daniël uitgezonden was om deze profeet de woorden Gods en speciaal de gedachten aangaande de eindtijd in beelden door te geven (zie verder 5:2 en 10:1). Merkwaardigerwijze wordt er in Daniël 9:21 bij gezegd: "Op de tijd van het avondoffer". Zo is ook hier sprake van offers die in de eindtijd - de avond van deze bedeling - aan God door zijn volk gebracht worden. Deze engel des Heren is in het hemelse heiligdom. In zijn hand draagt hij het gouden wierookvat met het eeuwige vuur van het hemelse brandofferaltaar (vergelijk Lev. 16:12).

In zijn andere hand verzamelt hij de lof- en dankoffers van de verloste en verzegelde kinderen Gods als "fijngestoten welriekend reukwerk" met de gebeden der heiligen. Dan gaat hij naar het gouden reukofferaltaar en brengt het vuur en het reukwerk daarop. De hogepriester moest vroeger het reukwerk in het gouden wierookvat strooien en meenemen achter het voorhangsel. Dit is nu niet meer nodig, want het voorhangel is weggenomen en het gouden reukofferaltaar staat rechtstreeks voor de troon van God.

Het vuur van het altaar was het middel om de lof, de dank, de aanbidding en de gebeden der heiligen als een welriekende geur te doen opstijgen voor Gods aangezicht. Het brandofferaltaar waarbij zijn engel staat, beeldt Christus uit als verzoener van de zonde. Zijn engel brengt het begeleidende reukoffer zoals eenmaal de aardse hogepriester dit deed. De verzoening geschiedde, omdat het Lam Gods in de volheid des tijds volkomen werd overgegeven aan het vuur der beproeving, de machten der duisternis, en als overwinnaar uit de strijd kwam. Het vuur der beproeving in deze eindtijd is ook de oorzaak dat door de verlosten overvloedig lof en aanbidding worden gebracht aan Jezus, en in Hem aan de Vader, vanwege hun overwinning op de vijanden.

Dan keert de engel terug en neemt opnieuw vuur van het altaar en ditmaal werpt hij het op de aarde. Het heeft daar een verschrikkelijke uitwerking. Er komen donderslagen, stemmen, bliksemstralen en aardbeving. De grote verdrukking over de ganse aarde wordt met grote intensiteit voortgezet. Maar er is een duidelijk verschil tussen de uitwerking die de machten der duisternis hebben op de kinderen Gods, en die zij uitoefenen op hen die geen deel aan de verzoening door Jezus Christus hebben. De apostel zegt: "Wij roemen in de verdrukkingen" (Rom. 5:3).

De gelovigen worden aangespoord te volharden en de hoop tot het einde toe onverwrikt vast te houden en zich te nauwer aan te sluiten aan Christus. Zij brengen Hem overvloediger eer voor uitredding en bewaring en maken al hun noden onder bidden en dankzegging aan Hem bekend. Hoe geheel anders is de werking van de machten der duisternis op hen die van de wereld zijn. Er komt benauwdheid onder de volken, de maatschappij" wordt ontwricht en het geweld viert hoogtij. Meer dan ooit zal het gezien worden, dat de naam van Jezus en het werk van Jezus een scheiding (oordeel) brengen op deze aarde. Voor de één is dit alles een levensgeur ten leven en voor de ander een doodslucht ten dode. Jezus is niet alleen de Doper in de Heilige Geest, maar ook die in vuur. "De wan is in zijn hand en Hij zal zijn dorsvloer geheel zuiveren" (Matth. 3:12).

De tijd is gekomen dat het kaf, dat vroeger nog wel een functie had, ten prooi valt aan het vuur. Wanneer het graan rijp geworden is, heeft het kaf afgedaan. Dan komt ook de scheiding tussen het ware volk van God en het schijnchristendom. Toen de Zoon van God in de Heilige Geest gedoopt werd, volgde ogenblikkelijk de vuurdoop." Toen werd Jezus door de Geest naar de woestijn geleid om verzocht te worden door de duivel" (Matth. 4:1).

Zo worden ook de zonen Gods op dezelfde wijze beproefd. Het vuur van het altaar dient enerzijds tot loutering en beproeving van het volk des Heren en anderzijds tot vertering van alles wat Hem niet toebehoort. God gebruikt het vuur, dat is de satan met zijn engelen, in zijn dienst om zijn doel te bereiken: een gemeente stralend, zonder vlek of rimpel. Joël profeteerde over het machtige, verdervende leger van sprinkhanen, knagers, kaalvreters en verslinders, dat over de aarde trekt en Gods leger is, dat zijn woord volbrengt, "want groot is de dag des Heren en zeer geducht!" (Joël 2:11).

Petrus sprak: "Geliefden, laat de vuurgloed, die tot beproeving dient, u niet bevreemden, alsof u iets vreemds overkwame. Integendeel, verblijdt u naarmate gij deel hebt aan het lijden van Christus, opdat gij u ook met vreugde zult mogen verblijden bij de openbaring zijner heerlijkheid" (1 Petr.4:12,13).

De kerk in de eindtijd gaat door de glazen zee, die vermengd is met vuur. Maar God zal haar een pad banen. Jezus had tijdens zijn omwandeling op aarde gezegd: "Vuur ben Ik komen werpen op de aarde en wat is mijn wil, als het reeds ontstoken is?" (Luc. 12:49).

Ook toen had dit vuur een dubbele uitwerking. Hij kwam immers tot een oordeel in deze wereld. Wat Hemzelf betrof, begon dit vuur tijdens zijn bediening op aarde te branden, en aan het einde ervan ging Hij daarin onder, want, vervolgde Hij zijn uitspraak: "Ik moet gedoopt worden met een doop, en hoe beklemt het Mij, totdat het volbracht is". Wat zijn begeerte betrof, bad Hij toen: "Vader, indien Gij wilt, neem deze beker van Mij weg; doch niet mijn wil, maar de uwe geschiede!" Hij was de eerste die door de glazen zee vermengd met vuur ging en die behouden de overzij de bereikte.

 

 

Openbaring 8:6,7 

En de zeven engelen, die de zeven bazuinen hadden, maakten zich gereed om te bazuinen. En de eerste blies de bazuin, en er kwam hagel en vuur, vermengd met bloed, en het werd op de aarde geworpen; en het derde deel van de aarde verbrandde en bet derde deel van de bomen verbrandde en al het groene gras verbrandde.

Voordat de eerste stad in het land Kanaän door het volk Israël veroverd werd, moesten zeven priesters zeven dagen lang om Jericho trekken, terwijl zij op de sjofar bliezen. De muren vielen de laatste dag, toen de priesters bij de zevende rondgang op de horens bliezen. Zo zijn er nu in de strijd in de hemelse gewesten de zeven engelen der gemeenten, die op bazuinen blazen. Bij de zevende bazuin storten de muren in van de grote stad, die "geestelijk genaamd wordt Sodom en Egypte", beeld van de valse kerk. De strijd gaat immers om de vrouw des Lams, de stad Gods, tegen de hoer, het grote Babylon.

Wanneer de eerste engel zijn opdracht vervult, komt er hagel en vuur. Wij denken hierbij aan de zevende plaag in Egypte. "De Here liet het donderen en hagelen, vuur schoot naar de aarde, en de Here deed het hagelen over het land Egypte. En, terwijl er vuur door de hagelbuien heen flikkerde, hagelde het zo buitengewoon zwaar als nooit tevoren in het gehele land der Egyptenaren" (Ex. 9:23,24).

Opgemerkt wordt, dat het alleen in het land Gosen, waar de Israëlieten woonden, niet hagelde. Ook bij de weergave van deze plaag is het Oude Testament schaduw van de hemelse werkelijkheid. Wij zagen reeds meermalen dat het vuur het beeld is van de onzienlijke boze machten, die het leven van de mens aantasten en beschadigen. De hagel drukt de felheid en de hardheid uit. waarmee de machten op de mens neervallen. Hagel ontstaat ten gevolge van de werking van krachten en spanningen in de lucht. De hagel die hier bedoeld wordt, is het gevolg van de werking der boze machten, waardoor de mens wordt geteisterd. In Openbaring 16:21 wordt gesproken van hagelstenen, die ongeveer 60 kg wegen. Het is een uitdrukking om de grootte van de verwondingen en beschadigingen aan te geven, die deze boze geesten veroorzaken.

Het bloed is beeld van de natuurlijke mens. Deze uitwendige mens is het bezit, dat de inwendige of geestelijke mens heeft boven Iedere andere geest, en waardoor hij in de geestenwereld onderscheiden is. Wanneer hagel en vuur zich met bloed mengen, wijst dit erop dat er samenwerking is tussen de natuurlijke mens en de demonische machten. Petrus wees In zijn rede op de Pinksterdag op dit samengaan van de onzichtbare en zichtbare wereld. "En ik zal wonderen geven in de hemel boven (onzichtbare wereld) en tekenen op de aarde (zichtbare wereld) beneden: bloed en vuur en rookwalm". (Hand. 2:19).

De rookwalm is het begeleidend verschijnsel van het vuur, dat het uitzicht naar boven belet en het leven verstikt. Wanneer deze plaag aanvangt, wankelen de ordenende wereldgeesten. Toen God de mens schiep, gaf Hij hem de opdracht de aarde te onderwerpen en te beheersen. Om dit te kunnen volbrengen, ontving de mens een geest, waardoor hij boven alle andere wezens van de aarde verheven werd. Door de kracht van deze geest moest de mens de wetten Gods op aarde handhaven. Bij" de uitbreiding van het menselijke geslacht ontstond een machtig leger van menselijke geesten, dat de aarde beheerste en tot ontwikkeling bracht.

De bijbel spreekt hier van wereldgeesten. Wanneer de ordenende wereldgeesten in de maatschappij, maar ook in de kerk, wankelen, wordt de wetteloosheid geopenbaard. De wereldgeesten zijn het, die de ontbindende werkingen van de boze weerhouden (2 Thess. 2:7).

Het vuur - de machten der duisternis - tast de wereldgeesten aan, om hun aanzien, kracht en macht te vernietigen. Herhaalde malen vergelijkt de bijbel hooggeplaatste mensen in de kerk of in het politieke leven met bomen. Jesaja profeteerde: "Want er is een dag van de Here der heerscharen tegen al wat hoogmoedig is en trots en tegen al wat zich verheft, opdat het vernederd worde; tegen alle trotse en hoge ceders van de Libanon en alle eiken van Basan" (Jes. 2:12,13).

Bekend is de droom van Nebukadnezar, waarin deze zichzelf als een grote sterke boom zag. Een engel daalde neer en riep: "Houwt de boom om en kapt zijn takken" (Dan.4:14). In de dag der wrake blijven alleen de "eikebomen der gerechtigheid" staan (Jes. 61:3 St. Vert.)

Bij de eerste bazuin vallen vele groten in het kerkelijke en maatschappelijke leven: "En het derde deel van de bomen verbrandde". Zij worden dus volkomen onder de voet gelopen. Tenslotte verbrandt al het groene gras. Juist het jonge leven is vatbaar voor de beïnvloeding der duistere machten.

Kinderen hebben immers het geringste weerstandsvermogen, vooral wanneer zij niet in de ouders geheiligd zijn. Wanneer een ouder niet in de wapenrusting Gods voor zijn kinderen op de bres staat, worden dezen gemakkelijk beïnvloed, verleid en overheerst door de boze geesten. Als voorbeeld denken wij aan de jeugd in de communistische landen en de Hitlerjugend van het Nazistische Duitsland. Ook in onze dagen en in ons land zien wij hoe de wereldgeesten hun gezag verliezen, omdat de boze machten vooral op de jeugd beslag leggen.

Ook de jonge mensen in de wereldkerk vallen reeds bij de eerste stormloop als een gewillige prooi in handen van de vijand. Maar tegelijkertijd is er voor de jeugd een speciale belofte van de Heilige Geest. Waar de ouderen nog verzet aantekenen, gaat de jeugd voorop, want: "Het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien" (Hand. 2:17).

Prijs de Heer, want er is verwachting voor onze jeugd. Zij zijn de eersten op wie de Heilige Geest beslag legt en van wie de Heilige Geest Zich in deze wereld bedient. Dan wordt vervuld: "Om de harten der vaderen te keren tot de kinderen".

 

 

Openbaring 8:8,9 

En de tweede engel blies de bazuin, en er werd iets als een grote berg, brandend van vuur, in de zee geworpen, en bet derde deel van de zee werd bloed, en bet derde deel van de schepselen in de zee, die leven hadden, stierf, en het derde deel van de schepen verging

Ook bij de tweede bazuin zullen wij ons opnieuw moeten realiseren, dat het boek der Openbaring een aaneenschakeling van visioenen is. Het is geschreven in "Zeichensprache". Wij kennen deze wijze van uitdrukking enigszins in moderne vorm door het gebruik van verkeerstekens. Door middel van beelden wordt inzicht geschonken in de onzichtbare wereld. De verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen worden ook hier door middel van gelijkenissen geopenbaard.

Daarom geldt ook in de Openbaring voor de natuurlijke, vleselijke christen, het woord van Jezus: ."Daarom spreek Ik tot hen in gelijkenissen, omdat zij ziende niet zien en horende niet horen of begrijpen" (Matth. 13:13).

Johannes zag hoe iets als een grote berg, brandend van vuur, in de zee geworpen werd. Waar deze visioenen betrekking hebben op de gemeente en de geestelijke wereld, is het dwaas hier te gaan denken aan een atoombom, die bovendien als hij in de zee geworpen wordt, niets van een berg heeft en bij voorkeur op het land en niet in de zee gedeponeerd wordt. Bergen zijn beelden van geestelijke machten. Zo wordt de Heilige Geest voorgesteld als "een grote en hoge berg", waarop de gemeente, de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, ligt (21:10).

Geen enkele macht is met deze berg te vergelijken. Wanneer de zonen Gods geopenbaard worden, is dit alleen mogelijk, omdat Gods Geest ongeremd door hen kan werken. In Jesaja 2:2 staat: "En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis des Heren vast staan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen". Nu is de tempelberg of de Sion ongeveer 740 meter boven de zeespiegel gelegen. Door hem, - een letterlijke vertaling aanhoudende, - boven de hoogte van de Mount Everest (8840 meter) te verheffen, zou Jeruzalem met recht onbewoonbaar worden.

Met zulke naïeve verklaringen houden wij ons niet op. Wij zijn "genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem" (Hebr. 12:22). Ook in Daniël 2:35 staat dat deze berg de gehele aarde vervulde. Wanneer bergen in zee liggen, worden zij eilanden genoemd. In Openbaring 6:14 wordt vermeld dat de geestenwereld geschud werd, zodat "alle berg en eiland van zijn plaats gerukt werd."

In paniek roepen allen die zich niet geborgen weten in "het verborgene van zijn tent" de bescherming van hun goden aan: "Zij zeiden tot de bergen en tot de rotsen: Valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van Hem, die gezeten is op de troon, en voor de toorn van het Lam; want de grote dag van hun toorn is gekomen en wie kan bestaan?"

In Openbaring 16:20 zien wij hoe de machten, die eeuwen lang de afvallige kerk overheerst hebben, wijken: "En alle eilanden vluchtten weg en bergen werden niet meer gevonden". Babylon wordt uitgebeeld als gefundeerd op zeven bergen of vorsten van het rijk der duisternis (17:9,10).

Wie de symbolische betekenis van de bergen verstaat, begrijpt ook dat het mogelijk is bergen te verzetten en in de zee (of in de afgrond) te werpen. De apostel Paulus sprak in verband met de geestelijke gaven: "Al ware het, dat ik al het geloof had, zodat ik bergen verzette, maar ik had de liefde niet, ik ware niets" (1 Cor. 13:2). Het is immers mogelijk, in Jezus" naam boze geesten uit te drijven en toch een werker van de ongerechtigheid te zijn!

Groot is het aantal beelden in de Openbaring, dat ontleend is aan het scheppingsverhaal. Er is sprake van licht en duisternis. In het nieuwe Jeruzalem zal geen nacht meer zijn. De sterren, de zon en de maan, het wild gedierte naar zijn aard, hebben alle hun geestelijke tegenhanger. Zo zijn de wateren het beeld van het religieuze (geestelijke) leven en de aarde is het beeld van het natuurlijke leven. De mens leeft immers in deze twee sferen. Wij spreken van geestelijke stromingen en nooit van natuurlijke stromingen.

In ons vers is tot driemaal toe sprake van de zee. Deze stelt de geestelijke en godsdienstige wereld van de mensen voor. Soms waaien de winden dit water hoog op.

De winden zijn beeld van de machten die het geestelijke leven in beweging brengen. Paulus spreekt in Efeziërs 4:14 van allerlei wind van leer. Op de Pinksterdag was er een geluid als van een geweldige windvlaag. De zee is dus beeld van het geestelijke leven, dat onder de macht der duisternis staat en in het bijzonder onder die van de dood (de afgrond). Hij behoort nog tot deze aarde, hoewel wij ons op het terrein van de onzichtbare wereld bevinden, waar vele demonische machten opereren.

De zee krioelt van wezens, waarvan de wateren wemelen, ieder naar zijn aard (vergelijk Gen. 1:20,21).

In deze geestelijke wereld bevinden zich de grote zeedieren, zoals het beest met de tien horens en zeven koppen, dat uit de zee opkomt. Maar er bevinden zich ook geesten in die "leven" of letterlijk een ziel hebben. Hier is dus sprake van mensen, in tegenstelling met boze geesten, die geen ziel hebben. Iedere ziel die niet gered is, bevindt zich in de zee en is onderworpen aan de heerschappij van de dood. Het is het werk van Christus, allen te bevrijden, die "gedurende hun ganse leven door angst voor de dood tot slavernij" gedoemd waren" (Hebr. 2:15).

Er is maar één uitweg om aan de overheersing van deze duistere machten te ontkomen en behoudenis te vinden, namelijk wanneer ziel en geest overgeplaatst worden uit de zee naar de hemelse gewesten, om ingevoegd te worden in de witte wolk (zie verder 14:14).

Als de tweede bazuin geblazen wordt, valt dus een enorme boze macht in de zee. Hij beschadigt (verbrandt) het geestelijk leven van de mensheid. Een groot deel van de mensen wordt volkomen een prooi van deze macht der duisternis. Zij zijn geestelijk totaal afgeschreven en onbereikbaar voor het evangelie geworden. Ook voor hen geldt, dat zij niet meer kunnen geloven, omdat hun ogen verblind zijn en hun hart verhard is. (Joh. 12:40).

Door de destructieve werking van deze macht gaan miljoenen verloren. In deze mensen verdwijnt iedere vorm van geestelijk leven. Een derde deel van de zee werd bloed, dat wil zeggen dat alleen het aardse en natuurlijke leven nog in stand gehouden wordt. Men eet, drinkt en huwt, zoals in de dagen van Noach. De mensen worden enkel vlees. Zien wij niet hoe de valse kerk ook steeds meer deze weg opgaat door de zogenaamde ontmythologisering van de bijbel?

Men verwerpt alle bovennatuurlijke zaken en eindigt met een kerkelijk leven, dat de mens alleen nog via het verstand of het gevoel tracht. te benaderen. Het resultaat van dit alles is, dat in de stormloop der machten de schepen vergaan. De schepen op zee zijn de talrijke organisaties die op het geestelijke leven rusten. Hun bestaan Is gefundeerd op het godsdienstige leven van de mens. In onze tijd zien wij reeds de afbrokkeling der instituten door een voortschrijdende onverschilligheid, die veroorzaakt wordt doordat de mens hoe langer hoe meer stenen voorbrood ontvangt. Ten tijde van de tweede bazuin wordt een groot deel van deze organisaties weggevaagd.

 

 

Openbaring 8:10,11 

En de derde engel blies de bazuin, en er viel een grote ster, brandend als een fakkel, uit de hemel, en zij viel op het derde deel der rivieren en op de bronnen der wateren. En de naam der ster wordt genoemd Alsem. En het derde deel der wateren werd alsem en vele van de mensen stierven van het water, omdat het bitter geworden was.

In 2 Thessalonicenzen 2:11 voorspelde Paulus, dat God in de laatste dagen naar de ongehoorzamen een kracht der dwaling zou zenden, dat zij de leugen zouden geloven, opdat zij allen veroordeeld zouden worden, die de waarheid niet geloofd hebben, maar een welgevallen hadden in de ongerechtigheid. Er valt een grote ster uit de hemel, brandend als een fakkel of lamp. Deze ster verspreidt echter geen licht, maar duisternis.

De naam van deze boze engel is Alsem. Absinth of Alsem is de naam van een plant, waaruit een bittere, etherische olie werd getrokken. Deze bittere smaak wordt in de bijbel in tal van plaatsen genoemd: Deut. 29:18; Spr. 5:4; Klaagl. 3:19.

In overdrachtelijke zin komt dit kruid voor in Jer. 9:15; 23:15; Amos 5:7; 6:12. De naam Alsem duidt in onze tekst op de uitwerking van een boze geest. Hoewel de plant Alsem niet vergiftig is, wordt hij hier als dodelijk voorgesteld. Gods Woord is een lamp voor de voet, maar deze macht brengt een leugenleer, die de harten der mensen verbittert.

In 1 Timotheüs 4:1 deelt de Geest nadrukkelijk mee, dat in "latere tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, doordat zij dwaalgeesten en leringen van boze geesten volgen, door de huichelarij van leugensprekers". In het boek der Openbaring is sprake van waterbronnen des levens en van een rivier van water des levens, helder als kristal, ontspringende uit de troon van God en van het Lam. Daar wordt gesproken over de Heilige Geesten het Woord van God. Jezus zelf sprak in verband met het werk van de Heilige Geest in de harten van zijn volk: "Wie in Mij gelooft gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien" (Joh. 7:3 8).

De boze geesten vergiftigen echter door hun leugenachtige leringen de bronnen van geestelijk heil. Zij brengen geen leven, maar dood aan allen die uit deze besmette bronnen drinken. De rivieren wijzen op geestelijke stromingen. Opnieuw vallen velen af van het ware geloof en sterven een geestelijke dood. De miljoenen worden verleid door valse Ieringen en stelsels en zij staan tegen God op.

Het zijn de dagen van verbittering en van nijd. Velen verharden zich als eenmaal het volk Israël bij Massa en Meriba in de woestijn. In de tekenen der tijden kunnen wij nu reeds de uitwerking van de ster Alsem bespeuren, maar de ware kinderen Gods hebben een andere ster, waarvan 2 Petrus 1:19 spreekt: "En wij achten het profetisch woord daarom des te vaster, en gij doet wél, er acht op te geven als op een lamp (fakkel), die schijnt in een duistere plaats, totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw harten".

 

 

Openbaring 8:12 

En de vierde engel blies de bazuin en het derde deel van de zon werd getroffen en het derde deel van de maan en het derde deel van de sterren, zodat het derde deel daarvan verduisterd werd, en de dag voor het derde deel geen licht had en de nacht desgelijks.

Bij zijn belofte aan Noach aangaande het bestaan van deze aarde sprak de Here bij Zichzelf. "Ik zal de aardbodem niet weer vervloeken om de mens, omdat het voortbrengsel van des mensen hart boos is van zijn jeugd aan, en Ik zal al wat leeft niet weer slaan, zoals Ik gedaan heb. Voortaan zullen, zolang de aarde bestaat, zaaiing en oogst, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht, niet ophouden" (Gen. 8:21, 22).

Door de zondvloed werd het hart van de mens niet veranderd. In het laatste der dagen gebruikt God daarom een geheel andere methode om de gemeente tot haar doel te leiden en de bozen te verdelgen. Wat heilig is, wordt dan nog meer geheiligd en wat vuil is, wordt dan nog vuiler, wanneer de boze machten als een zondvloed over de aarde stromen. Wij verwachten daarom geen natuurtaferelen, waardoor het wezen van het aardse bestaan wordt aangetast. Indien werkelijk een derde deel van de zon verduisterd zou worden, zouden er enorme veranderingen optreden in zaaiing en oogst, koude en hitte, zomeren winter, dag en nacht.

De Openbaring betreft echter de geestelijke wereld. Er is in de dag van de toorn sprake van de verduistering van de zon der gerechtigheid. Wanneer de heilsbeloften voor Sion ingaan, wordt in tegenstelling hiervan juist het licht der hemellichamen versterkt. "Dan zal het licht der blanke maan zijn als het licht van de gloeiende zon en het licht van de gloeiende zon zevenvoudig als het licht van zeven dagen - op de dag, waarop de Here de breuk van zijn volk verbindt en de toegebrachte wonde geneest (Jes. 30:26).

Een letterlijke vervulling van deze belofte zou voor de aarde catastrofale gevolgen hebben! Ook in het enige profetische boek van het Nieuwe Testament geldt als in Psalm 84:12: "Want de Here God is een zon!" Hij is de "Opgang uit de hoogte" (Luc. 1:78).

Van het Woord Gods, Jezus Christus, wordt gezegd: "Het licht schijnt in de duisternis". Dit is dus het beeld van de maan. "Deze is de afstraling zijner heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen" (Hebr. 1:3). De sterren zijn ook hier weer de engelen. De betekenis is duidelijk. De tijd is aangebroken dat haast geen vlees meer behouden kan worden. Door de geweldige afval kan God slechts met moeite de kerk bereiken. Het Woord Gods wordt niet meer geloofd en deze lamp gaat als bij de dwaze maagden door gebrek aan geloof in het middernachtelijke uur uit. Het gevolg is dat ook de engelen, de sterren, niet meer als dienende geesten kunnen fungeren. Door ongeloof en zonde worden zij als helpers der mensen uitgeschakeld.

In Jesaja 59:1,2 wordt deze situatie getekend: "Zie. de hand des Heren is niet te kort om te verlossen, en zijn oor niet onmachtig om te horen; maar uw ongerechtigheden zijn het, die scheiding brengen tussen u en uw God, en uw zonden doen zijn aangezicht voor u verborgen zijn, zodat Hij niet hoort". De machten der duisternis stellen zich tussen God en de mens en hierdoor wordt het zonlicht verduisterd. Maar voor de ware gemeente, die bevrijd is van de machten der duisternis, zal de zon der gerechtigheid helderder schijnen dan ooit tevoren.

 

 

Openbaring 8:13 

En ik zag en hoorde een arend vliegen in het midden des hemels, die met luider stem zeide: Wee, wee, wee hun, die op de aarde wonen, vanwege de overige stemmen van de bazuin der drie engelen, die nog bazuinen zullen!

Voordat de drie volgende bazuinen gestoten worden, ziet Johannes een adelaar vliegen. Deze beweegt zich in het midden des hemels, de plaats waar ook de troon van God staat. Midden in en rondom dit machtscentrum had de ziener reeds vier dieren opgemerkt, waaronder een vliegende adelaar (4:6, 7).

Bij de opening van het vierde zegel riep dit dier: "Kom!" Toen zag Johannes het vale paard, de macht van het occultisme, bereden door de dood, terwijl het dodenrijk hem op de voet volgde. Ook nu horen wij weer de luide stem van deze adelaar, die een drievoudig wee aankondigt. Opnieuw zal de wereld geteisterd worden door het occultisme. In drie golven zullen de onzienlijke machten over de aarde gaan, onder aanvoering van Apóllyon, de engel des doods. De weeën worden uitgeroepen over hen die op de aarde wonen, wanneer de drie laatste engelen bazuinen zullen.

Als de oordelen zwaarder worden en op een ander niveau komen te liggen, wordt de gemeente, die niet van deze aarde is, apart gesteld. Daar de komende plagen in de eerste plaats geest en ziel aantasten, blijven de zonen Gods, wier wandel in de hemel is, indien zij volharden in het geloof, gespaard. Deze weeën zijn als oordelen over de aarde. De eerste twee weeën geven bovendien het aanzijn aan of de openbaring van de zonen Gods, die hun mannelijke rijpheid bereiken. De oogst van de aarde is dan rijp, terwijl bij het derde wee de valse kerk ondergaat.

       

 

 

 

 

 

 

 

Opb. 9 vers 1 en 2

En de vijfde engel blies de bazuin, en ik zag een ster uit de hemel op de aarde gevallen, en baar werd de sleutel van de put des afgronds gegeven. En zij opende de put des afgronds en er steeg rook op uit de put, als de rook van een grote oven; en de zon en het zwerk werden verduisterd door de rook van de put.

Het is een verblijdend verschijnsel dat tegenwoordig vele christenen zich bezighouden met de strijd in de hemelse gewesten. Toch bevatten de woorden "hemelse gewesten" nog niet het volledige terrein van de geestelijke wereld, waar satan opereert. In Efeziërs 6:12 is behalve van de boze geesten in de hemelse gewesten, ook sprake van de wereldbeheersers dezer duisternis. Het aanwijzende voornaamwoord "dezer" duidt aan, dat dit domein nauw met de aarde verbonden is. Wij zagen reeds hoe in de Openbaring de zee de geestelijke en godsdienstige wereld der mensen voorstelt.

Zij is het beeld van het geestelijke leven dat onder de autoriteit der duisternis staat en in het bijzonder onder die van de dood. Zee en aarde behoren bij elkaar, zoals het geestelijke en het natuurlijke leven tezamen het bestaan van de mensheid vormen. In onze verzen is sprake van de "abussos", de onpeilbare afgrond. Ook hier wordt de zee als beeld genomen. Zoals in een oceaan onmeetbare, duistere diepten zijn, zo bevindt zich in deze geestelijke zee de afgrond, waarin de geesten van het dodenrijk huizen. Later lezen wij hoe uit deze zee een afschuwelijk beest opstijgt met zeven koppen en tien horens, dat ook het beest uit de afgrond genoemd wordt (13:1, 11:7 en 17:8).

De koning van dit sinistere rijk heet Apóllyon of Verderver. Hij is de engel des doods, die als verderver reeds de eerstgeborenen in Egypte doodde en daarvan als verderfengel gesproken wordt, die de morrenden in de woestijn uitroeide (Ex. 12:23 en 1 Cor. 10: 10).

Zoals in de diepzeetroggen volslagen donkerheid heerst, zo wordt ook dit rijk dat van de buitenste duisternis genoemd. Hier is de hades (onzienlijke wereld), het dodenrijk, waar geen licht en geen leven voorkomen.

Wanneer de apostel over de opstanding van Christus spreekt, gebruikt hij voor de dood het beeld van de afgrond (Rom. 10:7).

Jezus veraanschouwelijkte het lot van een goddeloze, die een kind tot zonde verleidde, met de woorden: "Het zou beter voor hem zijn, dat een molensteen om zijn hals was gehangen en hij verzwolgen was in de diepte der zee" (Matth. 18.6).

Wij komen nu tot de vraag op welke wijze deze machten in de afgrond kwamen. De bedoeling van satan is om het plan van God te doorkruisen. God heeft de mens bestemd om op zijn troon plaats te nemen. Omdat zij met God gemeenschap krijgt, wordt de gemeente voorgesteld als de toekomstige vrouw van God. Deze is geest en schonk aan de mensen een geest. "Die aan de mensen, die op aarde wonen, de adem gaf en de geest aan hen die daarop wandelen". (Jes.42:5).

Die "de geest des mensen in diens binnenste formeert" (Zach. 12:1). De mens is geen geest, maar een levende ziel, die een geest bezit, welke hem tot zeer hoge ontwikkeling kan brengen. Dit in tegenstelling met de levensgeest van planten en dieren. Daarom kan gezegd worden: "De geest, die Hij in ons deed wonen, begeert Hij met jaloersheid" (Jac. 4:5).

Het huwelijk is een beeld van de gemeenschap van God met de geest van de mens. Engelen hebben ten opzichte van de mensen een dienende taak.

Goede engelen zijn altijd begeleiders, maar nooit inwoners. Wanneer engelen evenwel gemeenschap met de mens uitoefenen en wederrechtelijk in hem wonen, worden zij aan hun oorsprong (God) ontrouw en verlaten zij hun eigen woning, de hemelse gewesten of onzienlijke wereld. (Judas 6).

Door deze overheersing tracht satan de troon van God te bereiken, maar hij brengt de mens op de "brede weg" naar het verderf. Bij het sterven wordt de inwendige mens, die met een satanische geestverbonden is, naar de diepte van de afgrond getrokken. Hij boet daar met een eeuwig verderf, ver van het aangezicht des Heren en van de heerlijkheid zijner sterkte (2 Thess. 1:9).

Wij merken nog op dat het niet de bedoeling van de machten der duisternis is om met de mens naar het dodenrijk te gaan, want in deze gevangenis kunnen zij geen enkele activiteit meer ontplooien. Ze willen daarom hun prooi vóór het sterven loslaten om een ander "huis" ter inwoning te zoeken. Alleen wanneer de mens de duisternis liefheeft en haar niet wil loslaten, is de macht gedwongen met de inwendige mens van de stervende naar het dodenrijk te gaan.

Tijdens de zondvloed waren vele miljoenen mensen met de boze machten, met wie zij verbonden waren, op bovengenoemde wijze in de afgrond of het dodenrijk terecht gekomen. "Want indien God engelen, die gezondigd hadden, niet gespaard heeft, maar hen, door hen in de afgrond (Tartarus) te werpen, aan krochten der duisternis heeft overgegeven om hen tot het oordeel te bewaren; en de wereld van de voortijd niet gespaard heeft . . ." (2 Petr. 2:4,5).

Door de prediking van het evangelie wordt de mens reeds tijdens zijn leven de gelegenheid geboden om uit de macht der duisternis verlost en overgebracht te worden in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde, in wie wij de verlossing (losmaking van de band met de boze geesten) hebben. (Col. 1: 13,14).

In het dodenrijk is de mens niet meer in staat zijn boze werken in de zichtbare wereld tot stand te brengen. Zowel de boze macht als de mens zijn daar in de gevangenis (Openb. 20:7 en 1 Petr. 3:19). Het doel van de demonen is dus om de mens eerst te verleiden en hem dan in bezit te nemen. Zij zijn dan verenigd met hun prooi. Jezus scheidde deze onreine geesten van de mens, wierp ze uit en dreef ze zonder buit naar de gevangenis (Luc. 8:31).

Hun speciale pijniging bestond hierin, dat zij zich zonder gemeenschap met de ziel en de geest van een mens in het dodenrijk bevonden. Zij hadden dan het doel gemist, waarvoor zij uitgezonden waren. In het oude verbond was er slechts één wijze, waarop de boze geesten machteloos gemaakt werden: hun slachtoffers moesten gedood worden. Daarom werden Sodom en Gomorra verwoest en de volkeren in Kanaän uitgeroeid. Daarom was ook de doodstraf noodzakelijk vanwege "zonden tot de dood".

In het nieuwe verbond bestaat de mogelijkheid dat de mens gered wordt, doordat de geesten gebonden en uitgedreven worden in de naam van Jezus op dezelfde wijze als Hij dit eenmaal deed.

In Judas 6 staat, dat de boze engelen voor het oordeel van de grote dag met eeuwige banden onder donkerheid bewaard worden. Zij worden tot het oordeel bewaard! (2 Petr. 2:4).

De dag van het oordeel betekent het tijdperk van de grote scheiding. Dit is echter nog niet de dag van de veroordeling. In de tijd van het oordeel worden van elkander gescheiden: bozen en goeden, onkruid en tarwe, valse en ware kerk. Tot de dag des Heren blijven de geesten in de afgrond opgesloten, maar bij het geklank van de vijfde bazuin worden hun gevangenisdeuren geopend. Dan stijgen zij op uit de diepte en brengen de duisternis, die met hen verbonden is, op de aarde. Wij wijzen erop dat de kinderen Gods hun wandel in de hemel hebben. Dezen vallen dus niet onder de heerschappij van de overste dezer wereld.

Hun taak is om in de hemelse gewesten de slechte engelen te weerstaan, die hen verdrukken of trachten te verleiden, en om de slachtoffers van de wereldbeheersers dezer duisternis het evangelie van het herstel te verkondigen en te bevrijden van de boze overweldigers. Natuurlijk rijst de vraag: wat is de oorzaak dat deze machten vrijkomen en waarmee wordt deze gevangenis geopend? Johannes zag een ster uit de hemel op de aarde gevallen en haar werd de sleutel van de put des afgronds gegeven. In de bijbel is niet alleen sprake van sleutels van dood en dodenrijk, maar ook die van het Koninkrijk der hemelen.

Om dit Koninkrijk binnen te gaan, is kennis nodig van het wezen en van de wetten der geestelijke wereld. Jezus verweet de wetgeleerden in zijn dagen, dat zij de sleutel der kennis weggenomen hadden. Zij gingen zelf niet binnen en weerhielden anderen die trachtten binnen te gaan (Luc. 11:52).

De sleutel van de afgrond is de kennis die nodig is om het dodenrijk te openen of af te sluiten. Door aan de mens de sleutels van het Koninkrijk der hemelen te schenken, wijst Jezus de weg om verlost te worden van de boze machten, die hem naar het dodenrijk voeren en onder heerschappij van de dood brengen. "Christus Jezus, die de dood van zijn kracht heeft beroofd en onvergankelijk leven aan het licht gebracht heeft door het evangelie". (2 Tim. 1:10).

Ook bij het sterven weet de christen dat hij geen prooi van de dood wordt. Hij zal de dood niet zien, maar hij heeft in Christus (dus in het leven) zijn intrek genomen. Jezus bezit de sleutels van de dood en van het dodenrijk en Hij sluit voor zijn volk de weg naar de dood voor eeuwig af. In onze tekst is sprake van de sleutel van het dodenrijk, die aan een engel gegeven werd om de schacht van de afgrond te kunnen openen.

Deze ster is uit de hemel op de aarde gevallen. Ook bij de derde bazuin lazen wij iets soortgelijks. Wij wezen er toen op, dat er boze geesten zijn, die bepaalde valse leringen verspreiden, waarnaar de mens tot zijn eigen verderf luistert. Hier is een boze engel, die de sleutel had gekregen om de put van de afgrond te openen. Hij bezit dus de kennis om het dodenrijk te ontsluiten. Deze kennis is reeds lang op aarde, maar haar werking zal in de laatste dagen toe nemen en geïntensiveerd worden. Deze engel inspireert de leer,

die zich speciaal bezighoudt met de wetenschap om contact met de doden te krijgen. Hierbij is echter geen sprake van verleiding, maar de mens zelf neemt het initiatief om contact te zoeken met de geesten in de afgrond.

Daarom is het spiritisme een zonde tot de dood. Het verschaft inzicht om op bovennatuurlijke wijze gemeenschap met de geesten der doden te krijgen. Vanaf de torenbouw van Babel is de mens op deze wijze bezig om zich toegang te verschaffen tot de hemel of onzienlijke wereld (Gen. 11:4).

Het gehele heidendom is op deze zonde gebaseerd. Het is een zonde tot de dood, omdat men zich openstelt voor en overgeeft aan de heerschappij van de leugenmachten in de afgrond. In Israël moest ieder die deze zonde bedreef, onherroepelijk gedood worden. "Wanneer een man of vrouw door zich de geest van een dode laat spreken of een waarzeggende geest bezit, zullen zij zeker ter dood gebracht worden; stenigen zal men hen, hun bloedschuld is op hen" (Lev. 20:27).

Vanwege de gruwel van de afgoderij, die altijd tot deze zonde leidt, liet God de volkeren in Kanaän uitroeien (Deut. 18:12). Ook in het nieuwe verbond is sprake van deze zonde tot de dood, waarvoor men niet bidden kan. In dit verband vermaant de apostel: "Kinderkens, wacht u voor de afgoden!". (1 Joh. 5:21).

Slechts het uitdrijven van de geesten der doden in de naam van Jezus en door de kracht van de Heilige Geest kan daadwerkelijk bevrijding geven.

Er is sprake, dat bij de vijfde bazuin een engel uit de hemel valt. In hoofdstuk 12:9 wordt gezegd dat na een strijd in de hemelse gewesten, satan met zijn engelen op de aarde geworpen wordt. Daar vinden wij dan een beschrijving van hetzelfde gebeuren vanuit een andere gezichtshoek. Natuurlijk heeft satan altijd op aarde geopereerd en zijn er altijd boze machten geweest, die de mensen kennis bijbrachten aangaande het dodenrijk, maar in de laatste tijd heeft de duivel een speciale opdracht de kennis aangaande het oproepen van doodsmachten te intensiveren.

Zo spreekt de apostel er ook van, dat er altijd antichristen geweest zijn, maar dat in de eindtijd de eigenlijke antichrist geopenbaard wordt. (1 Joh. 2:18; 4:3).

In de eindtijd zal het gaan om de prediking van het volle evangelie, dat de mens op bovennatuurlijke wijze in staat stelt de kracht en de kennis van de Heilige Geest te bezitten, tegenover de spiritualistische kerk van de antichrist, die op paranormale wijze de krachten van de afgrond ontketent. Indien boze engelen de afgrond zelf zouden kunnen openen, hadden zij dit al lang gedaan. Zij hebben evenwel de mens als "medium" nodig om hun doel te bereiken. Waar Jezus Christus door de prediking van het ware evangelie de mens gebiedt de machten in de afgrond te werpen, daar beoogt het spiritisme het tegengestelde.

In het spiritisme met zijn talrijke schakeringen wordt geleerd, dat verkeer en contact met de geesten der afgestorvenen mogelijk is. Het is de sleutel der kennis om de machten te ontketenen, die de natuurlijke en vleselijke mens niet kent. Het bedrog zit hierin, dat men meent contact te krijgen met menselijke geesten, maar slechts geconfronteerd wordt met de boze geesten met wie zij verbonden waren, of eventueel met andere geesten, die zich voor de gestorvenen uitgeven.

Tegenover de doop en de vervulling met de Heilige Geest, waardoor de krachten der toekomende eeuw zich openbaren, staat deze ontbinding en losmaking van de geesten in de afgrond. Bij de vijfde bazuin wordt de mensheid op bijzondere wijze gedemoniseerd. De rook die uit de put opsteeg, wijst op de onzuiverheid van deze geestelijke wereld. De tegenstelling met de verschijning van Jezus Christus is opmerkelijk. De Heer komt in wolken der heerlijkheid, maar deze machten zijn zwart van ongerechtigheid. De verschijnselen die hen begeleiden, bemoeilijken en verstikken alle leven. Zij verduisteren in de geestelijke wereld de zon en het zwerk, zodat leder uitzicht op de hemelse gewesten, waar de heerlijkheid Gods zich manifesteert, belemmerd wordt.

 

vers 3

 

En uit de rook kwamen sprinkhanen op de aarde te voorschijn en hun werd macht gegeven, gelijk de schorpioenen der aarde macht hebben.

De demonen die met de rook uit de schacht van de afgrond opstijgen, worden uitgebeeld door diersoorten, waarvan de kenmerkende eigenschappen overeenkomen met de aard en de gedragingen van deze onreine geesten. Het oordeel dat bij de vijfde bazuin over de aarde gaat, wordt vergeleken met een sprinkhanenplaag, zoals deze in de zichtbare wereld voorkomt. Het visioen is als een film die afgedraaid wordt. Eerst ziet Johannes het geheel als een opstijgende rook. Daarna merkt hij de onderdelen op. Bij de close-up neemt hij alles van dichtbij waar en deze wolk blijkt een leger van sprinkhanen te zijn. De gedaanten ervan kan hij tot in de finesses in zich opnemen.

Vooral de aanvoerder valt op. In tegenstelling tot deze duivelse armee ziet Johannes later een witte wolk en daarin iemand gezeten als eens mensen zoon met een gouden kroon op het hoofd (14:14).

De close-up volgt in 19:11-16, waar bij nadere beschouwing deze wolk de hemelse heerscharen voorstelt, die als ruiterij het Woord Gods vergezelt op zijn zegetocht. Als rook uit een grote, brandende oven verbreidt zich het verderf uit de afgrond over de gehele aarde. Ontelbare boze machten trachten systematisch alles wat leeft te vernietigen. Hun aanwezigheid ligt als een verstikkende, vergiftigende druk op de mensheid. De kerk van de antichrist is een spiritistische organisatie en onder haar invloed wordt deze massale invasie van geesten uit de afgrond opgeroepen. Dan geeft God de mens over aan deze machten, die hijzelf deed opkomen.

Er staat immers: "Hun werd macht gegeven". In Romeinen 1:24 wordt gezegd, dat God de mensen in hun hartstochten aan onreinheid overgegeven heeft, of schandelijke lusten (26), of aan een verwerpelijk denken om te doen wat niet betaamt (28). De uitwerking van deze plaag wordt vergeleken met die van de schorpioenen. Over dit spinachtige ondier schrijft de christelijke encyclopedie onder andere: "Hij heeft acht poten en meestal ook acht ogen, waarvan de twee grootste boven op de kop zijn geplaatst en de zes andere aan de voorzijde. Voor de mondopening bevinden zich twee grote scharen, die veel op die van een kreeft gelijken. Het zijn echter geen poten, maar zij vormen het tweede kaakpaar.

Het achterlijf bestaat uit zeven smalle segmenten, waarvan het laatste in een kromme, holle giftstekel eindigt, die in verbinding staat met twee giftklieren in het laatste segment gelegen. Het achterlijf (staart) kan over de rug gekromd worden en de stekel komt dan ter hoogte van de kop. De prooi die uit spinnen of insecten bestaat, wordt met de scharen gegrepen, omhoog geheven, met behulp van de grote ogen gekeurd en dan door één of meer steken verlamd of gedood".

Deze beschrijving is duidelijk in al haar afschuwelijkheid. De demon die langs de weg van het spiritisme opgeroepen wordt, krijgt zijn slachtoffer volkomen in zijn greep. Deze wordt als het ware gebiologeerd door de grote, duistere ogen. Dan verlamt dit nachtdier zijn prooi. Het is een tekenende beschrijving van het lot der paranormale mediums en andere spiritisten, die niet meer in staat zijn tot normale bezigheden en die geestelijk zowel als lichamelijk uitgeput worden door de duivelse geesten uit het dodenrijk. Tegen deze vloedgolf van de geesten der doden helpt geen traktaatje of kerkelijk formulier. Deze "gruwel der verwoesting" bewerkt mede de onder gang van Babylon, de valse kerk.

Slechts zij die in de Heilige Geest gedoopt zijn en die het zegel van God op het voorhoofd hebben, kunnen door de kracht van de Heilige Geest op bovennatuurlijke wijze strijden en weerstand bieden in deze boze dag. Zij worden in de oorlog sterk en behalen de overwinning.

 

vers 4-6

 

En hun werd gezegd, dat zij aan het gras der aarde geen schade zouden toebrengen, noch aan enig gewas, noch aan enige boom, maar alleen aan de mensen, die bet zegel van God niet op hun voorhoofden hadden. En hun werd gegeven, dat zij ben niet zouden doden, maar dat de mensen zouden gepijnigd worden, vijf maanden lang; en hun pijniging was als de pijniging door een schorpioen, wanneer hij een mens steekt. En in die dagen zullen de mensen de dood zoeken, maar hem geenszins vinden, en zij zullen begeren te sterven, maar de dood vlucht van hen weg.

Het occultisme is geen zonde van het natuurlijke leven; het is een kwaad dat in de geestelijke wereld bedreven wordt. Door de zonde van het spiritisme wordt de mens rechtstreeks niet de machten van het dodenrijk in contact gebracht. Deze geesten komen uit de plaats der pijniging. Zij werden daar gevangen gehouden of bewaard, om dat zij gemeenschap met de mens gehad hadden. De kwelling van een geest bestaat hierin, dat hij onder druk gezet en overheerst wordt.

In de afgrond wordt hem iedere werkzaamheid belet, terwijl iedere geest juist kracht en activiteit is. Bovendien komt hij daar onder de heerschappij van de verderver, Apóllyon. De eenheid van de demonische heerlegers bestaat niet uit een band van onderlinge liefde, maar uit een volmaakt doorgevoerd dwangsysteem waar sommige politieke en religieuze stelsels verwantschap aan vertonen. Hun pijniging wordt opgeheven, wanneer zij uit de afgrond opgeroepen worden en opnieuw van een mens bezit kunnen nemen. Dan kunnen zij" zich naar hun aard in wetteloosheid ontplooien. Zij zetten de menselijke geest onder pressie en hebben zelf vrijheid tot expansie.

Als de afgrond boven hen ontsloten wordt, zijn zij als uit gehongerde, wilde dieren, die losbreken en zich onmiddellijk op hun prooi werpen. De pijniging, die zijzelf in de afgrond ondergingen, brengen zij in hun slachtoffers over. Dezen staan onder geweldige geestelijke druk, worden depressief en geïsoleerd van andere menselijke geesten.

Wij willen erop wijzen, dat het aanroepen van gestorven heiligen een vorm van occultisme is. De Schrift zegt duidelijk dat de in Christus ontslapenen van geen daadwerkelijk nut meer zijn voor hen die achterbleven. Anders zou Paulus niet geschreven hebben: "Maar nog in het vlees te blijven is nodiger om uwentwil. . ., opdat gij verder moogt komen en u in het geloof verblijden" (Filip. 1:24,25).

De gestorven christen is immers onttrokken aan het domein van de overste dezer wereld, de satan. Hij rust van zijn moeiten (Openb. 14:13). Hij kan dus niets meervoor ons doen en wanneer de christen tegen het uitdrukkelijke bevel van God met hem gemeenschap zoekt, zal hij met de geesten der duisternis contact krijgen. Openbaring 14:10 spreekt "van Gods gramschap, die ongemengd is toebereid in de beker van zijn toom; en hij (die het teken van het beest draagt; dus occultist is) zal gepijnigd worden met vuur en zwavel (de giftige geesten uit de afgrond) ten aanschouwen van de heilige engelen en van het Lam".

In 2 Corinthiërs 5:13 verhaalt de apostel Paulus, dat hij in dienst van God in geestvervoering kwam of "uitzinnig" werd (St.Vert.). Dit voerde hem rechtstreeks tot de hoogte van Gods troon. Bij de vijfde bazuin is sprake van een uit zinnigheid in dienst van de duivel. De mens wordt "high" en deze trance leert hem de diepten van satan (de afgrond) kennen (2:24):

Dan wordt zijn geest hierdoor zo overheerst en onderdrukt, dat hij voortaan tot geen enkel nuttig werk meer in staat is. Zoals door de steek van een schorpioen de prooi verlamd wordt, zo wordt zijn geest machteloos door de aanraking met de demonen. Wij merken op dat het gebruik van verslavende middelen ook een weg is om in de occulte wereld ervaringen te hebben, die naar hetzelfde verderf voeren en dezelfde gevolgen hebben voor het geestelijke en natuurlijke leven als het spiritisme.

Ook zij die "geestverruimende" middelen gebruiken. hebben de begeerte de hemelse gewesten binnen te gaan, daar te leven en ervaringen te hebben. Zij gaan evenwel niet langs de weg die God in Jezus Christus bereid heeft, maar klimmen op onwettige wijze van elders in en worden daarom geestelijk een prooi van de dief en de moordenaar. Zij betalen de prijs met de verwoesting van hun lichaam en ziel. In die dagen zoeken de mensen door middel van spiritistische seances en door verdovende middelen de diepten van het dodenrijk. Zij begeren contacten en belevenissen in de geestelijke wereld, maar worden door de machten misleid en bedrogen.

Vanwege hun psychische kwellingen begeren zij te sterven. De tegenhanger hiervan vinden wij in wat de apostel Paulus beleed, toen hij in gevangenschap onder zware geestelijke en lichamelijke druk schreef. "Ik verlang heen te gaan en met Christus te zijn, want dat is verreweg het beste" (Fil. 1:23). De machten behoeven hun slachtoffers echter niet te doden. "Hun werd gegeven, dat zij hen niet zouden doden". Dan zouden zij immers met de gestorven zielen terug moeten keren naar de afgrond of de gevangenis. Apóllyon staat hun toe de mensen zodanig te folteren, dat dezen tijdens hun leven reeds de ontbindende werking van de dood smaken.

Deze "geesteszieken" zoeken zichzelf van het leven te beroven, maar hun pogingen falen. Zij moeten de beker der ontbinding geheel tijdens hun aardse leven ledigen. "De dood vlucht van hen weg", omdat de met hen verbonden geesten hen niet afstaan en weigeren met hun slachtoffers naar het dodenrijk terug te keren. Vijf maanden lang, beeld van een bestemde tijd, houdt deze ver schrikkelijke plaag aan. Zenuwartsen en psychiaters staan machteloos totdat deze golf van bezetenheid verdwijnt zoals zij gekomen is.

Duidelijk wordt vermeld dat de slachtoffers van dit geestelijke exces niet vallen onder hen die het zegel van God op het voorhoofd hebben. Niemand van de gelovigen die in Gods Geest gedoopt zijn zal door deze plaag getroffen worden. Zij hebben immers het in zicht en de kracht om deze over de aarde uitzwermende machten te weerstaan. De kinderen der gelovigen, het groene gras, worden niet beschadigd, omdat zij geheiligd en beschermd worden in hun ouders en in de gemeente. Het gewas (letterlijk alles wat groen is) stelt diegenen voor waarin leven is, die wel gedoopt zijn met Gods Geest, maar die nog beginnen op te wassen.

Ook zij blijven door hun gericht zijn op de goddelijke dingen, onbeschadigd. Tenslotte blijven ook de "eikebomen der gerechtigheid", de zonen Gods, onaangetast. Er wordt gezegd dat het zegel van God op hun voorhoofden is, omdat zij vernieuwd zijn in hun denken (zie 7:3).

 

vers 7-10

 

En de gedaante der sprinkhanen was als van paarden, die uitgerust zijn tot de oorlog; en op hun koppen waren kransen als van gouden hun aangezichten waren als aangezichten van mensen; en zij hadden haar als vrouwenhaar en hun tanden waren als die van leeuwen; en zij hadden borstschilden als ijzeren harnassen en het gedruis van hun vleugels was als het gedruis van wagens, wanneer vele paarden ten strijde draven. En zij hadden staarten als schorpioenen en angels, en in hun staarten was hun macht om de mensen schade toe te brengen, vijf maanden lang.

De close-up wordt meer gedetailleerd door de vergroting van het beeld. De sprinkhanen die vooral door hun kop op paarden gelijken, worden nu grote, krijgshaftige strijdrossen. Het paard is een beeld van geestelijke kracht. Denk bijvoorbeeld aan de ruiter op het witte paard, het Woord Gods, dat door de kracht van de Heilige Geest wordt gedragen. Hier is echter sprake van een duivelse, schrik aan jagende sterkte. Deze heerscharen voeren een onheilige oorlog en verspreiden dood en verderf. Het occultisme is de grootste vijand van het Godsrijk, omdat het zijn kracht imiteert.

Ook bij de spiritisten spreekt men over: wonderen, tekenen, profetieën, genezingen, openbaringen en gezichten. Op de koppen der paarden zijn kransen als van goud. Alles lijkt echt, maar het is het niet. Terwijl de stad Gods straten heeft van zuiver goud (beeld van reinheid en heiligheid), is hier sprake van als van goud". Zo is het aangezicht dezer demonen "als van mensen". De misleide spiritisten menen met gestorven familieleden of vrienden te doen te hebben, maar zij ontmoeten in werkelijkheid de geesten die dezen vergezelden. De bijbel spreekt menigmaal over deze geesten van doden.

Jesaja zegt: "Als van de geest van een dode zal uw stem uit de grond komen en uw woord zal uit het stof piepen". (29:4). Dezelfde profeet spreekt in hoofdstuk 8:19 over "geesten van doden, die daar piepen en mompelen". Wij vinden hier duidelijke aanwijzingen dat deze geesten uit de diepte van het dodenrijk opkomen en de stem van de overledenen trachten te imiteren. Men denkt te doen te hebben met een geliefde of vriend, die zich uit de andere wereld manifesteert, maar in werkelijkheid heeft men contact gelegd met een demon, die zich voor de gestorvene uitgeeft en wiens doffe stem als uit de afgrond komende, opstijgt. "Zij hadden haar als vrouwenhaar".

Sommige uitleggers schrijven over de bekoorlijkheden dezer duistere machten in verband met de weligheid der lokken! Zij doelen daarmee op sexuele excessen. Wij willen er evenwel op wijzen dat het haar de vrouw tot een sluier gegeven is. (1 Cor. 11:15)

Deze geesten openbaren zich als gesluierd, opdat hun slachtoffers door de vaagheid van het astraallichaam hen niet als demonen herkennen zullen. Wanneer zij werkelijk zagen met wie ze te doen hadden, zouden zij hen nimmer opgeroepen hebben. Het is bekend dat de manifestaties bij spiritistische seances nimmer scherp zijn en altijd in het halfduister plaatsvinden. De verschijningen zijn steeds vaag. Wat zag de toveres van Endor? Een oud man gehuld in een mantel! Daarin meende zij, evenals Saul, de profeet Samuël te herkennen! Johannes zag de wrede machten, die er op uit zijn hun prooi te verslinden, in hun ware gedaante: ze zijn fel, hard, agressief en ontelbaar in menigte.

Opnieuw wordt erop gewezen wat het resultaat is, wanneer de mens opzettelijk met de geesten uit het dodenrijk gemeenschap zoekt. Het lijkt alles zo onschuldig, maar deze wezens hebben staarten als schorpioenen en angels. Het einde is dat de spiritist naar geest, ziel en lichaam vergiftigd wordt en niet meer in staat is zich uit de greep van deze hellemachten los te maken. Bij de voorgaande oordelen wordt steeds een deel van het maat schappelijke of religieuze leven der mensen aangetast. De grote afval is gekomen en de mens der wetteloosheid openbaart zich steeds duidelijker en bruter. Het geestelijke leven wordt systematisch uitgeblust. Ook bij de volgende bazuin wordt het oordeel tot een gedeelte der afvallige kerk beperkt.

Bij al deze bazuinen is steeds sprake van een derde deel dat ondergaat, maar van een tijdsduur wordt niet gerept. De vijfde bazuin is echter wereldomvattend en haar lengte wordt aangeduid door een periode van vijf maanden. Er wordt een hausse van spiritisme en verslaving geschilderd, die de gehele wereld overmeestert. De dieptepsychologie zal menen met onbewuste krachten in de mens te doen te hebben, maar zij zal deze niet in goede banen kunnen leiden, doordat het werkingen van demonen zijn.

De kerk heeft de doop in de Heilige Geest met het spreken in tongen als dwaasheid afgewezen en valt nu ten prooi aan de occulte machten van de afgrond. Plotseling komt er echter een einde aan deze bijzondere plaag. De demonen die rondgetrokken waren als briesende leeuwen, zoekende wie ze verslinden konden, moeten zich terugtrekken. De hun toegemeten tijd is voorbij. Het experiment van de marathonseance onder leiding van de valse profeet of de antichrist, de mens der wetteloosheid is dan beëindigd. In de geschiedenis treffen wij voorbeelden aan van soortgelijke duivelse invasies in de kerk. Deze treden plotseling op en verdwijnen daarna weer; wij noemen de heksenvervolgingen.

Na het tijdperk der reformatie teisterden duistere waanideeën de rooms-katholieke en protestantse landen, maar niet de Grieks-orthodoxe als Rusland en de Turkse landen. Onverwachts kwam deze verstandsverbijstering in het christendom op. Na drie eeuwen echter was ze verdwenen zoals zij gekomen was. Naar schatting kostte deze massawaan aan een miljoen mensen, meest onschuldige vrouwen en zelfs kinderen, het leven. Er waren dorpen waar slechts twee vrouwen overbleven. Opvallend is dat de reformatoren het geloof aan heksen deelden en dat de brandstapels het felst oplaaiden, toen het protestantisme reeds lang een feit was.

De kerk heeft geen inzicht in het wezen van de onzienlijke wereld en daarom verviel zij tot zulke schanddaden, die tot een ware volkerenplaag uitgroeiden. Het laatste voorbeeld van een demonische overstroming vinden we in hoofdstuk 20, wanneer de duivel zelf voor een korte tijd wordt losgelaten.

 

vers 11en 12 

 

Zij hadden over zich als koning de engel des afgronds; zijn naam is in het Hebreeuws Abáddon en in het Grieks heeft hij tot naam Apóllyon. Het eerste wee is voorbijgegaan: zie, nog twee weeën komen hierna

Zoals de Heilige Geest de kracht is, die ieder mens ten leven wil voeren, zo is de dood de kracht tot ontbinding, die tot alle mensen doorgegaan is. De engel des doods of die van de afgrond is de machtigste troonengel van satan. Hij is de laatste vijand die onttroond of tenietgedaan zal worden (1 Cor. 15:26).

Wanneer de duivel in de poel des vuurs geworpen is, volgt de dood pas nadat deze bij het laatste oordeel de doden teruggegeven heeft (20:10,13,14).

Aan het einde van de vijfde bazuin moet het leger dat uit de af grond was opgekomen, zich opnieuw stellen onder zijn heerser, de koning van het dodenrijk. Zijn naam is een teken, want zowel het Hebreeuwse woord Abáddon als het Griekse woord Apóllyon betekenen verderf en verderver. Dit alles was een verschrikkelijke pijn, een wee, dat het mensdom benauwde. Maar door deze weeën heen nadert de gemeente tot de volkomenheid en wordt de nieuwe schepping voltooid.

 

vers 13

 

En de zesde engel blies de bazuin, en ik hoorde een stem uit de vier horens van het gouden altaar, dat voor God staat,

Bij het blazen van de zesde bazuin worden wij voor de tweede maal in de tempel Gods gevoerd bij het gouden reukofferaltaar. In het oude verbond stond dit altaar in het heilige, waar zich ook de tafel der toonbroden en de gouden kandelaar bevonden. Wij doen er goed aan te bedenken, dat alles wat de tempel bevatte "een afbeelding en schaduw van het hemelse" was (Hebr. 8:5).

Zoals het brand offeraltaar in de voorhof beeld was van de mensheid waarvoor Christus zijn bloed gestort heeft tot verzoening der zonden, zo heeft ook het reukofferaltaar zijn betekenis. Het heilige en wat zich erin bevond, vertegenwoordigde de gemeente. In haar is het licht, uitgebeeld door de altijd brandende kandelaar. In de Openbaring zien wij, hoe Christus als de Zoon des mensen Zich in het midden van de zeven kandelaren bevindt en "de kandelaren zijn de zeven gemeenten". De gemeente verspreidt haar licht, wanneer de Heer zijn reinigend werk in haar verricht. De twaalf toonbroden op de gouden tafel vertegenwoordigden de twaalf stammen van het volk Israël als een eenheid.

In het nieuwe ver bond drukt het brood eveneens de eenheid uit van het lichaam van Jezus Christus, de gemeente: "Omdat het één brood is, zijn wij, hoe velen ook, één lichaam" (1 Cor. 10:17).

Van het gouden reukofferaltaar steeg de wierookgeur omhoog en zo brengt de gemeente van Jezus Christus haar aanbidding, lofprijzing en gebeden voor de troon van God. In het oude verbond werd eenmaal per jaar het bloed der verzoening op de vier horens gebracht (Ex. 30: 10 en Lev. 16:18).

De hogepriester deed door deze handeling verzoening voor de geslachten van Israël. Zo is "Christus niet binnengegaan in een heiligdom met handen gemaakt, een afbeelding van het ware, maar in de hemel zelf, om thans, ons ten goede, voor het aangezicht Gods te verschijnen ... ; maar thans is Hij éénmaal, bij de voleinding der eeuwen, verschenen om door zijn offer de zonde weg te doen". (Hebr. 9:24, 26).

Het gouden altaar is dus het beeld van de gemeente en staat in de hemelse tempel onmiddellijk voor de ark des verbonds, de troon van God. Er is immers geen voorhangsel meer. Zo bevindt zich de ware gemeente in de onmiddellijke nabijheid van God. Het goud van het altaar, van de kandelaar en van de tafel der toon broden wijst op de heiligheid en onberispelijkheid van de gemeente. Zo is ook de stad Gods van "zuiver goud, gelijk doorschijnend glas" (21:21).

Wil dit in de eindtijd gerealiseerd worden, zodat de gemeente op aarde overeenstemt met het hemelse model, dan zal de scheiding moeten komen tussen ware en valse kerk, tussen de vrouw des Lams en de hoer, tussen het volkomene en het onvolkomene. Uit de vier horens van het altaar hoorde Johannes een stem; deze komt dus uit het midden van de ware gemeente van alle eeuwen. Van de eindtijdgemeente kan in verband met het reukofferaltaar gezegd worden: "Wij zijn voor God een geur van Christus onder hen die gered worden, en onder hen die verloren gaan; voor dezen een doodslucht ten dode, voor genen een levensgeur ten leven". (2 Cor. 2:15,16).

Door het Woord van God, dat in de ware kerk verkondigd wordt, wordt het naamchristendom geoordeeld en hiermee levert zij de onwaarachtige en valse kerk in de naam van Jezus Christus over aan de satan, tot verderf van het vlees en opdat de geest behouden mag worden in de dag des Heren.(1 Cor. 5:5).

De ware kerk heeft geen bemoeienis meer met de valse. Jezus zei: "Hij zij u als een heiden en een tollenaar". De ware kerk staat ook niet op de bres voor het behoud van de valse kerk. Individueel blijft de mogelijkheid om zich te bekeren en om zich bij de ware gemeente te voegen.

 

vers 14

 

 

zeggende tot de zesde engel die de bazuin had. Laat de vier engelen los, die bij de grote rivier, de Eufraat, gebonden zijn.

Aan de zesde engel die de bazuin had, wordt door middel van de gemeente opdracht gegeven, de vier engelen te ontbinden, die bij de grote rivier, de Eufraat, gebonden waren. Opnieuw merken wij op dat het boek der Openbaring aan de gemeente gegeven is en de strijd behandelt tussen de ware en de valse kerk. In beelden wordt meegedeeld hoe de ware gemeente de volkomenheid bereikt, terwijl de valse kerk onder de aanvallen van de machten der duisternis, waartegen zij zich niet verweren kan, bezwijkt.

Er is sprake van de Eufraat, een rivier die eenmaal de hof van Eden bevochtigde. Later was het de stroom waaraan Babel lag en waar deze vijand van Gods volk zijn rijkdom en welvaart aan ontleende. Aan de Eufraat (de grootste rivier van het Midden Oosten, met een lengte van 2270 km) zaten de zuchtende ballingen, die van de stad Gods en de tempel verdreven waren (Ps. 137).

Wij merkten reeds eerder op dat de hof van Eden in het nieuwe verbond de aanduiding van de gemeente van Jezus Christus is (2:7). In de gemeente is de boom des levens, Christus, en bij haar voltooiing vinden wij er ook het "geboomte des levens", de zonen Gods. Vanuit de kerk in de apostolische tijd zou een stroom van genade over de wereld hebben moeten vloeien, tot redding, ver lossing en genezing. Maar wij kennen de geschiedenis. De kerk week van haar oorspronkelijke, heerlijke, heilige roeping af en zij zocht veelal de grootheid en luister van deze aarde.

Duidelijk en scherp spreekt de Openbaring van de hoer als beeld van de ver worden kerk. Zoals in het oude verbond de profeten het overspelige en afvallige Israël met deze naam aanspraken, zo wordt hij ook gebruikt om de gedegenereerde kerk van het nieuwe verbond aan te duiden. Aan de wateren van de grote rivier de Eufraat ligt het geestelijke Babylon, de grote stad, de moeder van de hoeren en van de gruwelen der aarde (17:5).

Deze valse kerk is er en bestaat nu! Zij is zeer groot! De wateren waaraan zij leeft, zijn de grootheid des levens, uiterlijk vertoon, ceremonieën, schone gewaden en liturgieën, schoolse wijsheid, organisatie, formulieren en inzettingen van ouden, ernst, plechtigheid en statie, en bovenal valse leningen. Het is de kerk die stenen voor brood geeft, en die niet wil wandelen in de voetsporen van de Meester, wiens naam zij draagt. In haar worden de gebondenen niet bevrijd, duivelen worden niet uitgeworpen, zieken worden niet genezen en de weg naar de volkomen held is voor haar afgesloten.

Van haar leidslieden zegt de profeet: "Zwakke versterkt gij niet, zieke geneest gij niet, gewonde verbindt gij niet, afgedwaalde haalt gij niet terug, verlorene zoekt gij niet" (Ez. 34:4). Met nadruk willen wij vaststellen dat wij de aanwezigheid van Babylon wel kunnen opmerken, maar er toch geen bestaande organisaties mee willen identificeren, hoewel de invloed van Babylon in vele kerken en kringen aanwijsbaar is. Wie een kerk vals noemt, zal ogenblikkelijk met het feit geconfronteerd worden dat er nog zoveel echte kinderen Gods in zijn. Wie een kerk als de ware aanwijst, zal daarentegen met het feit te maken krijgen, dat ook in haar naamchristenen en hypocrieten zijn.

Wij leven geestelijk nu eenmaal als het volk Israël in ballingschap. De grote profeten als Daniël, Ezechiël en vele andere mannen Gods leefden in Babel. Ook nu moeten wij constateren dat het grootste deel van het volk Gods zich altijd nog binnen de muren van Babylon bevindt (vergelijk 18:4).

Bij de zesde bazuin komt Babylon onder grote druk en Gods volk blijft over en wordt apart gesteld, zoals in de oogsttijd tot de maaiers gezegd wordt: "Haalt eerst het onkruid bijeen en bindt het in bossen om het te verbranden".(Matth. 13:30).

Dan voltrekt zich de grote scheiding tussen de ware en de valse kerk, onverschillig of deze zich noemt: "de alleenzaligmakende kerk", "de kerk van de Heilige Geest", de kerk van Jezus Christus", "de meest zuivere kerk", "de gemeente Gods", "de vergadering van gelovigen", of "pinksterkerk". Welk een misleiding is het om te menen, dat hetgeen men kerkgeschiedenis noemt, een voortzetting zou zijn van de Handelingen der apostelen! De zogenaamde kerkgeschiedenis behandelt de werken en daden die in Babylon geschied zijn. Babylon is de grote en bekende stad in deze wereld, met wie de koningen der aarde gehoereerd hebben. "En zij, die op de aarde wonen, zijn dronken geworden van de wijn harer hoererij"(17:2).

Maar daarom is de kerkgeschiedenis ook het verhaal van het lijden der ballingen, Gods ware volk dat in haar vertoefde. Het ziet uit naar het uur dat de stem klinken zal: "Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen ge meenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen" (18:4).

Dan keert het volk terug naar eigen bodem om in de hemelse gewesten te wandelen. De Eufraat, beeld van de valse leningen en stromingen in de afgevallen kerk, vloeit nu nog als een grote rivier en aan haar ligt de metropolis van wereldwijde importantie. In nachtgezichten toonde eenmaal de engel aan de profeet Zacharia een efa meteen loden deksel. Toen dit opgelicht werd, zag de profeet in deze korenmaat een vrouw, die de goddeloosheid voorstelde.

Deze vrouw werd naar het land Sinear of Babylonië gebracht. Daar werd voor haar een huls gebouwd en toen het gereed was, werd zij daar op haar plaats gezet. (Zach. 5:5-11).

Zoals deze vrouw in de efa opgesloten was, zo zijn ook de vier engelen en met hen de door werking van de goddeloosheid, nog gebonden. "Het geheimenis der wetteloosheid is reeds in werking", maar nog niet in al zijn gruwelijkheid en kracht. De vrouw in de efa tracht zich telkens op te richten, maar "toen wierp hij haar in de efa neer en wierp het loden gewicht op de opening ervan". Bij de zesde bazuin worden de machten die latent aanwezig zijn, openbaar. Dan blijkt wie de hoer werkelijk is: zij staat niet met de levende God in verbinding, maar met de boze machten; zij zit bovendien op het scharlaken beest met de zeven koppen en tien horens, dat uit de afgrond opkomt.

 

vers 15 en 16

 

En de vier engelen, die tegen het uur en de dag en de maand en het jaar waren gereed gehouden, werden losgelaten om het derde deel van de mensen te doden. En het getal der legerscharen van de ruiterij was tweemaal tienduizend tienduizendtallen; ik hoorde hun aantal.

De Eufraat is het beeld van de stroom waar de grote afvallige kerk zich aan laaft. De vier engelen zijn overheden uit het rijk der duisternis. Het zijn machten die bezig zijn binnen de grenzen der dwaal kerk gedachten te brengen, die niet tot het ware leven met God leiden. Zij verkondigen geen evangelie van heil, maar zij bewerken dat "sommigen zullen afvallen van het geloof (ondanks een valse predestinatieleer), doordat zij dwaalgeesten en leringen van boze geesten volgen" (1 Tim. 4:1).

Bij de vijfde bazuin werden door de macht en kennis van het spiritisme de geesten uit de afgrond ontbonden. Bij de zesde bazuin worden de machten losgemaakt, die alle eeuwen in de kerk aanwezig waren, maar die dan het gehele religieuze leven der mensen gaan overheersen. Wij zullen de tijd beleven dat de christen en de mohammedaan in de oecumene elkaar als gelijkberechtigde partner zullen begroeten, dat de homosexueel ouderling is en toezicht op de avondmaalstafel houdt, dat de godloochenaar bisschop is en de echtbreker predikant of evangelist.

Zoals Apóllyon koning is over de geesten van de afgrond, zo zijn de vier engelen die bij de Eufraat ontboeid worden, divisie generaals over een leger van tweehonderd miljoen duivelen. Velen in de geschiedenis hebben getracht de kerk te zuiveren. Wanneer dit demonenleger doorgetrokken is, blijkt de scheiding voltooid. Dan treedt duidelijk de wet van het Koninkrijk der hemelen in werking: "Want wie heeft, die zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben; maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden" (Matth. 13:12).

Op een door God bestemde tijd barst het geestelijk onheil los. Het uur, de dag, de maand en het jaar zijn door God nauwkeurig bepaald, want in deze catastrofale tijd voor de kerken en kringen moet er eerst een volk Gods zijn, dat door zijn verzegeling met de Heilige Geest, de kracht en het inzicht ontvangen heeft om te kunnen blijven staan. De grote afval, waarin wij reeds nu leven, grijpt dan als een niets ontziende vuurbrand om zich heen. Een derde deel van de mensen wordt gedood, dat wil zeggen, verliest iedere gemeenschap met God. Ook hier wijst "een derde" op het aanzienlijke aantal slachtoffers van leringen en stelsels die ingaan tegen de zuivere, duidelijke woorden Gods. In dit laatste bijbelboek wordt helder aangetoond wie de ware bewerkers van het kwaad zijn.

Dit vijandelijke leger is zo groot, dat het niet te tellen is en daarom staat er: ik hoorde hun aantal. Wanneer zullen de ogen van Gods kinderen opengaan, opdat zij zien dat er maar één strijd is, namelijk die tegen de boosheden in de hemelse gewesten, en dat zij kennis moeten bezitten van deze onzienlijke wereld, alsook kracht om in deze worsteling overwinnaar te zijn?De Eufraat is het beeld van de stroom waar de grote afvallige kerk zich aan laaft. De vier engelen zijn overheden uit het rijk der duisternis. Het zijn machten die bezig zijn binnen de grenzen der dwaal kerk gedachten te brengen, die niet tot het ware leven met God leiden. Zij verkondigen geen evangelie van heil, maar zij bewerken dat "sommigen zullen afvallen van het geloof (ondanks een valse predestinatieleer), doordat zij dwaalgeesten en leringen van boze geesten volgen" (1 Tim. 4:1).

Bij de vijfde bazuin werden door de macht en kennis van het spiritisme de geesten uit de afgrond ontbonden. Bij de zesde bazuin worden de machten losgemaakt, die alle eeuwen in de kerk aanwezig waren, maar die dan het gehele religieuze leven der mensen gaan overheersen. Wij zullen de tijd beleven dat de christen en de mohammedaan in de oecumene elkaar als gelijkberechtigde partner zullen begroeten, dat de homosexueel ouderling is en toezicht op de avondmaalstafel houdt, dat de godloochenaar bisschop is en de echtbreker predikant of evangelist.

Zoals Apóllyon koning is over de geesten van de afgrond, zo zijn de vier engelen die bij de Eufraat ontboeid worden, divisie generaals over een leger van tweehonderd miljoen duivelen. Velen in de geschiedenis hebben getracht de kerk te zuiveren. Wanneer dit demonenleger doorgetrokken is, blijkt de scheiding voltooid. Dan treedt duidelijk de wet van het Koninkrijk der hemelen in werking: "Want wie heeft, die zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben; maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden" (Matth. 13:12).

Op een door God bestemde tijd barst het geestelijk onheil los. Het uur, de dag, de maand en het jaar zijn door God nauwkeurig bepaald, want in deze catastrofale tijd voor de kerken en kringen moet er eerst een volk Gods zijn, dat door zijn verzegeling met de Heilige Geest, de kracht en het inzicht ontvangen heeft om te kunnen blijven staan. De grote afval, waarin wij reeds nu leven, grijpt dan als een niets ontziende vuurbrand om zich heen. Een derde deel van de mensen wordt gedood, dat wil zeggen, verliest iedere gemeenschap met God. Ook hier wijst "een derde" op het aanzienlijke aantal slachtoffers van leringen en stelsels die ingaan tegen de zuivere, duidelijke woorden Gods. In dit laatste bijbelboek wordt helder aangetoond wie de ware bewerkers van het kwaad zijn.

Dit vijandelijke leger is zo groot, dat het niet te tellen is en daarom staat er: ik hoorde hun aantal. Wanneer zullen de ogen van Gods kinderen opengaan, opdat zij zien dat er maar één strijd is, namelijk die tegen de boosheden in de hemelse gewesten, en dat zij kennis moeten bezitten van deze onzienlijke wereld, alsook kracht om in deze worsteling overwinnaar te zijn?

 

 

vers 17-19

 

 

En aldus zag ik in dit gezicht de paarden en ben, die erop gezeten waren: zij hadden rossige en blauwe en zwavelkleurige harnassen, en de koppen der paarden waren als leeuwenkoppen, en uit hun bek kwam vuur en rook en zwavel Door deze drie plagen werd het derde deel van de mensen gedood: door het vuur en de rook en de zwavel, die uit hun bek kwamen. Want de macht der paarden ligt in hun bek en in hun staarten. Want hun staarten zijn als slangen, met koppen, en daarmede brengen zij schade toe.

Johannes ziet in zijn visioen een duivelse cavalerie. Het paard is een beeld van geestelijke kracht. Wanneer in hoofdstuk 6 bij de opening van het eerste zegel sprake is van de ruiter op het witte paard, betekent dit dat het Woord Gods gedragen wordt door de kracht van de Heilige Geest. Zo zien wij ook de heerscharen die in de hemel zijn, gehuld in wit en smetteloos fijn linnen, rijdende op witte paarden (19:14).

Zij zijn de zonen Gods die gedragen worden door de Heilige Geest en die het witte kleed der gerechtigheid bezitten. Ook wordt er gesproken over de geestelijke wapenrusting der gelovigen, die zij moeten aandoen in de strijd tegen de duivelse legers, bijvoorbeeld het pantser der gerechtigheid. De ruiters die hier getekend worden, rijden op gedrochtelijke paar den, dat wil zeggen dat ook zij geestelijke kracht ontwikkelen. Deze geestelijke wezens worden door Johannes naar hun aard getekend. Hun harnassen dienen tot bescherming in de strijd. Zij vormen een pantser der ongerechtigheid. De leeuwenkoppen der paarden wijzen op hun verscheurende kracht.

Zij die op deze paarden gezeten zijn, stellen de demonen voor, die de kracht en de macht van de duisternis op de kerk richten. Paard en ruiter vormen een eenheid, die tezamen opereren. De rossige, blauwe en zwavelkleurige harnassen, die de ruiters dragen, komen overeen met het produkt dat uit de bek der paarden komt: vuur en rook en zwavel. De rossige kleur is die van het vuur, de kleur van het demonische en van de hel. De blauwe rook tekent de fatale gevolgen van de valse leringen, verstikkend, ondoordringbaar en alle leven dodend. De zwavel wijst op de ongerechtigheid, de voedingsbodem der duivelen, zoals de gerechtigheid het leven van Gods volk beheerst.

Deze plagen komen uit de bek, dat wil zeggen dat zij door leringen van boze geesten veroorzaakt worden. De dood die zij teweegbrengen, is dan ook een geestelijke dood. Wat uit de bek der boze machten komt, is woord en geest, evenals er staat in 2 Thessalonicenzen 2:8, dat de Here de wetteloze doden zal door de adem zijns monds.

Ook daar wordt op woord en Geest gewezen, die de tegenstander alle energie ontnemen zullen en hem uiteinde lijk zullen doden. Met grote kracht zullen de miljoenen door valse leringen misleid worden en hierdoor de geestelijke dood sterven..

1 Johannes 4:1 vermaant ons om de geesten te beproeven, of deze uit God zijn, "want vele valse profeten zijn in de wereld uitgegaan". De boze geesten dringen dus in de mens en deze wordt een valse profeet, die door hen geïnspireerd wordt. De rook wijst op het verduisterd worden van het verstand (Ef. 4:18). "Want de macht der paarden ligt in hun bek en in hun staarten, want hun staarten zijn als slangen, met koppen". Door hun woorden verleiden zij de mensen en het eindresultaat is dat dezen geestelijk vergiftigd worden.

Zij worden beschadigd, dat wil zeggen dat zij niet in aanraking ge bracht worden met de helende en genezende kracht van Jezus Christus, maar naar geest en ziel nog meer toegetakeld worden dan zij al zijn. Hun lichaam zal vanzelfsprekend de gevolgen ervan ondervinden. De slachtoffers zijn door deze boze machten zo bezeten, dat zij niet meer willen of kunnen geloven in het verlossende evangelie van Jezus Christus. Maar zalig zij die door de kennis van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen en die door de doop in de Heilige Geest geleerd hebben. goed en kwaad te onderscheiden en de kracht ontvangen hebben het goede te doen en de machten der duisternis te weerstaan.

 

vers 20 en 21

 

En wie van de mensen overgebleven waren, die niet gedood waren door deze plagen, bekeerden zich toch niet van de werken hunner handen, om de boze geesten niet meer te aanbidden en de gouden, zilveren, koperen, stenen en bouten afgoden die niet kunnen zien, noch boren of gaan; en zij bekeerden zich niet van hun moorden, noch van hun toverijen, noch van hun hoererij, noch van hun dieverijen.

De geschiedenis herhaalt zich. De kerk van het oude verbond ver wierp de prediking van het volle evangelie door Jezus Christus. De kerk van het nieuwe verbond zal dit in de laatste tijden ook doen. Wanneer de bazuinen geblazen worden en de oordelen over de gehele wereld gaan, wordt tegelijkertijd door de zonen Gods het volle evangelie gepredikt met dezelfde kracht en dezelfde autoriteit als Jezus dit deed. Hij zei immers, dat zijn volgelingen de werken zou den doen, die Hij gedaan had, ja zelfs nog grotere. Zoals het christen dom dit evangelie nu reeds verwerpt, zo zal de afvallige kerk dit blijven doen tot het einde. "Dit (volle) evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn" (Matth. 24:14).

Bij de zesde bazuin worden én de afvallige kerk én de ware kerk tot hun uiterste gedreven. De valse kerk zal daarbij "m bezit genomen worden door de geesten die haar overspoelen, terwijl de gemeente van Jezus Christus zal triomferen over haar tegenstanders. Duidelijk wordt vermeld dat de oordelen over de afgevallen kerk geen positief resultaat opleveren. De haat tegen de discipelen van Jezus Christus zal er des te groter door worden. Zoals het dieptepunt van het volk Israël lag in de verwerping en kruisiging van Jezus Christus, zo zullen ook de lijken van de laatste getuigen liggen "op de straat der grote stad, die geestelijk genaamd wordt Sodom en Egypte, alwaar ook hun Here gekruisigd werd" (11:8).

Van Israël werd gezegd: "Zij verwekten Hem tot naijver door vreemde goden, met gruwelen krenkten zij Hem; zij offerden aan de boze geesten, die geen goden zijn, aan goden, die zij niet hebben gekend, nieuwe goden, die kort tevoren opgekomen waren" (Deut. 32:16, 17).

Zo is ook Babylon aan de Eufraat de stad met zijn "bezweringen en met de talrijke toverijen". Van hen "die de hemel indelen, die de sterren waarnemen, die maand voor maand doen weten wat u over komen zal". (Jes. 47:12,13).

Reeds nu vinden wij onder de christenen de leringen van boze geesten, die tegen elke prijs worden vastgehouden. Reeds nu zien wij de afgoderij door het aanbidden van de mammon, het zich overgeven aan begeerten naar dingen die niet uit de Vader zijn, het zich nederbuigen voor beelden en voor alles wat groot en belangrijk is in deze wereld. Wij herinneren ons, dat bijvoorbeeld het Vaticaan de grootste astrologische bibliotheek van de wereld heeft, terwijl vele kardinalen en pausen sterrenwichelaars waren. Ook de reformator Filippus Melanchton doceerde aan de universiteit van Wittenberg de astrologie en verdedigde haar (de astrologie wil uit de sterren de toekomst voorspellen).

Hoeveel christenen ook lezen astrologische rubrieken en horoscopen? Als men er naar vraagt, zeggen ze: "ja, maar ik geloof er niet in!" Men vraagt zich dan af waarom ze die dingen dan lezen. Het aanroepen van heiligen in de rooms-katholieke kerk leidt ook tot occulte banden met de doden en het is een vorm van spiritisme. Het vast houden aan de leer der voorvaderen in de protestantse kerken geeft eveneens een occulte binding. Alles wat buiten de gemeenschap met Jezus Christus en de bijbel, geloof en aanbidding vraagt, is afgoderij en verbinding met boze geesten. Het gevolg van de gemeenschap met deze boze geesten is ook, dat men de wetten Gods in de natuurlijke wereld met voeten gaat vertreden.

Zonden worden niet als kwaad tegenover God zonder meer verworpen, maar de dwaalkerk stelt zich er begrijpend en toegeeflijk tegenover. Haat, nijd, twist en tweedracht (potentiële moord) zijn aan de orde van de dag onder hen die zich christenen noemen. Bovendien heeft een zeer hoog percentage "christenen" gebruik gemaakt van de krachten der hedendaagse tovenaars: waarzeggers, magnetiseurs, hypnotiseurs, telepaten, kruidendokters en andere paranormaal begaafde personen, en zijn daardoor occult gebonden.

Dezelfde tolerantie als bij de genoemde zonden, heeft men ook ten opzichte van de huwelijksmoraal. Tenslotte is er sprake van dieverijen, het zich op onwettige wijze verrijken ten koste van anderen. Ook de leiders van kerken en gemeenschappen ontzien zich zelfs niet om geestelijk heil aan te bieden in ruil voor geld en goederen. Niettegenstaande de grote oordelen over de afgevallen kerk, zullen haar leden zich niet bekeren.

 

 

 

 

Openbaring 10

 

vers 1

 

En ik zag een andere sterke engel nederdalen uit de hemel bekleed met een wolk, en de regenboog was op zijn hoofd en zijn gelaat was als de zon en zijn voeten waren als zuilen van vuur,

Johannes zag een andere, sterke engel, die uit de hemel, de onzienlijke wereld, nederdaalde. Vele uitleggers menen dat deze engel Jezus Christus is, maar de Zoon des mensen is geen engel, want hij sprak: "Ziet mijn handen en mijn voeten, dat Ik het zelf ben; betast Mij en ziet, dat een geest geen vlees en beenderen heeft, zoals gij ziet, dat Ik heb" (Luc. 24:3 9).

Engelen zijn geesten en zij zijn allen uitgezonden ten dienste van hen die het heil beërven (Hebr. 1:14).

Van de kinderen wordt gezegd, dat hun engelen voortdurend het aangezicht van de Vader in de hemelen zien. Het wonderheerlijke is, dat God ieder mensenkind een eigen geest geeft en bovendien een geest als wachter ernaast. Wanneer een mens gaat zondigen, dus in contact komt met een boze geest, treedt zijn engel terug. De mens raakt de bescherming van zijn engel kwijt: de engelen kunnen geen twee heren dienen. Wanneer een zondaar zich evenwel bekeert, worden de engelen actief Zij verblijden zich dat zij dan kunnen helpen en ondersteunen. De engel is de dienaar en voegt zich naar de ziel en de geest van de mens.

Zo vertonen de boze machten ook overeenkomst met hen die zij overweldigd hebben en daarom kunnen zij zich zo gemakkelijk bij spiritistische seances uitgeven voor de persoon met wie zij verbonden waren. Het was zo vreemd nog niet van de christenen in het huis van Maria, de moeder van Johannes Marcus, dat zij tot de slavin die Petrus voor de deur had zien staan, zeiden: "Het is zijn engel!" (Hand. 12:15).

In Openbaring 1:1 wordt meegedeeld, dat Jezus de visioenen gaf door middel van zijn engel. Jezus heeft dus, zoals ieder mens, een engel, en wel een zeer sterke. In hoofdstuk 22:6 staat, dat de Here, de God der profeten, zijn engelen gezonden had. In vers 16: "Ik, Jezus, heb mijn engel gezonden, om ulieden dit te betuigen voor de gemeenten". Deze engel van Jezus zal wel de allerhoogste aartsengel zijn, namelijk Gabriël. Reeds in het oude verbond vertegenwoordigde deze "engel des Heren" het "Woord Gods", dat nog geen vlees aangenomen had.

Merkwaardig is, dat de beschrijving die hier van de engel gegeven wordt, ons sterk herinnert aan die van de engel Gabriël in Daniël 8:16-19 en 10:5-7, terwijl de beschrijving ook correspondeert met die van Jezus in Openbaring 1:13-15. Wij concludeerden hieruit, dat deze sterke engel Gabriël is, de bode Gods, die speciaal belast is met het overbrengen en het begeleiden van het Woord Gods. Aan Daniël had hij in beelden het plan Gods bekend gemaakt en tot deze werd gezegd: "Houd het gezicht verborgen, want het ziet op een verre toekomst" en "Houd de woorden verborgen en verzegel het boek tot de eindtijd; velen zullen onderzoek doen, en de kennis (van het Woord Gods) zal vermeerderen" (Dan. 8:26 en 12:4).

In Lucas 1 lezen wij, hoe de engel Gabriël opnieuw het Woord Gods introduceert. Hij maakt het plan Gods aan Zacharias bekend en daarna aan Maria. Jezus is het vleesgeworden Woord en voortaan is Gabriël de engel van Jezus. Wij zien Gabriël als hoofd van de grote hemelse legermacht, die in de velden van Efratha God loofde met het "Ere zij God in den hoge". Hier heeft hij het geopende boekje in de hand, waarin de toekomstige dingen voor de gemeente vermeld zijn. Wij noemden deze engel al in verband met de gemeente in hoofdstuk 5:2 en 8:3.

In onze tekst is de engel omgeven door een wolk, beeld van de gemeente van Jezus Christus. De wolk bestaat uit miljoenen waterdruppels, die een steeds aangroeiende eenheid vormen. Wanneer er staat dat Jezus met de wolken des hemels komt, is dit met zijn gemeente. Hij zal dan komen "bij het roepen van een aartsengel (de engel van Jezus) en bij het geklank ener bazuin", de laatste bazuin (1Thess. 4:16 en 1 Cor. 15:52).

Eerst roept dus de aartsengel tijdens de zesde bazuin; daarvan lezen wij hier in hoofdstuk 10. De engel wordt door de wolk (de gemeente) omhuld. In deze wolk weerkaatst het licht van de zon en vormt als de regenboog een spectrum van vele kleuren. Zo zijn de zonen Gods een reflectie van de heerlijkheid des Heren en tonen zij zijn veelkleurige wijsheid en trouw. De regenboog vertoont zich op of boven het hoofd van de engel, die hier Jezus als hoofd van zijn gemeente vertegenwoordigt.

De regenboog in dit visioen is het teken van het nieuwe verbond in Christus Jezus. De ware gemeente gaat niet onder in het oordeel. Terwijl de zes bazuinen de ondergang van de valse kerk voorbereiden, wijst hoofdstuk 10 op de opgang van de zuivere kerk, de toebereiding " en gereedmaking van de vrouw des Lams. Nooit gedachte heerlijkheden vinden dan plaats. De gemeente is bezig haar volkomenheid te bereiken. Majestueus en groots is daarom het gelaat van deze engel. Het was als de zon, omdat Gods heerlijkheid erop weerspiegeld werd. Zijn gestalte is de uitdrukking van geestelijke overwinning en heerschappij, en de beschrijving der voeten herinnert ons aan die van de voeten van Jezus in hoofdstuk 1:15. Zij beelden overwinning en autoriteit uit.

 

vers 2 - 4

 

en hij had in zijn hand een geopend boekje en hij zette zijn rechtervoet op de zee en de linker op de aarde, en bij riep met luider stem, zoals een leeuw brult, en toen bij riep, lieten de zeven donderslagen hun stemmen boren. En toen de zeven donderslagen gesproken hadden, wilde ik het opschrijven, maar ik boorde een stem uit de hemelzeggen: Verzegel hetgeen de zeven donderslagen gesproken hebben en schrijf het niet op.

In de hand heeft de engel een geopend boekje, een kleine boekrol. Bij de grote boekrol uit hoofdstuk 5:2 had deze engel geroepen: "Wie is waardig de boekrol te openen en haar zegels te verbreken?" Het boekje uit dit hoofdstuk vormt een onderdeel van dat in hoofdstuk 5 en is dus geopend. Het bevat de woorden Gods met betrekking tot de voltooiing van de gemeente. Deze staat op het punt de volkomenheid te bereiken en is niet ver meer van het ogenblik dat "de Here zelf op een teken (het teken van de Zoon des mensen is de voltooide gemeente), bij het roepen van een aartsengel en bij het geklank ener bazuin Gods, zal nederdalen van de hemel".

Dit in bezit nemen van de aarde wordt gesymboliseerd door de engel, die zijn rechtervoet op de zee zet en zijn linker op de aarde. De voet ergens op zetten, betekent iets beheersen. Zo zijn de aarde en de zee onderworpen aan de voeten, die als zullen van vuur waren. De tijd is gekomen dat Jezus Christus de zichtbare en onzichtbare, de natuurlijke en de geestelijke wereld, die uitgebeeld worden door de aarde en de zee, door de gemeente (voorgesteld door een wolk) gaat onderwerpen.

Daartoe zal Hij eerst de gemeente gereed maken, die verzameld is uit leder volk en iedere natie en iedere taal. Naar dit openbaar worden van de zonen Gods zucht de ganse schepping. Dit heilsfeit wordt uitgeroepen door de engel met een machtige stem, zoals een leeuw brult.

Tijdens de oordelen, die ingeluid worden door de zes bazuinen, laat de Heer zijn stem klinken voor zijn volk. De zeven donderslagen zijn de stem van Jezus. Zij begeleiden het oordeel en de bevrijding. Het is als met de doortocht van Israël door de Schelfzee. De psalmist schilderde deze exodus met de woorden: "De wolken goten water uit, het zwerk deed de donder horen, ook vlogen uw pillen rond. Het gedreun van uw donder rolde voort, de bliksemen verlichtten de wereld, de aarde sidderde en beefde. Uw weg was in de zee, uw pad in grote wateren, zodat uw voetsporen niet werden gekend. Gij leiddet uw volk als een kudde door de hand van Mozes en Aäron" (Ps. 77:18-21).

Het geopende boekje en de zeven donderslagen bevatten het geheimenis op welke wijze de Here zijn volk door de "glazen zee vermengd met vuur", heenleidt, dat wil zeggen, hoe Hij" de gemeente ( de ZIJNEN )in de eindtijd tot de volkomenheid voert. Wanneer in Psalm 29 David tot zeven maal toe de stem des Heren hoort, die in de donder weerklinkt, eindigt hij: "De Here zal zijn volk sterkte verlenen, de Here zal zijn volk zegenen met vrede". Zo lezen wij ook over donderslagen, stemmen en bliksemstralen in hoofdstuk 8:5 en 4:5.

De ondergang van Farao is de verlossing van het volk Gods. De ondergang van de valse kerk wordt de bevrijding van de ware gemeente. "Vuur gaat voor zijn aangezicht uit, het zet zijn tegenstanders rondom in vlam. Zijn bliksemen verlichten de wereld, de aarde ziet het en beeft ... Sion heeft het gehoord en zich verheugd, de dochters van Juda hebben gejuicht om uw gerichten, o Here"(Ps.97:3-8). Wij zien uit naar deze "dag der wrake van onze God; om alle treurenden te troosten, om over de treurenden van Sion te beschikken, dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest. En men zal hen noemen: Terebinten der gerechtigheid" (Jes. 61:2,3).

De zeven donderslagen vertellen hoe de verzegelden des Heren voorttrekken. De wijze waarop de Heer zij n volk in de eindtijd tot de voleinding voert, blijft evenwel verborgen. Het is een geheimenis. Het is als het koren dat groeit en rijp wordt, zonder dat men weet hoe (Marc. 4:27).

Johannes mocht de woorden, die hij hoorde niet opschrijven, maar moest ze verzegelen. Dit mysterie zal echter al voortgaande geopenbaard worden door de Heilige Geest, die de gemeente leidt! De verborgenheden in het boekje zijn alle eeuwen door een mysterie gebleven, evenals de woorden die gesproken werden door de zeven donderslagen. In deze eindtijd begint de Heerdoor middel van profetieën en gezichten in de gemeente te openbaren op welke wijze zij zich moet opstellen en voortgaan teneinde de onberispelijkheid en volkomenheid te bereiken.

 

vers 5 - 7

 

En de engel, die ik zag staan op de zee en op de aarde, hief zijn rechterhand op naar de hemel, en zwoer bij Hem, die leeft tot in alle eeuwigheden, die de hemel geschapen heeft en hetgeen daarin is en de aarde en hetgeen daarop is en de zee en hetgeen daarin is: er zal geen uitstel meer zijn, maar in de dagen van de stem van de zevende engel, wanneer hij bazuinen zal, is ook voleindigd het geheimenis van God, gelijk Hij zijn knechten, de profeten, heeft verkondigd.

De grote scheiding is bij de zevende bazuin voltrokken. Wie vuil is, is nog vuiler geworden en wie heilig is, is nog meer geheiligd. Het is de bedoeling van de Schepper dat de mens Gods volkomen is en tot alle goed werk volkomen toegerust. Al wat in de hemel, op de aarde en in de zee is, de ganse onzienlijke en zienlijke schepping die nu nog zucht, ziet hiernaar uit. Wanneer de ware gemeente volle gemeenschap met Christus heeft, wordt de godsregering op aarde mogelijk" Dan wordt vervuld: "Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij" te zitten op mij n troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon" (3:21).

Bij de onveranderlijke en eeuwige God, die nooit zijn plan met de mens losgelaten heeft, zweert de engel des Heren, dat er geen uitstel meer zal zijn. Bij de zevende bazuin wordt het geheimenis van God voltooid. Wat is deze verborgenheid en op wie heeft zij betrekking? Het antwoord vinden wij in de brieven van de apostel Paulus. Aan deze was door openbaring het geheimenis bekend gemaakt. Voor de inhoud ervan verwijst hij in Efeziërs 3:3 naar de voorgaande hoofdstukken. Daar staat bijvoorbeeld in 1:3: "Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft in Christus".

Hij heeft ons dus gedoopt met zijn Heilige Geest en ontplooit in ons de geestelijke gaven. Het doel ervan lezen wij in vers 4:"Hii heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voorzijn aangezicht". Ook in vers 13 en 14 is sprake van de verzegeling met de Heilige Geest der belofte, die een onderpand is van onze erfenis, tot verlossing van het volk, dat Hij Zich verworven heeft, tot lof zijner heerlijkheid. Verlossing van onze vijanden, van zonde en ziekte, maakt dat wij kunnen leven tot lof van zijn heerlijkheid!

Wanneer wij deze hoofdstukken nalezen, merken wij dat het geheimenis daarin bestaat, dat God zijn volk een plaats geeft in de hemelse gewesten en hen tot volkomen mensen maakt. God is bezig een tempel op te richten heilig in de Here, in wie ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest" (Ef. 2:22). In hoofdstuk 3:9 en 10 van de Efezebrief schrijft de apostel nog eens duidelijk over de bediening en de inhoud van dit geheimenis: "Dat van eeuwen her verborgen is gebleven in God, de Schepper van alle dingen, opdat thans door middel van de gemeente aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid Gods bekend zou worden".

Daarom bidt Paulus om niet kracht versterkt te worden door Gods Geest in de inwendige mens. Het geheimenis is dus, dat er een gemeente ontstaat, die door de strijd in de hemelse gewesten (Ef. 6) geheel bevrijd is van de machten der duisternis en een leven leidt dat volkomen overeenstemt met de wil van God. De gemeente wordt dan "stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks" (Ef. 5:27).

Aan zijn heiligen heeft God willen bekend maken, hoe rijk de heerlijkheid van dit geheimenis is onder de heidenen: Christus onder (in)u, de hoop der heerlijkheid" (Col. 1:27).

Op de vraag voor wie dit geheimenis is, luidt het antwoord: voor Jood en heiden, want de tussenmuur der afscheiding is totaal weggebroken.(Ef. 2:14-16 en 3:6).

Zowel de profeten van het Oude als die van het Nieuwe Testament hebben zich met dit geheimenis beziggehouden. De eersten profeteerden ook steeds over een afvallig volk dat zou ondergaan en van een overblijfsel, waaraan God Zich de Heerlijke zou betonen. Maar Petrus zegt ons dat zij niet begrepen hebben wat dit geheimenis inhield: "Naar deze zaligheid hebben gezocht en gevorst de profeten, die van de voor u bestemde genade geprofeteerd hebben .... Hun werd geopenbaard, dat zij niet zichzelf, maar u dienden met die dingen, welke u thans verkondigd zijn bij monde van hen, die door de Heilige Geest, die van de hemel gezonden is, u het evangelie hebben gebracht" (1 Petr. 1:10-12).

De profeten van het Nieuwe Testament hebben wel het geheimenis gekend voor zover het toen geopenbaard was. Zij wisten van de verlossing door Christus, van de doop in de Heilige Geest, de strijd in de hemelse gewesten en het doel van God met de gemeente, de volmaaktheid. De weg waarlangs God deze volkomenheid zou bewerken, bleef evenwel verborgen. Paulus jaagde ernaar of hij " het ook grijpen mocht.

Hij heeft de onuitsprekelijke heerlijkheid van de voltooide gemeente, het paradijs Gods, aanschouwd, maar ook hij* mocht daarvan niet spreken. Ook hij moest verzegelen wat hij gehoord en gezien had (2 Cor. 12:14).

Slechts aan de gemeente in de eindtijd is het vergund het doel van God met haar op aarde te bereiken.

 

vers 8 -11

 

 

 

 

 

vers 1

En mij werd een riet gegeven, een stafgelijk, met de woorden: Sta op en meet de tempel Gods en het altaar en hen, die daarin aanbidden.

Bij de verklaring van deze tekst gaan wij weer van de grondgedachte uit, dat de openbaring van Jezus Christus door middel van de gemeente plaatsvindt. Christus is nooit van zijn "lichaam" te scheiden. Daarom laten wij ons dit laatste bijbelboek niet ontnemen door allerlei stelsels en uitleggingen die het wezen van dit principe aantasten.

Wat in het Oude Testament beschreven en voorspeld werd, was schaduw van de toekomende dingen. Alle profeten hebben over de voor óns bestemde genade geprofeteerd (1 Petr. 1:10).

Daar wij in deze genade staan, weigeren wij terug te keren tot de schaduw. Als de Heer spreekt van een nieuw verbond, heeft Hij daarmede het eerste voor verouderd verklaard. En wat veroudert en verjaart, is niet ver van verdwijning" (Hebr. 8:13).

Israël was de kerk van het oude verbond en de gemeente is die van het nieuwe verbond. De eerste kerk was schaduwachtig en voorbijgaand, de tweede is de blijvende werkelijkheid. De eerste was natuurlijk, aards; de tweede geestelijk, hemels. Het Aäronitische hogepriesterschap was het tijdelijke en verdwijnende, dat van Jezus Christus is eeuwig en blijvend. Ook de priesters in het oude verbond waren een schaduw van het ware priesterschap, waarvan Petrus zegt: "Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis (van het heidendom) geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht: u, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen (tot zijn volk)" (1 Petr. 2:9,10).

Wie wil geloven dat ergens in het Midden-Oosten op 31"47N.B. en 35"15"0.L. van Greenwich volgens een letterlijke verklaring van Jesaja 2:2 op de hoogste berg van de wereld een tempel gebouwd zal worden, waarin de natuurlijke afstammelingen van Aäron en dan onder leiding van een Hogepriester uit de stam van Juda. hun diensten opnieuw zullen verrichten, moet de bijbelse klok duizenden jaren terugzetten en het geografisch onmogelijke geloven.

In het nieuwe verbond wordt gesproken over het nieuwe Jeruzalem en daarmee wordt de kerk van alle eeuwen aangeduid. "Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem" (Hebr. 12:22).

De tempel is het beeld van de Nieuw Testamentische gemeente, zoals er staat: "In Hem wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, op tot een tempel, heilig in de Here, in wie ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest" (Ef 2:21,22). De schrijvers van het Nieuwe Testament brachten hun lezers niet in verwarring door op dubbelzinnige manier over de tempel te schrijven. Zij hadden radicaal met de aardse, oude tempeldienst gebroken en kenden nog slechts één huis Gods, de gemeente van Jezus Christus. Er ontstaat een geestelijke chaos, wanneer men het oude verbond naast het nieuwe verbond laat voortbestaan. De geestelijke tempel vindt zijn voltooiing bij het einde van de zesde bazuin; dan zijn de zonen Gods geopenbaard.

Aan Johannes werd een riet gegeven. Met deze maatstaf moest hij de tempel Gods meten. Dit meetriet zal waarschijnlijk wel hetzelfde aanduiden als de grote meetstok uit hoofdstuk 21:15. Er is geen andere maatstaf voor de kinderen Gods dan "de maat van de wasdom der volheid van Christus". (Ef. 4:13).

De groei der gelovigen en met hen van de gemeente, wordt naar het beeld van Jezus Christus afgemeten en vastgesteld. Hij is het meetriģet en de eindtijdgemeente bereikt de volle maat van wasdom. Opnieuw wordt op de functie van het gouden altaar gewezen. Dit stelt de gemeente voor in haar heiligste gemeenschap met God, waarbij haar lof en aanbidding opstijgen. Deze eer en lof worden de Heer niet alleen toegebracht met de mond, maar in het bijzonder door de volkomenheid van hun innerlijke mens, hun existentie.

 

vers 2

Maar laat de voorhof, die buiten de tempel is, erbuiten, en meet die niet; want bij is aan de heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad vertreden, tweeënveertig maandenlang.

Het beeld is ontleend aan de Herodiaanse tempel, die een restauratie en uitbreiding was van de tempel van Zerubbabel. Hij bestond uit het eigenlijke tempelhuis, omringd door de voorhof der Israëlieten en die der vrouwen. Daarbuiten lag de grote voorhof die ook wel voorhof der heidenen genoemd werd, omdat hij het enige gedeelte van de tempel was, waar ook de vreemdelingen toegelaten werden. Daarom beschouwden de joden dit plein niet als heilig. Het was de plaats waar de offerdieren verkocht werden en waar de tafel der wisselaars stonden, die door Jezus tweemaal omgekeerd werden.

Een soort traliewerk vormde de scheiding met de gewijde grond, waar alleen de joden mochten komen. Dit was de tussenmuur, die scheiding maakte. (Ef. 2:14).

Na het sterven van Jezus viel deze tussenmuur weg en Jood en heiden kregen gelijkelijk deel aan het heil. Deze middelmuur des afscheidsels tussen Jood en heiden wordt nooit meer hersteld! Beiden worden op gelijke wijze behouden door Jezus Christus. In het beeld van de gemeente Gods is opnieuw sprake van een tempel met een voorhof die aan de heidenen gegeven wordt en van een scheiding, die tussen beide opgetrokken wordt. Er is hier dus sprake van de ware gemeente, die een heilige tempel vormt, en een naamchristendom of valse kerk, die geheel overgegeven wordt aan de machten der duisternis.

Waarom is sprake van heidenen? Omdat dit mensen betreft die met de demonen verbonden zijn. Zo is ook de valse kerk verbonden met het beest, dat uit de afgrond opkomt (17:8,9). De gemeente in de eindtijd bestaat alleen uit verzegelden, dat wil zeggen uit met Gods Geest gedoopte christenen, omdat dezen alleen de mogelijkheid in zich hebben te blijven staan in de boze dag. Natuurlijk bedoelen wij hier niet mee dat allen die in Gods Geest gedoopt zijn en in nieuwe tongen spreken, tot deze gemeente gerekend moeten worden.

Het feit doet zich immers voor, dat velen die deze gave Gods ontvingen, nooit verder dan dit gedeeltelijke fundament kwamen. Zij stelden de doop in de Geest als einddoel, terwijl hij in wezen slechts een begin is om naar de wil van God te kunnen leven. Hier is sprake van een gemeente, die op het fundament bouwt met goud, zilver, kostbaar gesteente en niet met hout, hooi of stro. Wanneer de apostel Paulus hierover spreekt, merkt hij op: "Want de dag (des Heren) zal het doen blijken, omdat hij "met vuur verschijnt, en hoedanig ieders werk is, dat zal het vuur (van de grote verdrukking door de machten der duisternis) uitmaken" (1 Cor. 3:13).

Zonder de geestelijke gaven, waaronder het spreken in tongen, kan de wedergeboren mens nooit tot de volkomenheid geraken, omdat hij dan het bijbelse instrument mist om zichzelf te stichten en de gemeente op te bouwen. Niet voor niets staat er geschreven: "Ik wijs u een weg, die nog veel verder omhoog (in de geestelijke of onzienlijke wereld) voert" en: "Jaagt de liefde na en streeft naar de gaven des Geestes" (1 Cor 12:31 en 14:1).

De liefde en de kwaliteiten des Geestes zijn onafscheidelijk verbonden. Wij danken de Heer dat wij nu in de tijd van de verzegeling leven en dat steeds meer kinderen Gods zich bewust worden van hun heilige roeping. De stad Gods, het christelijke erf, wordt prijsgegeven aan de "heidenen" uit de voorhof Hier wordt een uitbeelding gegeven van de toenemende afval. Duidelijk zien wij in onze dagen hoe de kerk steeds meer verwereldlijkt. Iedere zonde wordt in haar gevonden en vaak ook goedgepraat. In haar is zelfs plaats voor mensen die leren, dat God dood is. De orthodoxie, die met versleten leuzen werkt, heeft geen vat meer op de schare, en de wereldgelijkvormigheid neemt zienderogen toe. Bekering en wedergeboorte worden veelal beschouwd als verouderde begrippen.

Tweeënveertig maanden of drie en een halfjaar wordt de heilige stad vertreden. De machten, door wie de goddeloze en afvallige leiders gebruikt worden, doen hun werk en beheersen de voorhof en de stad. De tweeënveertig maanden wijzen op het tijdperk van de grote verdrukking, wanneer de bazuinen geblazen worden.

Deze periode van drie en een halfjaar komt in de Openbaring meer dan eens voor. Het is het tijdperk dat het Godsrijk op aarde belaagd wordt door de macht van de antichrist, die in de aanvang de afgevallen kerk gebruikt tot eigen doeleinden. In Daniël wordt de uitdrukking gebruikt "tijd, tijden en een halve tijd", die evenals in Openbaring 12:14 dezelfde periode aanduidt. Na deze tijd is de heilige tempel gezuiverd en voltooid. "Wanneer er een einde komt aan het verbrijzelen (door de boze geesten) van de macht van het heilige volk, dan zullen al deze dingen voleindigd zijn" (Daniël 12:7).

Waarom wordt hier van de heilige stad gesproken, terwijl deze toch overgegeven wordt aan de demonische machten? Wij merken op dat hier sprake is van het geestelijke Jeruzalem op aarde, waarin de tempel Gods is, namelijk de ware gemeente die gedoopt en vervuld is met Gods Geest, de vrouw des Lams. Degenen die wet wedergeboren zijn, maar deze verzegeling niet kennen, dus verder niet ontwikkeld zijn, behoren tot de heilige stad die onder zware verdrukking wordt prijsgegeven aan de boze geesten.

Zij waren wel afgezonderd van deze wereld, maar konden geen voldoende weerstand bieden aan de vijand. Deze onverzegelden verliezen dan alles wat zij nog bezaten.

 

vers 3

En Ik zal mijn twee getuigen lastgeven om, meteen zak bekleed te profeteren, twaalfhonderdzestig dagenlang.

Op welke wijze komt de gemeente tijdens de zes bazuinen tot haar volkomenheid? Dit is het mysterie van de zeven donderslagen. Natuurlijk gebruikt de Heer daar ook zijn dienstknechten voor. Door hun arbeid komt de scheiding tot stand tussen voorhof en tempel. Zij prediken in de geünificeerde wereldkerk, die onder leiding staat van het beest uit de afgrond. Hun roep is: "Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen" (18:4).

Door hun getuigenis geschiedt hetzelfde als in de apostolische tijd. Een overblijfsel trekt uit de geestelijk dode kerkgemeenschap en wordt gedoopt en vervuld met de Heilige Geest. De opdracht van de zonen Gods is om te getuigen in de straat van het geestelijke Jeruzalem. Zij prediken in de eindtijd het volle evangelie en roepen op tot bekering, zoals eenmaal Petrus op de Pinksterdag deed: "En met nog meer andere woorden getuigde hij: Laat u behouden uit dit verkeerde geslacht" (Hand. 2:40).

Paulus schreef na zijn bekering over zo'n getuige: "En toen het bloed van uw getuige Stéfanus vergoten werd". De geschiedenis herhaalt zich. De kerk van het nieuwe verbond begon met een exodus uit het natuurlijke Jeruzalem en zal eindigen met een uittocht uit het geestelijke Jeruzalem. Jeruzalem werd door een heidens volk verwoest en heidenen zullen ook de heilige stad in de eindtijd vertreden. De kerk begon met een Pinksteren en eindigt met een overblijfsel dat evenals Stéfanus en zijn broeders "vol van geloof en Heilige Geest is, vol van genade en kracht".

De getuigen zijn met een zak bekleed. Wanneer iemand zich in een zwarte kameelharen zak hulde, betekende dit dat hij in grote rouw was. In dit beeld betekent het dus dat zij hun getuigenis onder grote verdrukking moeten brengen. Met de psalmist kunnen zij zeggen: "Want om Uwentwil draag ik smaad, bedekt schaamte mijn gelaat. Ik ben een vreemde geworden voor mijn broeders, een onbekende voor de zonen van mijn moeder; want de ijver

voor uw huis heeft mij verteerd, en de smaadwoorden van wie U smaden, kwamen op mij neder. Ik weende onder het vasten van mijn ziel, maar het werd mij tot diepe smaad; ik maakte een rouwgewaad tot mijn kleed". (Psalm 69:842).

Terwijl de oordelen, aangekondigd door de zes bazuinen, over de aarde gaan, profeteren deze zonen Gods in de afvallige kerk, getuigende en strijdende in de geest, terwijl God medewerkt door tekenen en wonderen.

Het is hun opdracht te profeteren, dat is: om de waarheid Gods te verkondigen inzake het verleden, heden en toekomst. Zij doen dit twaalfhonderdzestig dagen lang. Dit tijdperk vinden wij onder het beeld van tweeënveertig maanden in vers 2, waar het wijst op een periode van geweldige afval. Deze tijd van drie en een halfjaar (tijd, tijden en een halve tijd) is de ware gemeente in de woestijn en buiten het gezicht van de slang.

Dit duidt op de scheiding tussen de ware christenen, die zich geheel stellen onder de leiding van de Heilige Geest en gebroken hebben met elke vorm van ongerechtigheid, en degenen die met de wetteloosheid in wat voor vorm dan ook heulen. Het is tevens het tijdperk van de grote verdrukking (13:5).

Deze tijdsduur herinnert ons ook aan de goddeloosheid onder Achab en Izébel en het tijdperk van grote droogte tijdens het optreden van de profeet Elia. "Elia was slechts een mens zoals wij en hij bad een gebed, dat het niet regenen zou, en het regende niet op het land, drie jaar en zes maanden lang" (Jac. 5:17).

 

vers 4-6

 

Dit zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaren, die voor het aangezicht van de Here der aarde staan. En indien iemand hun schade wil toebrengen, komt er vuur uit hun mond en het verslindt hun vijanden; en indien iemand hun schade wil toebrengen, moet bij zo de dood vinden. Dezen hebben de macht de hemel te sluiten, zodat er geen regen valt gedurende de dagen van hun profeteren; en zij hebben macht over de wateren, om die in bloed te veranderen en om de aarde te slaan met allerlei plagen, zo dikwijls zij willen.

Deze getuigen herinneren ons aan tweemaal twee dienstknechten van God uit het oude verbond. Allereerst denken wij aan Jozua, de hogepriester, en Zerubbabel, de landvoogd, een nakomeling van David. Zij waren de tempelbouwers na de Babylonische ballingschap. Zij waren de twee gezalfden die vóór de Here der ganse aarde staan" (Zach. 4:14).

Zij waren dus uitvoerders van Gods wil en van zijn plan. Ook de ware kerk heeft eeuwen lang in Babel vertoefd, maar zij zal terugkeren op eigen bodem en de tempel, de gemeente, zal herbouwd worden naar Gods gemaakt bestek. Jozua en Zerubbabel worden in de nachtgezichten van Zacharia vergeleken met een kandelaar en twee olijfbomen. Het is natuurlijk dwaasheid te veronderstellen dat deze mannen in de eindtijd weer levend zouden worden.

In onze tekst gaat het niet om Jozua en Zerubbabel als personen, maar om de geest die in hen was. Er staat: "En de Here wekte de geest op van Zerubbabel, ... en de geest van Jozua, ... en de geest van het overblijfsel des volks" (Haggai 1:14). De tweede tempel werd bovendien niet alleen gebouwd door deze twee godsmannen, maar zij waren de leiders van het overblijfsel des volks dat dezelfde geest of gezindheid bezat. Duidelijk wijst de Oudtestamentische profeet op het feit, dat mannen met zulk een geest of gezindheid in het laatste der dagen zullen opstaan om het huis des Heren te bouwen (Haggai 2:7-10 en 22-24).

Ook hier komt uit, dat de profeten Zacharia en Haggai "niet zichzelf, maar de gemeente dienden met deze dingen" (1Petr. 1:12).

De twee getuigen vertegenwoordigen dus een categorie gelovigen, die tijdens de bazuinen het geestelijk huis des Heren herstellen en voltooien. Zij worden waardig geacht om de verleidingen en verlokkingen der wereld te ontvlieden en te staan voor de Zoon des mensen (Lucas 21:36 St. Vert.).

Hun handen voltooien het huis Gods (Zach. 4:9). Zij zijn de priesterkoningen, die gezalfd zijn met de Heilige Geest en met kracht, en die spreken zoals Jezus sprak en de werken doen, zoals Hij gedaan heeft, in zijn Naam.

De kandelaren wijzen op het licht dat de eindtijdgemeente door deze zonen Gods verspreidt, terwijl de olijfbomen wijzen op de olie, die het beeld is van de reddende en verlossende kracht van de Heilige Geest.

Naast hun functie als tempelbouwers hebben de getuigen ook een taak ten opzichte van de afvallige kerk. Wij denken daarbij aan twee andere figuren uit het Oude Testament, namelijk Mozes en Elia. De profeet Maleachi voorspelde: "Zie, Ik zend u de profeet Elia, voordat de grote en geduchte dag des Heren komt" (4:5).

Elia leefde in de tijd van de grote afval onder Achab en Izébel. Zo omvangrijk was de godsverlating, dat hij meende alleen overgebleven te zijn. Hij herstelde het altaar des Heren dat omvergehaald was, en op zijn gebed schoot het hemelvuur erop neer, opdat Israël zich bekeren mocht. God verwekte deze geest van Elia opnieuw in de laatste profeet van het oude verbond, Johannes de Doper. Van hem werd gezegd: "Hij is Elia, die komen zou" (Matth. 11:14).

Maar ook wees Jezus erop, dat Elia opnieuw zou komen om alles te herstellen (Marc. 9:12). Bij de getuigen herhaalt zich de historie. Hun volle evangelie boodschap wordt weerstaan en gehaat door de geestelijke leidslieden. Men tracht hun schade toe te brengen; dus hen te doen struikelen, van hun opdracht af te brengen en hun kleed der gerechtigheid aan te tasten. Het beschadigen van de inwendige mens geschiedt altijd door de machten der duisternis. De afvallige kerk brengt deze zo nodig langs occulte weg tegen de zonen Gods in beweging.

Maar de gemeente is buiten het gezicht van de slang (12:14) en het werk van de Heilige Geest in het einde der dagen gaat voort. Het evangelie van het Koninkrijk wordt door de laatste getuigen over de gehele wereld gepredikt aan alle volken, natiën en tongen. Men probeert hen te imponeren door de bedrieglijke wonderen en tekenen van de antichrist en door de valse leringen die de gemeente beschadigen en in haar ontwikkeling tegenhouden, wanneer zij ermee in aanraking komt. Als reactie komt er vuur uit de mond der getuigen, dat hun vijanden verslindt. Dit vuur is het machtswoord dat zij bezitten, om de tegenstanders aan het verderf over te geven. De woorden die zij spreken, zijn sterker dan die van hun vijanden.

In 2 Thessalonicenzen 2:8 staat, dat de Here door de adem zijns monds de wetteloze machteloos maakt. Het woord van de zonen Gods krijgt dus kracht door de Heilige Geest.

Tot de profeet Jeremia sprak de Here: "Ik maak mijn woorden in uw mond tot vuur en dit volk tot hout en het zal hen verteren" (5:14). Zo doden deze getuigen de tegenstanders in de naam van Jezus. Zij doden niet het lichaam van hun vijanden, maar zij scheiden hun geest en ziel volkomen van de gemeenschap met God en zijn volk. Hun prediking is als een tweesnijdend zwaard, ten leven of ten dode. De vuilen worden nog vuiler, de goddelozen nog goddelozer, de onreinen nog onreiner, de verslaafden nog meer gebonden en de verwarden nog meer verward. Iedere bestrijding van deze dienstknechten Gods werkt als een boemerang tot eigen verderf.

Zoals Elia vuur deed neerkomen op zijn vijanden die trachtten hem te arresteren, zo treft het oordeel Gods de tegenstanders der getuigen van Jezus Christus. Wat de profeet Obadja schreef aangaande de dag des Heren, wordt vervuld: "Het huis van Jacob zal het vuur zijn, het huis van jozef de vlam, en het huis van Esau (beeld van het natuurlijke en vleselijke christendom) de stoppels: zij zullen hen in brand steken en verteren, en van het huis van Esau zal niemand ontkomen; want de Here heeft het gesproken"(1 8).

Als Elia hebben zij de macht om de hemel te sluiten voor hen die zich verzetten en hen vervolgen. Daarom is na hun prediking, in de valse kerk geen enkele werking en geen enkele vrucht van de Heilige Geest meer over. Wanneer het oude bondsvolk Gods geboden gehoorzaamde, zou het de vroege en de spade regen op het land ontvangen. Wanneer het andere goden diende, zou de Here de hemel toesluiten, zodat het niet zou regenen (Deut. 11:14-17).

Ook de Joëlsprofetie heeft twee zijden: Gods Geest wordt uitgestort op al wat leeft, maar de onboetvaardige kerk wordt een prooi van "bloed, vuur en rookzuilen". De twee getuigen hebben ook macht over de wateren om die in bloed te veranderen en om de aarde te slaan met allerlei plagen. Deze beelden brengen ons terug naar de uittocht van het volk Gods onder leiding van Mozes. De plagen gingen over Egypte tot behoud van het volk Israël en tot straf voor de Egyptenaren. Zo trekt onder de grote verdrukking de gemeente van Jezus Christus uit, onder leiding van de zonen Gods.

Het water is het beeld van het geestelijke leven en het bloed van het natuurlijke leven. In de afvallige kerk verdwijnt ieder geestelijk leven en men vervalt in uitwendigheden en in een natuurlijke godsdienst. Men verliest wat men nog heeft en bezit geen enkele weerstand tegen de aanvallen van de boze machten in de hemelse gewesten.

 

vers 7 en 8

 

En wanneer zij hun getuigenis zullen voleindigd hebben zal het beest, dat uit de afgrond opkomt, hun de oorlog aandoen en het zal hen overwinnen en hen doden. En hun lijk zal liggen op de straat der grote stad, die geestelijk genaamd wordt Sodom en Egypte, alwaar ook hun Here gekruisigd werd.

Zoals het leven van deze zonen Gods een weerspiegeling is van het leven van de Zoon van God, zo komt ook hun einde overeen met dat van Jezus. Ook de Heer heeft als de eerste "getrouwe getuige" zijn werk voleindigd. Hij sprak: "Ik heb U verheerlijkt op de aarde door het werk te voleindigen, dat Gij Mij te doen gegeven hebt" (Joh. 17:4).

Hij eindigde zijn taak te Jeruzalem. Hij sprak ook: "Ik drijf boze geesten uit en volbreng genezingen, heden en morgen, en op de derde dag ben Ik gereed. Doch Ik moet heden en morgen en de volgende dag reizen, want het gaat niet aan, dat een profeet buiten Jeruzalem omkomt. Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt!"(Luc. 13:32,33).

Bij het begin van de geschiedenis der kerk wordt door de discipelen gebeden: "Want inderdaad zijn in deze stad vergaderd tegen uw heilige knecht Jezus, die Gij gezalfd hebt, Herodes zowel als Pontius Pilatus met de heidenen en de volken van Israël, om te doen al wat uw hand en uw raad te voren bepaald had, dat geschieden zou" (Hand.4:27,28).

Ook in de eindtijd spant een verworden kerk samen met een wereld beheersende, Gode vijandige macht. Zij heeft het getuigenis van het volle evangelie gehoord. Zij zag de wonderen en tekenen die behoudenis bewerkten en zij verwerpt de profeten en doodt ze.

In hoofdstuk 17 wordt beschreven hoe de hoer verbonden is met het scharlakenrode beest, dat uit de afgrond opkomt. Als politieke macht streeft zij naar de eenheid van staat en kerk. Deze antichristelijke stroming in de kerk kunnen wij de eeuwen door al signaleren. Eenmaal schreven onze voorvaderen In artikel 36 der Nederlandse geloofsbelijdenis, dat de overheid geroepen was "de hand te houden aan de heilige kerkdienst en te weren en uit te roeien alle afgoderij en valse godsdienst".

Waar deze belijdenis in daden werd omgezet, bleek al spoedig uit welke geest deze uitspraak geboren was. De valse kerk beschuldigde de kinderen Gods van afgoderij en valse leringen en verweet hun dat zij geen kerkelijk besef hadden. Zo werd Stéfanus beschuldigd dat hij lasterlijke woorden gesproken had tegen de heilige plaats en de wet. Op deze wijze zijn de "ketters" in de rooms-katholieke kerk en protestantse kerken op bloedige wijze vervolgd, omdat zij naar het bijbelwoord handelden: "Gij zult de meerderheid in het kwade niet volgen!" (Ex. 23:2).

Het was één der verschrikkelijkste ogenblikken in de kerkgeschiedenis, toen Augustinus aangaande de Donatisten sprak: "Cogite intrare" (dwingt ze om in te gaan). Met deze verderfelijke leuze pleegde Augustinus hoogverraad aan het evangelie van Jezus Christus. De bloeddorstige beulen die hun woede op de "ketters en sekten" koelden, beriepen zich allen op de autoriteit van deze "kerkvader". Vanaf Augustinus tot aan het einde der dagen zou het bloed der martelaren in de Nieuwtestamentische kerk blijven vloeien. "En ik zag de vrouw (op het beest) dronken van het bloed der heiligen en van het bloed der getuigen van Jezus" (17:6).

De lijken der laatste bloedgetuigen liggen eveneens op de straat der grote stad, die geestelijk genaamd wordt Sodom en Egypte, alwaar ook hun Heer gekruisigd werd. Tot de martelaren van alle eeuwen werd, toen het vijfde zegel geopend was, gezegd, dat zij nog een korte tijd moesten rusten, totdat ook het getal vol zou zijn van hun mededienstknechten en hun broeders, die gedood zouden worden evenals zij. Profeten worden niet buiten Jeruzalem gedood. Zij vallen in de kerken. De grote stad is de "heilige stad" uit vers 2.

Daar heersen de machten der duisternis. De afvallige kerk komt overeen met het Jeruzalem ten tijde van Jezus. Daar werd ook de Heer verworpen en gekruisigd, terwijl men de mond vol had over God. Van dit volk wordt gezegd: "Het eert Mij met de lippen, maar hun hart is verre van Mij". Het wordt geestelijk vergeleken met Sodom, omdat het een onnatuurlijke godsdienst heeft. Men komt immers niet bijeen om God te behagen en met Hém gemeenschap te hebben, maar ter wille van de ander en om van mensen gezien te worden. Dit Jeruzalem wordt ook met Egypte vergeleken, omdat de valse kerk geen verlossing en bevrijding kent, maar slavernij en gebondenheid aan de zondemachten. In de Openbaring wordt tot het ware volk van God gezegd: "Trekt uit Babel!" Jezus sprak tot zijn discipelen: "Vlucht uit Jeruzalem!"

Het afvallige Jeruzalem is identiek met Babylon. Waar het evangelie gepredikt wordt zoals Jezus dit gedaan heeft en waar zijn werken geopenbaard worden, komt vervolging. Een dienstknecht is niet meerder dan zijn heer, noch een gezant meerder dan degene die hem gezonden heeft.

 

vers 9 en 10

 

En uit de volken en stammen en talen en natiën zijn er, die hun lijk zien, drie en een halve dag, en zij laten niet toe, dat hun lijken in een graf worden bijgezet. En zij, die op de aarde wonen, zijn blijde en verheugd over hen en zullen elkander geschenken zenden, omdat deze twee profeten ben, die op de aarde wonen, gepijnigd hadden.

De prediking van de zonen Gods is wereldwijd. Deze getuigen zijn uit leder volk, zoals Jezus voorspelde: "En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn"(Matth. 24:14).

Jezus sprak over een evangelie zoals Hijzelf gebracht had. Hij verkondigde het evangelie van het Koninkrijk en genas alle ziekte en alle kwaal onder het volk. En het gerucht van Hem drong door tot in geheel Syrië; en men bracht tot Hem allen, die ernstig ongesteld waren, gekweld door allerlei ziekten en pijnen, bezetenen en maanzieken en verlamden, en Hij genas hen". (Matth. 4:23, 24).

Het evangelie van het Koninkrijk biedt behoud, redding, verlossing, genezing, doop en vervulling met de Heilige Geest, aan allen die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid. In de schaduw van de zonen Gods worden de zieken gezond en varen de boze geesten uit, want Gods kracht is op hen. Zij spreken zoals Jezus en doen de werken die Hij gedaan heeft. Daarom wekken zij de bittere haat van de afvallige kerk op. Deze getuigen zijn het beeld van de Zoon in alles gelijkvormig en door hun prediking bereiken de kinderen Gods hun geestelijke volwassenheid. Het doel van God met de gemeente wordt in hen vervuld: "Opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust" (2 Tim. 3:17.) "Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods"(Rom. 8:19).

In de prediking van de getuigen krijgt ook de opstanding der doden het volle accent. Noach wist dat aan het einde van zijn bediening de grote vloed zou komen. Simon wist door een godsspraak dat hij niet zou sterven, voordat hij de Christus had gezien. Jezus Zelf sprak reeds tijdens zijn omwandeling over zijn lijden en sterven, maar ook over zijn opstanding die daarop volgen zou. Zo weten ook deze predikers door de Heilige Geest dat er een eind aan hun getuigenis komen zal en dat zij gedood zullen worden, maar zij profeteren dat zij uit de doden zullen opstaan. Tijdens hun getuigen wekken zij vele doden op door de kracht van de Heilige Geest, maar zij weten dat zij ook zelf na hun sterven door een machtig ingrijpen van God tot het leven zullen weerkeren.

Zij getuigen dat men de tempel van hun lichaam wel kan afbreken, maar dat men dan ook zal zien dat deze door God Zelf hersteld zal worden. In Filippenzen 3:10,11 geeft Paulus als zijn doel aan: "Hem te kennen en de kracht zijner opstanding en de gemeenschap aan zijn lijden, of ik, aan zijn dood gelijkvormig wordende, zou mogen komen tot de opstanding uit de doden". Hij brengt deze opstanding in verband met de volmaaktheid. Deze zonen Gods hebben de volmaaktheid bereikt. Doordat zij gedood worden op de straat van het geestelijke Jeruzalem, waar ook hun Heer gekruisigd werd, zijn zij gelijkvormig geworden aan zijn dood.

Daarom zullen zij ook komen tot de opstanding, zoals letterlijk in Filippenzen gezegd wordt "tussen de doden uit".

Deze zonen Gods worden door hun haters overmeesterd en zij ervaren: "En terwijl zij tot het volk spraken, overvielen hen de priesters, de hoofdman van de tempel en de Sadduceeën, zeer verontwaardigd, omdat zij het volk leerden en in Jezus de opstanding uit de doden verkondigden; en zij sloegen de handen aan hen" (Hand. 4:1-3).

Zoals de martelaars der eerste christelijke kerk, schuwen zij het lijden en het sterven om Christus" wil niet. Wij zullen los moeten komen van de gedachte, dat wij wel zonder lijden het doel zullen bereiken. De leer dat de gemeente zonder grote verdrukking voor de opname in een punt des tijds gereed zal zijn, is wel aangenaam voor het vlees, maar onbijbels.

Onder leiding van de antichrist, de Haman van de eindtijd, worden de getuigen van Jezus Christus uitgeroeid. Het zijn de laatste martelaars van een religieuze vervolging door de afgevallen kerk. Deze is immers dronken van het bloed der heiligen. Er is sprake van een Bartholomeüsnacht, waarin de zonen Gods over de gehele wereld vallen onder iedere stam en onder iedere natie. Deze bloedbruiloft der duisternis gaat vooraf aan de bruiloft des Lams.

De lijken der slachtoffers mogen op hoog bevel niet begraven worden. Zij hadden hen immers horen profeteren: "Wij zullen uit de doden opstaan, wij zullen herleven door Jezus Christus, onze Heer". Zo groot is dan de verblinding en haat, dat men uitroept: "Laat ons zien wat er gebeurt!" Zo spotte men bij het kruis: "Laat ons zien of Elia komt!" Bij de dood van Jezus verzegelde de wereldlijke overheid - onder pressie van de kerkelijke leiders - het graf, omdat Hij gezegd had dat Hij zou opstaan uit de doden. Hier past men een andere controle toe. Men tolereert niet dat de lijken in een graf bijgezet worden. Men wil nu eens en voor altijd afrekenen met het evangelie van Jezus Christus en vooral met de leer der opstanding. Dood is dood!

Onder toezicht van het wereldconvent der afvallige kerken liggen de lijken op de straat van het geestelijke Jeruzalem, dat de profeten doodt. De kerkelijke autoriteiten belasten zich met de bewaking van de executieterreinen over de ganse aarde. Men zal bewijzen dat deze zonen Gods een valse leer predikten. Dan kent de vreugde dezer afhoererende kerk geen grenzen, wanneer zij de doden ziet. Zij die op de aarde wonen, wier burgerschap dus niet in de hemel is, hebben volkomen gebroken met leder bovennatuurlijk leven.

Men heeft deze getuigen, deze pijnigers en onruststokers, gedood en daarmee meent men een tijdperk van rust te zijn ingegaan. Ja, men zal menen door deze massale terechtstelling God een dienst bewezen te hebben. Men zingt het "Te Deum" zoals dit ook gebeurde bij de grote slachting onder de Hugenoten.

 

 

'

 

vers 1

En er werd een groot teken in de hemel gezien: een vrouw met de zon bekleed, met de maan onder haar voeten en een krans van twaalf sterren op haar hoofd;

Om een goed inzicht te krijgen in de bedoeling van het laatste bijbelboek is kennis van de onzienlijke wereld nodig. Jezus gaf zijn discipelen de sleutels van het Koninkrijk der hemelen. De verwachting van de christen is niet van deze wereld. De strijd die hij heeft, is nooit tegen vlees en bloed, maar tegen de machten en overheden in de hemelse gewesten. Het is duidelijk dat het boek der Openbaring zich bezighoudt met de volkomen realisering van de hoop en met de worsteling die daarmee gepaard gaat.

De climax wordt in het einde der dagen bereikt. Paulus zegt reeds, dat de hoop der wereld ligt in de openbaring van de zonen Gods. Dezen staan niet los van elkander, maar zij vormen tezamen de gemeente in de eindtijd. Het Israël Gods, de gemeente, is daarom het thema waar alles in het laatste bijbelboek om draait. De openbaring van Jezus Christus in dit volk is de overwinning van het Woord Gods in deze wereld.

Zoals de mens in vorige eeuwen zich met het ontdekken van nieuwe delen der aarde bezighield, zo worden in de laatste decenniën de geheimen der hemellichamen ontsluierd. In onze tijd wordt de kennis van de mens vermeerderd in alles wat tot de natuurlijke schepping behoort, maar de gemeente van Jezus Christus krijgt inzicht in de mysteries van het Koninkrijk der hemelen. Jezus sprak aangaande dit onzienlijke Koninkrijk niet anders dan in gelijkenissen: "Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een schat, verborgen in een akker, die een mens ontdekte en verborg" (Matth. 13:44).

Dit betekent dat Jezus deze schat van het Koninkrijk der hemelen in gelijkenissen had verborgen. De onzichtbare werkelijkheid werd uitgedrukt in beelden en symboliek. Door het gehele Nieuwe Testament merken wij dit op.

Er is sprake van een nieuw Jeruzalem, een boom des levens in het paradijs Gods, een tempel Gods, een rivier des levens en onblusbaar vuur, een kleed der gerechtigheid, een geestelijk Babylon, de ware vrouw en de hoer, enzovoort. Boze machten worden vergeleken met slangen, schorpioenen of verfoeilijk gevogelte, met bergen of eilanden inde zee, met hagelstenen en met vuur. Het is de taak van de geestelijke mens deze beelden, waarin het Koninkrijk der hemelen verborgen is, te verstaan en te transponeren in de realiteit van de onzienlijke wereld.

Vele uitleggers menen dat de Openbaring in tijdrekenkundige volgorde geschreven is, maar er bestaat geen enkel profetisch boek dat men chronologisch lezen kan. Zo beschrijft Daniël 2 reeds de eindtijd met de oprichting van het Godsrijk over deze aarde. In hoofdstuk 7 van dit boek lezen wij echter weer aangaande de laatste dingen, en in hoofdstuk 12 opnieuw.

Hetzelfde ontbreken van iedere chronologische volgorde constateren wij bijvoorbeeld ook bij Jesaja. In hoofdstuk 2 beschrijft deze profeet reeds de Godsregering in de laatste dagen. Maar ook hoofdstuk 24 profeteert eerst over een tijd van verdrukking en oordelen met daarna de glans van het vrederijk.

Jesaja 30 voorspelt opnieuw de heilstijd evenals hoofdstuk 35 of 61. Het boek Openbaring is geen geschiedverhaal, waar men als in een jaartallenboek hoofdstuk voor hoofdstuk lezen kan hoe de eindtijd zich afwikkelt.

Wij hebben hier te doen met een profetisch boek, waarin gezichten gegeven worden betreffende "hetgeen is en hetgeen hierna geschieden moet". Op visioenen kan men geen chronologisch systeem bouwen. In de Openbaring zien wij facetten van de eindstrijd in de hemelse gewesten en deze worden telkens weer van een andere zijde belicht. De ene keer wordt het geheel getoond en de andere maal valt de nadruk op een detail.

Hoofdstuk 11 bijvoorbeeld eindigt met de verheerlijkte gemeente, maar in hoofdstuk 12 zien wij opnieuw de gemeente op aarde in haar strijd tegen de draak. De gemeente wordt nu voorgesteld door het beeld van een vrouw, terwijl haar tegenspeelster het beeld van een hoer vertoont. In de volgende hoofdstukken wordt de grote verdrukking vaneen andere zijde belicht.

Zagen wij in de bazuinen op welke wijze de grote verdrukking over de aarde kwam, na hoofdstuk 12 worden wij bepaald bij de auteur van het kwade, die zich in eerste instantie tegen de vrouw, dat is de gemeente, richt. Ook worden wij geconfronteerd met de macht en de kracht die in de gemeente tot ontplooiing komen. "Zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en het woord van hun getuigenis".

De nederlaag van de draak verloopt in drie etappen:

Eerst wordt de duivel uit de hemel geworpen. Hij is dan onmachtig om nog langer Gods kinderen, die in de hemel wandelen en wonen, aan te klagen. Zij hebben hem immers overwonnen en zijn op deze wijze tot de volkomenheid geraakt.

Bij de tweede etappe wordt de duivel in de afgrond opgesloten. Hij kan zijn verleidend werk op aarde niet meer doen en ook geen pressie meer uitoefenen. De zuchtende schepping herstelt zich onder het koningschap van de zonen Gods. Tijdens de laatste fase wordt de duivel volkomen geëlimineerd en in de poel des vuurs geworpen, de uiteindelijke bestemming van "al wat tot zonde verleidt en van hen die de ongerechtigheid bedrijven" (Matth. 13:41)

De overwinning van de zonen Gods kent ook drie fasen:

De eerste is die der wedergeboorte en opstanding van de nieuwe mens, die opwast tot de onberispelijkheid der zonen Gods.

De tweede fase begint bij de opstanding van het geestelijk lichaam en de verandering in een punt des tijds. De mens heeft dan naar ziel, geest en lichaam de volkomenheid bereikt en is bekwaam om met Christus te regeren en de zuchtende schepping te bevrijden. Dit vangt aan bij het klinken van de zevende bazuin, waarop het "duizendjarig rijk" ingaat. In dit tijdperk worden de resterende vijanden gemaakt tot een voetbank voor de voeten van Jezus Christus (Hebr. 10:13).

"Want Hij moet als koning heersen, totdat Hij al zijn vijanden (door middel van de gemeente) onder zijn voeten gelegd heeft" (1 Cor. 15:25).

Het derde tijdperk neemt een aanvang wanneer Christus na het eindoordeel en de volmaking van het herstel op de nieuwe aarde, "het koningschap aan God de Vader overdraagt".

In de vorige hoofdstukken zag Johannes de geschiedenis der kerk vanaf het begin bij het uittrekken van de ruiter op het witte paard tot aan de tijd van de opname, als de tempel Gods in de hemel opengaat en de ark des Verbonds zichtbaar wordt. In dit hoofdstuk begint een nieuwe reeks visoenen, waarbij inzonderheid de strijd in de hemelse gewesten tijdens deze eindtijd geopenbaard wordt.

Dit gedeelte behandelt de geschiedenis der ware en valse kerk nadat het zevende zegel geopend is. Het toont ons, hoe tijdens de eerste zes bazuinen in de hemelse gewesten de situatie der valse kerk is, maar ook hoe de ware kerk in deze tijd tot volle wasdom komt (het geheim der zeven donderslagen). Hoewel de hoofdstukken 12 tot en met 19 een andere belichting geven, lopen ze parallel met hoofdstuk 8 tot en met 11.

Johannes ziet een groot teken in de hemel. In het Koninkrijk der hemelen is de vrouw het beeld van de gemeente van Jezus Christus. Het teken van de Zoon des mensen is niet het kruis, maar zijn mystiek lichaam (Matth. 24:30 en toelichting bij 4:3). Deze vrouw (inclusief haar hoofd) is geroepen om op de troon van God te zitten en met Hem te heersen over al de werken zijner handen. Zij stelt , de met de Geest Gods gedoopte gemeente uit hoofdstuk 7:3. voor.

In de eindtijd is zij zwanger, dit wil zeggen, bezig iets voort te brengen. In Mattheüs 24:32 sprak de Heer: "Leert dan van de vijgeboom deze les: Wanneer zijn hout reeds week wordt en de bladeren doet uitspruiten, weet gij daaraan, dat de zomer nabij is". Dit beeld wijst ook op de verwachting van nieuw leven. Om met een andere gelijkenis te spreken: de tempel Gods is bijna voltooid; alleen de geweldige zuilengalerij moet nog geplaatst worden. (3:12).

Het strijdt tegen alle regels van de symboliek, om in deze vrouw Maria te zien en in de mannelijke zoon, die gebaard wordt, Jezus. Het is een bekend principe in de stilistiek dat het allegoriseren van dingen uit het verleden niet toelaatbaar is. Historische feiten mag men niet door vage beelden in nevelen hullen, maar men moet deze juist zo scherp en zo duidelijk mogelijk in het licht brengen en beschrijven. Toen Johannes de Openbaring schreef, was het ongeveer negentig jaar geleden dat Jezus geboren werd. Wanneer hier de geboorte van Jezus bedoeld werd, zou de apostel zich in klare bewoordingen hebben uitgedrukt en niet in beeldspraak.

De vrouw is evenwel het beeld van de gemeente van Jezus Christus. Zij is "geroepen tot gemeenschap met zijn Zoon Jezus Christus, onze Here". (1 Cor. 1:9).

In Efeziërs 5:31,32 staat: "Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en die twee zullen tot één vlees zijn. Dit geheimenis is groot, doch ik spreek met het oog op Christus en op de gemeente".

In 1 Corinthiërs 6:16,17 wordt gezegd: "Die twee zullen tot één vlees zijn. Maar die zich aan de Here hecht, is één geest met Hem". Daarom is het minder juist om van een bruidsgemeente te spreken, waarvan Jezus de bruidegom zou zijn. De gemeente is de vrouw van Christus, want zij heeft reeds gemeenschap met Hem. Samen met haar hoofd Jezus vormt de gemeente evenwel de bruid van God, de Vader. Er staat: "Ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams". "Zijn vrouw heeft zich gereed gemaakt" (21:9 en 19:7).

Tegenover de vrouw des Lams staat haar tegenstandster, de grote hoer, Babylon, de afvallige kerk. In de eindtijd ziet de ware kerk er goddelijk heerlijk uit. In de onzienlijke wereld is zij bekleed met de zon, want: "de heerlijkheid Gods verlicht haar" (21:23). De maan is het beeld van het Woord Gods. Zij is de afstraling van de zon, dat is van Gods heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen (Hebr. 1:3). "De maan was onder haar voeten". De gemeente staat op het Woord Gods en wordt erdoor gedragen. Het is haar fundament.

Als een diadeem bezit zij verder twaalf sterren op het voorhoofd. "Die velen tot gerechtigheid gebracht hebben, zullen stralen als de sterren, voor eeuwig en altoos" (Dan. 12:3).

Dit geschiedt door de leer der twaalf apostelen. Daarom staan hun namen ook op de fundamenten van het nieuwe Jeruzalem. De maan en de sterren, dus Christus en de apostelen die het fundament gelegd hebben, zijn onafhankelijk met de vrouw verbonden. Zij vormen er één geheel mee en behoren dus bij de vrouw.

 

vers 2

 

en zij was zwanger en schreeuwde in haar weeën en in haar pijn om te baren.

In de gemeente van de eindtijd is er een bijzondere werking van de Heilige Geest. Deze kracht is nu reeds bezig de heerlijkheid Gods voort te brengen, want de vrouw is zwanger. Daarom geldt voor de laatste dagen, dat God zijn Geest zal uitstorten op alle vlees. De late regen zal het graan tot volle rijpheid brengen. Het gaat hier om een machtig werk Gods. In zijn feestrede op de Pinksterdag zei Petrus: "Dit is het! "Naar deze openbaring van de zonen Gods zucht de ganse schepping. Wij geloven dat niet de hemellichamen waarop nergens leven is, onder de vloek liggen, maar er staat geschreven: "De aardbodem is om uwentwille vervloekt!"

Niet de levenloze schepping, maar al wat leeft. zucht onder de pressie van het rijk der duisternis. Maar deze vloek zal worden opgeheven. Er zullen tijden van verkwikking komen voor het aangezicht des Heren. De schepping ziet na de komst van de Zoon van God nu uit naar de komst van de zonen Gods. "Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods" (Rom. 8:19).

De vrouw is in pijnen om de mannelijke zoon voort te brengen. Onder grote verdrukking en zware tegenkanting jaagt zij naar het doel: naar heiligheid, naar genezing, naar profetie en naar de ganse volheid. Daarbij grijpt zij de hand van Jezus, zoals een vrouw die van haar man, wanneer de weeën beginnen. Zij roept het uit: "Verschaf mij recht tegenover mijn tegenpartij! "Petrus schreef. "Geliefden, laat de vuurgloed, die tot beproeving dient, u niet bevreemden, alsof u iets vreemds overkwame". "Want het is nu de tijd, dat het oordeel begint bij het huis Gods; als het bij ons begint, wat zal het einde zijn van hen, die ongehoorzaam blijven aan het evangelie Gods?". (1 Petr. 4:12,17).

De machten der duisternis trachten de vrouw te beangstigen en brengen haar in grote nood. Maar zij volhardt in haarstrijd. Zij staat op de beloften die in het Woord van God gegeven zijn. Toen eenmaal het oude bondsvolk de Messias voortbracht, werd de profetie vervuld: "Voordat zij smarten kreeg, heeft zij gebaard; voordat de weeën haar overvielen, heeft zij een zoon ter wereld gebracht". Voor het geestelijk Israël in de begintijd der kerk gold: "Maar Sion heeft nauwelijks barensweeën gekregen, of zij baarde haar kinderen" (Jes. 66:7, 8).

Maar voor het volk Gods in de eindtijd staat geschreven, dat zij schreeuwde in haar weeën en in haar pijn om te baren. De vrouw baart dan ook een zoon, een man.

 

vers 3 en 4 

 

En er werd een ander teken in de hemel gezien en zie, een grote rossige draak met zeven koppen en tien horens, en op zijn koppen zeven kronen. En zijn staart sleepte een derde van de sterren des hemels mede en wierp die op de aarde. En de draak stond voor de vrouw, die baren zou, om, zodra zij haar kind gebaard had, dit te verslinden.

De tegenpartij van de vrouw in de onzienlijke wereld is de draak. De vijand van de gemeente is niet de zogenaamde oude mens, niet iets dat uit haarzelf voortkomt, maar zoals Jezus het uitsprak in de gelijkenis van het onkruid tussen de tarwe: de duivel, of zoals hoofdstuk 20:2 zegt: "De draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan". Daarom bidt de vrouw niet: "0, van mijzelf verlost te zijn!" maar "Verlos mij van de boze! "Wanneer de satan de eindtijdgemeente niet meer tot zonde verleiden kan of haar het geloof ontnemen, zal hij haar op alle mogelijke wijzen benauwen.

Zo werd tot de gemeente van Smyrna gezegd: "Wees niet bevreesd voor hetgeen gij lijden zult. Zie, de duivel zal sommigen uwer in de gevangenis werpen, opdat gij verzocht wordt". De duivel gebruikt hiervoor dikwijls mensen, maar de kinderen Gods letten niet op hen en kunnen ze gemakkelijk vergeven, evenals hun Heer dit deed. Hun ware vijanden onderkennen zij altijd weer opnieuw in de hemelse gewesten.

De rossige kleur van de draak wijst op die van het vuur, beeld van de demonische machten. Hij heeft zeven gekroonde koppen en tien horens als een voorwereldlijk reptiel. Van dit vreselijke monster wordt gezegd: "De Leviathan, die gij geformeerd hebt om ermee te spelen" (Ps. 104:26) (vergelijk ook Job 40:24).

Wellicht wijst het woord spelen erop, dat de Here God, in wie geen kwaad of afwijking is, experimenteert met deze macht der duisternis. In Job wordt dit apocalyptische monster de koning van alle trotse dieren genoemd. In zijn verschijningsvorm tegenover de gemeente vertoont het zich als de geestelijke kracht uit de afgrond of het dodenrijk. Hij wordt dan gezien als het beest uit de zee of de afgrond (13:1; 11:7; 17:8).

Het beest uit de afgrond is dan de tegenhanger van de Heilige Geest. In het laatste der dagen openbaart zich de staart van de draak als de antichrist of de valse profeet. "De profeet die leugen, onderwijst, die is de staart".

(Jes. 9:14).

De antichrist is het tegenbeeld van de Zoon van God. Zoals de Vader werkt door de Geest in de Zoon en in de gemeente (zonen Gods), zo werkt de draak door het beest uit de zee in de antichrist en in zijn gemeente.

De staart van de draak, de antichrist, zal in de eindtij d een derde van de sterren des hemels, dat is een groot aantal gelovigen die een plaats gekregen hadden in de hemelse gewesten, achter zich aantrekken. De gemeente wier plaats in het Koninkrijk van God is, staat in de eindtijd op het punt de zonen Gods voort te brengen. Altijd heeft de draak de vrouw bedreigd en tegengestaan.

Wanneer deze ondergrote krachtsontplooiing de zonen Gods baart, die hun plaats in de geestelijke wereld als overwinnaars gaan innemen, zal de antichrist velen van hen verleiden, pressen en achter zich aantrekken. Dezen moeten hun plaats en taak in de onzienlijke wereld opgeven en worden door de antichrist teruggevoerd tot een bestaan op de aarde onder het regime van de overste dezer wereld. Onze Heer sprak over een grote verdrukking, zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook niet meer zijn zal. De valse christussen en valse profeten, de antichristen, zullen opstaan en zij zullen grote tekenen en wonderen doen, zodat zij, ware het mogelijk, ook de uitverkorenen zouden verleiden (Matth. 24:21-24).

De sterren des hemels zijn hier niet de boze geesten evenmin als in vers 1, want in vers 9 lezen we dat de duivelse legerscharen door de zonen Gods op de aarde worden geworpen. De satan verleidt een derde deel van de geestelijk gevorderde christenen, met het doel een tegen gemeente te vormen van zonen der wetteloosheid. Ook de antichrist, de aanvoerder van dit leger, behoort tot hen die van de ware gemeente zijn uitgegaan, dus hij is ook een van degenen die op aarde is geworpen. Hij verlaat evenals de satan zijn oorsprong.

Is het wonder dat de vrouw schreeuwt in haar pijnen en tot God om verlossing roept? Het is voor haar niet gemakkelijk een rijpe vrucht voort te brengen. Het is voor de gemeente moeilijk een volk Gods in de hemelse gewesten tot mannelijke volwassenheid te leiden! Er zullen vanwege de menigte van belagers in die dagen voor de gemeente een grote verdrukking en een zware strijd zijn, maar zij die standvastig en volhardend zijn, zullen opgroeien tot de volwassenheid.

 

vers 5

 

En zij baarde een zoon, een mannelijk wezen dat alle heidenen zal hoeden met een ijzeren staf; en haar kind werd plotseling weggevoerd naar God en zijn troon.

De vrouw baart een zoon, die mannelijk, dat wil zeggen sterk is. De eindtijdgemeente bereikt de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus" (Ef. 4:13).

Zoon is hier een verzamelnaam, evenals het woord vrouw in dit visioen. Het zijn de zonen Gods, die bestemd zijn tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen. In het laatste der dagen zullen de zonen Gods dit beeld op zijn scherpst openbaren. Van hen kan in bijzondere zin gezegd worden: "Dezen heeft Hij ook verheerlijkt". De mannelijke zoon ontvangt een ijzeren roede om de heidenen ermee te hoeden.

Ook Jezus had zo'n staf ontvangen. Hiermee trof Hij echter geen mensen, maar Hij deelde er harde slagen mee uit in het rijk der duisternis (2:27). Deze roede is een ander beeld voor het Woord Gods dan het scherpe tweesnijdende zwaard. Hetgeen de volkeren tot heidenen maakt, is hun afgodendienst, waardoor zij verbonden zijn met de demonen. De zonen Gods treden tegen deze machten over de gehele wereld met autoriteit op, daarbij het woord Gods hanterende. Het evangelie van het Koninkrijk zal immers door hen over de ganse aarde gepredikt worden en dan komt het einde.

De leden ervan zijn volkomen mede-erfgenamen van Jezus Christus en worden weggerukt en naar God en zijn troon gevoerd. Hier is geen sprake van een opname om de Here Jezus tegemoet te gaan, maar van het uitoefenen van de troonrechten. Wat in de loop der eeuwen in de geschiedenis van de kerk niet meer voorkwam, gaat nu gebeuren. De zonen Gods gaan hun plaats innemen als strijders in de hemelse gewesten. Is het wonder dat er dan pas goed oorlog in de hemel komt? (zie vers 7).

Had Jezus niet gezegd: "Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon"? Het gaat hierom een koningschap en priesterschap dat niet van deze wereld is, zoals Jezus dat had, toen Hij nog op deze aarde rondging.

 

vers 6

 

En de vrouw vluchtte naar de woestijn, waar zij een plaats heeft, door God bereid, opdat zij daar twaalfhonderd en zestig dagen onderhouden zou worden.

Jezus had voorspeld dat het onkruid welig tussen de tarwe zou opgroeien. De historie levert het bewijs dat deze Profetie op waarheid berustte. De gemeente is eeuwen lang geïncorporeerd geweest in de wereldkerken. Het christendom als geheel was niet de ware kerk van Jezus Christus, maar in de machtige organisaties werd Gods volk aangetroffen. Het waren de individuen die deel uitmaakten van het lichaam van Christus. In het einde zal evenwel deze grote verwarring ophouden. Dan komt de grote scheiding. In de oogsttijd zal tot de maaiers, de engelen, gezegd worden: "Haalt eerst het onkruid bijeen" (Matth. 13:30).

Dit onkruid wordt bij de voleinding met vuur verbrand, dit wil zeggen dat de wereldkerk onder de pressie en aanvallen van de machten der duisternis ondergaat. De gruwel der geestelijke verwoesting gaat over de heilige plaats. Dan komt de ernstige raad: "Laten dan wie in Judea zijn, vluchten naar de bergen" (Matth. 24:15, 16).

Later hoort Johannes een stem uit de hemel zeggen: "Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en met ontvangt van haar plagen" (18:4).

Daarom: vlucht uit Jeruzalem en trekt uit Babel! Dit uittrekken betekent zich geestelijk losmaken. Het is een breken met alle uitwendigheid, vorm, traditie, overlevering van mensen en elk kerkelijk besef Wanneer Gods volk ziet dat de machten de kerk gaan overheersen en de Heilige Geest volkomen wijkt, trekt het uit. De plaats van de gemeente is niet in de wereldkerk, maar in de woestijn. Daar alleen wordt zij volkomen op God geworpen, zoals Israël in de woestijn geheel afhankelijk was van een bovennatuurlijke bescherming en leiding. Het geestelijke Babel trachtte een moederkerk te zij n, door het leven van wieg tot graf in te bedden door duizenden voorschriften en gebruiken, maar in de woestijn staat de gemeente onder directe bescherming en leiding van de Here Zelf.

Hier leeft zij in volkomen afhankelijkheid. De vrouw van het Lam behoort niet tot de grote en machtige wereldorganisaties, waar de koningen en machthebbers der aarde rekening mee dienen te houden. De plaats haar van God bereid is de woestijn, dat wil zeggen: innerlijk losgemaakt van natuurlijke hulp en macht. Ook hier blijkt de openbaring van de zonen Gods. Naar de geest koningen, maar naar het natuurlijke niet vele edelen en niet vele machthebbers. Zo drukken zij de voetsporen van Jezus, die het geen roof behoefde te achten Gode gelijk te zijn, maar die de gestalte van een dienstknecht aannam.

Zoals de Zoon van God door zijn Vader deze tijd onderhouden en beschermd werd, zo ook vertoeven de zonen Gods in deze wereld onder een speciale bescherming van hun hemelse Vader. De twaalfhonderdzestig dagen komen overeen met de drie en een halfjaar van Jezus omwandeling op aarde. Hoe groot de haat van de duivel, zijn trawanten en helpers ook moge zijn, de Here draagt, voedt en beschermt deze zonen en niets zal hen kunnen beschadigen.

In hoofdstuk 9:4 zagen wij hoe de Heer zijn volk, degenen die aan hun voorhoofden verzegeld waren, met hun kinderen apart stelde en de doodsmachten uit de afgrond niet toestond hen te beschadigen. Deze boze geesten vallen wel aan, maar God heeft aan zijn met de Geest vervulde zonen de methode geleerd en de kracht geschonken ze te weerstaan en te overwinnen. Ook in hoofdstuk 11:5, 6 lazen wij, dat de godsgetuigen macht hadden de vijand te weerstaan.

 

vers 7 en 8

 

En er kwam oorlog in de hemel. Michaël en zijn engelen hadden oorlog te voeren tegen de draak; ook de draak en zijn engelen voerden oorlog, maar hij kon geen standhouden, en hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden.

In de onzichtbare wereld barst de strijd los. De zonen Gods zijn immers geopenbaard en hebben hun plaats ingenomen in de geestelijke wereld als mede-arbeiders en mede-strijders van God. Zij zijn weggevoerd naar God en zijn troon. De troon is het beeld van de kracht, de mogendheid en de heerschappij. Wij moeten de troon daarom niet lokaliseren als een plaats ergens in het heelal, waar God zijn zetel hebben zou. Visioenen geven in natuurlijke beelden, geestelijke werkelijkheden door.

De zoon is een verzamelnaam voor de zonen Gods. leder lid openbaart voor zijn deel en op zijn wijze de heerschappij Gods, terwijl zij tezamen als gemeente de volle rijkdom van liefde, wijsheid en kracht tonen. Zij zijn uitgerust met een ijzeren roede, waarmee zij de boze geesten aan zich onderwerpen. Zij hebben door Woord en Geest macht om op slangen en schorpioenen te treden en tegen de gehele legermacht van de vijand.

De eeuwen door heeft de kerk de grote opdracht van haar Meester: "Duivelen zult gij in mijn naam uitdrijven", naast zich neergelegd. Zij streed in de zichtbare wereld en trachtte zich op aarde te handhaven, maar een oorlogsfront tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de demonen in de hemelse gewesten, werd nimmer gevormd. Men had immers geen inzicht in het Koninkrijk der hemelen en men kwam zelfs tot de zogenaamde ontmythologisering van de Schriften, waarbij het geloof aan de onzienlijke wereld, aan engelen en duivelen, naar het land der sprookjes werd verwezen, terwijl de moderne theoloog er glimlachend de schouders over ophaalt.

Johannes schreef. "De hemel week terug als een boekrol, die wordt opgerold" (6:14). De onzienlijke wereld werd een gesloten boek. Gods volk heeft geen kennis meer van het Koninkrijk der hemelen en de strijd die daar woedt, ontgaat hun.

"Er kwam oorlog in de hemel". De ware kinderen Gods hebben te allen tijde wel schermutselingen en voorhoede gevechten met het rijk der duisternis geleverd, maar in de eindtijd ontbrandt de krijg in zijn verschrikkelijke realiteit. De gemeente heeft dan de sleutel der kennis weer gevonden. Tot die tijd heeft zij zich moeten behelpen met de wetten van het oude verbond, zoals die van de Sinai, maar "te dien dage" functioneren de wetten des Geestes in haar. Dan worden de krachten van de toekomende eeuw geopenbaard en krijgt Jezus gestalte in zijn volk. Zoals Hij was, zijn ook zij.

Tot in onze tijd heeft men een Christus gepredikt die niet overeenkomt met die van de evangeliën, maar dán verschijnt de Heer in zijn volk op dezelfde wijze als Hij Zich eenmaal op aarde openbaarde. De bijbelse tijden herleven: gebondenen worden bevrijd, duivelen uitgeworpen, zieken genezen, het evangelie van het Koninkrijk der hemelen wordt gepredikt. De volle-evangelie prediking is niet meer te stuiten. Wanneer de boodschap van Jezus Christus zuiver gebracht wordt, zal de wereld Hem nog eenmaal zien, zoals Hij werkelijk is: verlosser, redder, geneesheer, doper in de Heilige Geest, heiligmaker, die zijn volk naar de volkomenheid voert.

De oorzaak van de strijd is duidelijk. Het gaat om het bezetten van de troon van God. Gods bedoeling is, zijn macht te delen met de vrouw, de gemeente van Jezus Christus. Aan haar kan Hij zich volkomen kwijt: "De tent van God is bij de mensen". De bijbel verhaalt ons, dat satan deze troon begeerde. Als hoogst geschapen geestelijk wezen overlegde deze: "Ik zal ten hemel opstijgen, boven de sterren Gods mijn troon oprichten en zetelen op de berg der samenkomst ver in het noorden; ik wil opstijgen boven de hoogten der wolken, mij aan de Allerhoogste gelijkstellen" (Jes. 14:13, 14).

De draak merkt nu dat de eerste overwinnaars deze troon beklimmen. Eerst wilde hij de geboorte van de zonen Gods verhinderen en daartoe sleepte hij velen achter zich aan en wierp hen op de aarde (vers 4). Nu wil hij beletten dat de getrouwen hun plaats innemen op de troon. Hiervoor zet hij al zijn troepen in, maar de tijd van het verbrijzelen van de macht van het heilige volk is voorbij (Dan. 12:7).

De heilige engelen Gods komen onder aanvoering van Michaël (=wie is als God?) de zonen Gods te hulp. "Te dien tijde zal Michaël opstaan, de grote vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat" (Dan. 12:1).

In de strijd van de zonen Gods tegen de machten van zonde, ziekte, gebondenheid en dood, snellen engelen te hulp. Zij immers zijn allen dienende geesten, die uitgezonden worden ten dienste van hen, die het heil zullen beërven (Hebr. 1:14).

De taak van de zonen Gods is om in de naam en op gezag van hun Heer, duivelen uit te werpen en zieken te genezen. Dit kunnen de engelen niet, doordat zij geen toegang hebben tot de mens. Daartoe bezitten zij ook geen opdracht. Wanneer de boze machten in de mens komen, doen zij dit wederrechtelijk, want God alleen heeft recht om bij de mens zijn intrek te nemen. De engelen kunnen de mens wel beschermen en op de bressen gaan staan. Daarom is het goed om na een handoplegging te bidden of de hemelse Vader zijn engelen gebieden wil, het zo vaak geschonden huis te verdedigen tegen hernieuwde aanvallen van de vorst der duisternis.

Wanneer wij immers bij een mens de machten uitwerpen, is deze nog niet terstond genezen. Een verslaafde is na zijn bevrijding nog niet ogenblikkelijk een sociaal voelend mens geworden. Al wat de boze gebruikt, wordt door hem geschonden. "De dief komt niet dan om te stelen en te slachten en te verdelgen". Het geestelijke huis dat zo gehavend is, blijft een invalspoort voor de duivel. Tot de tijd dat er genezing en herstel ingetreden is, bidden wij om de bewaring van de engelen Gods tegen de aanrukkende legermacht van de vijand. "Want Hij zal aangaande u zijn engelen gebieden, dat zij u behoeden op al uw wegen; op de handen zullen zij u dragen, opdat gij uw voet niet aan een steen stoot" (Ps. 91:11, 12).

Op Gods bevel verenigen zich in de eindtijd de zonen Gods met de engelen tot een grote worsteling in de hemelse gewesten. De tijden en de gelegenheden van dit herstel van het Israël Gods heeft je hemelse Vader aan Zich behouden. In zijn rede over de laatste dingen profeteerde Jezus: "En Hij zal zijn engelen uitzenden met luid bazuingeschal en zij zullen zijn uitverkorenen verzamelen uit de vier windstreken, van het ene uiterste des hemels tot het andere" (Matth. 24:31).

Het bazuingeschal is het teken dat men tot de strijd opgeroepen wordt. "Blaast de bazuin op Sion en maakt alarm op mijn heilige berg" (Joël 2:1).

Het betekent het beieren der klokken in de geestelijke wereld. Gods gecombineerde legerscharen trekken eensgezind op tegen de vijand. Zij forceren een doorbraak, de tegenstander moet wijken en het doel van het verlossingsplan wordt bereikt: "Opdat de mens Gods volkomen zij en tot alle goed werk volkomen toegerust". Dit is de wijze waarop God zijn volk vergadert en ten strijde voert in de tijd dat de bazuinen geblazen worden, waarvan wij lezen in hoofdstuk 8 en 9.

De draak en zijn engelen kunnen niet langer standhouden. Het gebed: "Verlos ons van de boze" is verhoord. De zonen Gods zijn waarlijk vrij. Ieder contact met de vijand is verbroken. In de onzienlijke wereld heeft de duivel de strijd verloren. "Hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden". Dan volgt de terugtocht naar de aarde, naar de zichtbare wereld en naar de mens, die voor deze onzichtbare, geestelijke wezens de laatste verschansing moet vormen.

 

vers 9

 

En de grote draak werd op de aarde geworpen, de oude slang die genaamd wordt duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt; hij werd op de aarde geworpen en zijn engelen met hem.

De vrouw, de gemeente in haar zichtbare vorm op aarde, bestaat in die tijd uit leden die ieder hun positie in de hemelse gewesten ingenomen hebben. De grote opdracht van Jezus Christus om de duivelen uit te werpen wordt door hen uitgevoerd. Tegenover de verloste en bevrijde zonen Gods staat nu een mensheid waarin de machten der duisternis zich steeds sneller en krachtiger incorporeren. Wanneer er sprake is van verleiding, staan de boze machten nog aan de buitenkant van het menselijke hart. Dan ligt de zonde nog als bij Kaïn als een belager aan de deur en is het nog mogelijk haar te weerstaan. De tijd breekt echter aan dat de mens volkomen in beslag genomen wordt door de zonde.

Wie bijvoorbeeld iets begrijpt van spiritisme, occultisme, oosterse godsdiensten, en van de inwerking van verslavende middelen, weet dat de mogelijkheid reeds nu bestaat dat iemand in zijn gedachtenleven geheel verbonden wordt met de demonische machten. Zoals Gods kinderen in het bijzonder in de laatste dagen gedoopt worden met de Heilige Geest, zo bestaat er ook een doop van de duivel. Zoals degene die de Here aanhangt één geest met Hem wordt, zo worden deze mensen eens geestes met de duivel. Paulus sprak over de openbaring van de mens der zonde.

In hem openbaart zich de zoon des verderfs, de tegenstander, de geest van de antichrist, van wie gezegd wordt: "Zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een god is" (2 Thess. 2:4).

De tempel Gods is de mens. God wil in hem wonen door zijn Heilige Geest. Het is aan geen enkele geest toegestaan deze plaats die God Zich verkoren heeft, te bezetten. Daarom is het een wederrechtelijke en wetteloze daad van de boze machten, wanneer zij hun eigen woonstede verlaten en hun intrek nemen bij de mens. Wanneer de duivel met zijn engelen op aarde geworpen wordt, neemt hij alles wat hij demoniseren kan, in bezit. Slechts zij die de naam des Heren aanroepen, dat wil zeggen in de naam van Jezus bevrijd en verlost worden, zullen dan nog behouden kunnen worden.

Een zondvloed van vuur (boze geesten) gaat over de aarde en een enorme druk wordt op de mensen uitgeoefend. Alleen degenen die met de Heilige Geest gedoopt zijn en geen enkele band hebben met de duisternis, kunnen deze druk weerstaan. Het gaat in die tijd als bij de uittocht van het volk Israël uit Egypte: enerzijds een manifestatie van de levende God door middel van zijn ware dienstknechten, anderzijds een openbaring van de bovennatuurlijke krachten der duisternis.

Jezus sprak dat de krachten der hemelen bewogen zouden worden. De duivel en zijn engelen zouden uit de hemel verdreven worden, dat wil zeggen vanuit de onzienlijke wereld rechtstreeks de mens aangrijpen en overweldigen. Ook de mens zelf roept deze machten naar zich toe, namelijk door de zonde van het spiritisme en van het occultisme, welke in die dagen een afschuwelijke omvang en intensiteit zullen bereiken. Wanneer de zonen Gods de blijde uitroep van de discipelen kunnen overnemen: "Here, ook de boze geesten onderwerpen zich aan ons in uw naam", zal ook het antwoord van Jezus bewaarheid zijn: "Ik zag de satan als een bliksem uit de hemel vallen" (Luc. 10:17,18).

In de onzienlijke wereld is er geen plaats meer voor de demonen in de hemel, want Michaël en zijn engelen verdrijven hen en de zonen Gods weerstaan hen; ze moeten dus een schuilplaats zoeken in de zienlijke wereld, liefst in de mens, om als Gods tegenstanders nog iets te kunnen bereiken. De duivel zet dan zijn groot offensief in om de menselijke geest zo nauw aan zich te verbinden dat scheiding niet meer mogelijk is.

Tenslotte leidt dit tot het rechtvaardig oordeel: "Gaat weg van Mij, gij vervloekten, naar het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bereid is" (Matth. 25:4 1).

Van deze nauwe band tussen de mens en de duivelen getuigt ook het feit dat de valse profeet tegelijkertijd met het beest uit de zee in de poel des vuurs geworpen wordt. "Het beest werd gegrepen en met hem - onlosmakelijk verbonden - de valse profeet". Wanneer de boze machten niet van de mens gescheiden worden, zal deze met de machten tezamen ondergaan.

 

vers 10

 

En ik hoorde een luide stem in de hemel zeggen: Nu is verschenen het heil en de krachten het koningschap van onze God en de macht van zijn gezalfde; want de aanklager van onze broeders, die hen dag en nacht aanklaagde voor onze God, is neergeworpen.

Het doel is bereikt. Een luide stem in de onzienlijke wereld verkondigt de overwinning van Jezus Christus in zijn volk. Vervuld is wat de apostel in 2 Thessalonicenzen 1:8-10 schreef. "Als Hij straf oefent over hen, die God niet kennen en het evangelie van onze Here Jezus niet gehoorzamen. Dezen zullen boeten met een eeuwig verderf, ver van het aangezicht des Heren en van de heerlijkheid zijner sterkte, wanneer Hij komt, om op die dag verheerlijkt te worden in zijn heiligen en met verbazing aanschouwd te worden in allen, die tot geloof gekomen zijn".

Het heil, de kracht en het koningschap verschijnen in de zonen Gods. In hen wordt de triomf van het Woord van God openbaar. Gods Woord keert niet ledig tot Hem terug, maar doet wat Hem behaagt en volbrengt waartoe Hij het zond. Jesaja beschreef dit oordeel. Gods zonen wreken zich op al hun vijanden. Zij binden de machten, drijven ze uit en zetten hun voeten op schorpioenen en slangen: de gehele legermacht van de vijand is hun onderworpen. "Een dag der wrake van onze God; om alle treurenden te troosten, om over de treurenden van Sion te beschikken, dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest.

En men zal hen noemen: terebinten der gerechtigheid, een planting des Heren, tot zijn verheerlijking. Zij zullen de overoude puinhopen herbouwen, het verwoeste uit vroeger tijd doen herrijzen" (Jes. 61:24).

De zieken, de gebondenen, de debielen, de geestelijk gestoorden, de overoude puinhopen inde stad Gods, worden hersteld. Voor het Israël Gods zijnde tijden van verkwikking aangebroken. Jezus wordt dan op duizendvoudige wijze geopenbaard in zijn volk. Zij zijn allen evenals Hij gezalfd met de Heilige Geest en met kracht. De gemeente met haar hoofd Jezus Christus wordt hier zijn gezalfde, dat is Gods gezalfde, genoemd. De aanklager is neergeworpen.

Hij beschuldigde immers de broeders dat zij zelf slecht waren en zondaar tot de dood. Maar nu zij belijden: wij zijn rechtvaardig, wij zijn rein om het woord dat tot ons gesproken is en waarin wij geloven, nu kan hij geen beschuldigingen meer inbrengen. De zonen Gods naderen tot Hem met een hart dat door besprenging (van het reinigend bloed) gezuiverd is van besef van kwaad" (Hebr. 10:22).

Door het geloof belijden zij niet meer hun verbondenheid met de boze machten en hun onmacht, maar hun gemeenschap met Jezus Christus als de kracht van God tot zaligheid. In de zonen Gods komt de macht van Christus ten volle openbaar. Een volkomen heil (heling) is hun deel geworden naar geest, ziel en lichaam. Zij arbeiden door de kracht van omhoog en zijn als koningen en priesters voor Gods aangezicht.

 

vers 10 

En ik hoorde een luide stem in de hemel zeggen: Nu is verschenen het heil en de krachten het koningschap van onze God en de macht van zijn gezalfde; want de aanklager van onze broeders, die hen dag en nacht aanklaagde voor onze God, is neergeworpen.

Het doel is bereikt. Een luide stem in de onzienlijke wereld verkondigt de overwinning van Jezus Christus in zijn volk. Vervuld is wat de apostel in 2 Thessalonicenzen 1:8-10 schreef. "Als Hij straf oefent over hen, die God niet kennen en het evangelie van onze Here Jezus niet gehoorzamen. Dezen zullen boeten met een eeuwig verderf, ver van het aangezicht des Heren en van de heerlijkheid zijner sterkte, wanneer Hij komt, om op die dag verheerlijkt te worden in zijn heiligen en met verbazing aanschouwd te worden in allen, die tot geloof gekomen zijn".

Het heil, de kracht en het koningschap verschijnen in de zonen Gods. In hen wordt de triomf van het Woord van God openbaar. Gods Woord keert niet ledig tot Hem terug, maar doet wat Hem behaagt en volbrengt waartoe Hij het zond. Jesaja beschreef dit oordeel. Gods zonen wreken zich op al hun vijanden. Zij binden de machten, drijven ze uit en zetten hun voeten op schorpioenen en slangen: de gehele legermacht van de vijand is hun onderworpen. "Een dag der wrake van onze God; om alle treurenden te troosten, om over de treurenden van Sion te beschikken, dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest.

En men zal hen noemen: terebinten der gerechtigheid, een planting des Heren, tot zijn verheerlijking. Zij zullen de overoude puinhopen herbouwen, het verwoeste uit vroeger tijd doen herrijzen" (Jes. 61:24).

De zieken, de gebondenen, de geestelijk gestoorden, de overoude puinhopen inde stad Gods, worden hersteld. Voor het Israël Gods zijnde tijden van verkwikking aangebroken. Jezus wordt dan op duizendvoudige wijze geopenbaard in zijn volk. Zij zijn allen evenals Hij gezalfd met de Heilige Geest en met kracht. De gemeente met haar hoofd Jezus Christus wordt hier zijn gezalfde, dat is Gods gezalfde, genoemd. De aanklager is neergeworpen.

Hij beschuldigde immers de broeders dat zij zelf slecht waren en zondaar tot de dood. Maar nu zij belijden: wij zijn rechtvaardig, wij zijn rein om het woord dat tot ons gesproken is en waarin wij geloven, nu kan hij geen beschuldigingen meer inbrengen. De zonen Gods naderen tot Hem met een hart dat door besprenging (van het reinigend bloed) gezuiverd is van besef van kwaad" (Hebr. 10:22).

Door het geloof belijden zij niet meer hun verbondenheid met de boze machten en hun onmacht, maar hun gemeenschap met Jezus Christus als de kracht van God tot zaligheid. In de zonen Gods komt de macht van Christus ten volle openbaar. Een volkomen heil (heling) is hun deel geworden naar geest, ziel en lichaam. Zij arbeiden door de kracht van omhoog en zijn als koningen en priesters voor Gods aangezicht.

 

vers 11

 

En zij hebben hem overwonnen, door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad, tot in de dood.

Het doel der gelovigen die nog op de aarde zijn, is bereikt. De duivel is in de hemelse gewesten verslagen. Daar waar de strijd was, is de overwinning behaald. De gemeente heeft immers geen strijd op aarde, tegen vlees en bloed, maar in de hemelse gewesten, bijgestaan door de heilige engelen. De zonen Gods hebben de goede strijd gestreden en de overwinning behaald. Zij zijn het beeld van de Zoon gelijkvormig geworden. Zoals Hij eenmaal op aarde was, zo zijn zij nu. In de onzienlijke wereld, dat wil zeggen naar hun inwendige mens, zijn zij tot de volmaaktheid gekomen.

Paulus schreef in Filippenzen 3:12: "Niet, dat ik het reeds zou verkregen hebben of reeds volmaakt zou zijn, maar ik jaag ernaar, of ik het ook grijpen mocht, omdat ik ook door Christus Jezus gegrepen ben". Het laatste bijbelboek tekent ons deze triomf van het Koninkrijk Gods. Hoe hebben de zonen Gods deze behaald? Het begint bij het kruis. Zij weten zich door het geloof in het bloed van het Lam gerechtvaardigd van hun schuld.

Deze rechtvaardiging is niet gebaseerd op werken der wet, maar op het verzoenend werk van Golgotha. De gerechtigheid die einddoel in het oude verbond was, is het uitgangspunt "Van de gelovige in het nieuwe verbond. Deze "zegen van Abraham" wordt gevolgd door het kindschap Gods en "de beloften des Geestes" (Gal. 3:14).

Zo is dan de gerechtigheid het begin van het nieuwe verbond, dat het volledig herstel van de mens beoogt, opdat deze het einddoel, de volkomenheid en de volwassenheid, bereiken kan. Gods Woord is ons gegeven om ons "op te voeden in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust" (2 Tim.3:16, 17).

In het algemeen aanvaardt het christendom de mogelijkheid niet om tot deze volkomenheid te geraken. Het beweert dat dit doel slechts bereikt zou kunnen worden na het sterven. Dit is onlogisch want onze gerechtigheid wordt op deze aarde geopenbaard in onze werken. Hier wordt het kleed der gerechtigheid dat onze statuur in de onzienlijke wereld bepaalt, draad voor draad geweven. "Want dit fijne linnen (kleed) zijn de rechtvaardige daden der heiligen" (19:8).

Met de bewering dat de dood de oplossing zou geven, maakt men het Woord Gods krachteloos. De "mens Gods" is niet de gestorven mens, maar de levende! Het is duidelijk dat men in deze strijd om het doel te bereiken, een groot geloof nodig heeft. De bewering dat de mens zondaar-tot-de-dood blijft, getuigt van totaal gebrek aan geloof. Men belijdt daarmee dat men tot de dood verbonden blijft met de duivel en zijn engelen. Maar dit is niet tot Gods eer. Voor wie gelooft, geldt evenwel: "Niets zal hem onmogelijk zijn!"

Het boek van het einde geeft ons de zekerheid dat de zege behaald zal worden. In deze worsteling tegen de machten in de hemelse gewesten staan de engelen de kinderen Gods terzijde. Zij stijgen op en dalen neer op de zonen Gods. Het leven van Jezus wordt dan in velen geopenbaard. De dienende engelen worden herkend als een realiteit. Zij staan ten dienste van allen die het heil (de volheid of volkomenheid) zullen beërven. Een kracht tot overwinning vormt ook het woord van hun getuigenis.

Deze kracht wordt ontleend aan de Heilige Geest, die in hen woont, die hen vervult en toerust. Zij belijden koningen en priesters te zijn, maar hun heerschappij en waardigheid behoren tot de onzienlijke wereld. Daar belijden zij hun koningschap en doen zij hun priesterlijk werk. Daar is Jezus hun Hogepriester en de Koning van de koningen en de Here van de heren (19:16).

In de zienlijke wereld worden de zonen Gods echter niet geaccepteerd. Naarmate de inwendige mens vernieuwd wordt, naar die mate vervalt de uiterlijke. De christen verliest zijn eer en zijn aanzien in deze wereld, maar de zonen Gods hebben hun uitwendig leven niet lief Zij hechten aan niets wat in deze wereld opgeld doet, want "de begeerte des vlezes, de begeerte der ogen en een hovaardig leven, is niet uit de Vader, maar uit de wereld. (1 Joh. 2:16).

Van geld, macht, aanzien, cultuur, traditie en eer van mensen, hebben zij innerlijk afstand gedaan. In de wedloop om de prijs te behalen, hebben zij alles afgelegd wat hen zou kunnen hinderen. Ter wille van het Koninkrijk Gods hebben zij hun uitwendig leven niet liefgehad, maar in de dood gegeven. Wanneer de Heer het vraagt, zijn ze ook bereid hun natuurlijk leven te geven en als een "plengoffer geofferd" te worden. Van hen geldt, dat zij wel naar de mens, wat het vlees aangaat, geoordeeld zijn, doch, naar God, wat de geest betreft leven (1 Petr. 4:6).

In dit opzicht zijn zij de man van Nazareth gevolgd, die "gedood werd naar het vlees, maar levend gemaakt naar de geest" (1 Petr.3:18). Ook Hij had op deze aarde geen gedaante of heerlijkheid, maar in de onzienlijke wereld zegt Johannes: "Wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid" (Joh. 1:14).

Opvallend is hier de samenwerking tussen Michaël met zijn engelen en Jezus Christus met zijn volk. Onze Heer staat aan het hoofd van de heerscharen verloste koningen der aarde en Michaël is de vorst van het leger der engelen. In Jozua 5:13-15 vinden wij een prachtige illustratie van deze samenwerking. Jozua is daar het hoofd van het volk Gods dat Kanaän binnentrekt. Hij ontmoet bij Jericho "de vorst van het heer des Heren", die tot hem zegt: "Nu ben ik gekomen". Samen zullen ze tegen Jericho optrekken.

Jozua met zijn volk zal in het geloof, in de zichtbare wereld om de muur trekken en de engelen onder Michaël zullen in de hemelse gewesten strijden. Was het wonder dat de schrik op alle inwoners van het land gevallen was en zij allen sidderden? God streed met twee legers. Rachab typeerde dit zo juist met de woorden: "Uw God is een God in de hemel boven en op de aarde beneden" (Joz. 2:11).

 

vers 12

 

Daarom, verheugt u, gij hemelen en wie daarin wonen. Wee de aarde en de zee, want de duivel is tot u nedergedaald in grote grimmigheid, wetende dat hij weinig tijd heeft.

Er is feest bij de hemelingen. Het werk van Christus, die op de troon zit en die de Vader openbaart, heeft inde onzienlijke wereld resultaat doen zien. Het herstel van de tempel Gods nadert zijn voltooiing. Er is blijdschap bij de zonen Gods wier domicilie of burgerschap in de hemel is en er is vreugde bij de engelen- Gods, want de zaligheid der zielen waarvoor zij ingezet werden, bereikt haar voltooiing.

Aan de zevenvoudige oproep om te overwinnen, die uitging naar de zeven gemeenten, is voldaan; de beloften gaan nu in vervulling. Jezus is de eerste van vele broeders. Zij zijn waardig geacht te staan voor de Zoon des mensen (Luc 21:36 St. Vert.).

Zij overwinnen gelijk Hij overwonnen had (3:2 1).

De gemeente in de eindtijd is een schare van overwinnaars. Hun geboorte was in de hemel, hun burgerschap is in de hemel, hun strijd was in de hemel en hun schatten zijn in de hemel. Wat echter het aardse leven betreft, hebben de zonen Gods hun opstandingslichaam nog niet ontvangen. Zij wonen in een sterfelijk lichaam, dat evenwel levend is door de Geest Gods die in hen woont (Rom. 8:11).

De machten van de zonde en ziekte zijn in hen overwonnen. Slechts de laatste vijand, de dood, moet nog volgen. Nog een ogenblik van grote verdrukking en dan zullen zij in een punt des tijds veranderd worden, om zo ook naar het lichaam bij de Heer te kunnen zijn. Want zolang wij in het sterfelijke lichaam ons verblijf hebben, zijn wij ver van de Here in den vreemde (2 Cor. 5:6).

Naar de inwendige, geestelijke mens bereikt de gemeente dan haar einddoel. Haar leden worden gelijk aan Jezus, zoals Hij eenmaal op aarde rondwandelde, in een "vlees aan dat der zonde gelijk". Wanneer er staat; "zijn vrouw heeft zich gereed gemaakt", drukt dit uit dat de gemeente geestelijk tot haar volmaaktheid gekomen is. Zo wordt de bede van Jezus vervuld: "Ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om mijn heerlijkheid te aanschouwen" (Joh. 17:24).

Toen Jezus op aarde was, bevond Hij Zich tegelijkertijd in de hemel, zegt de Schrift ons. "De eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is" (Joh. 1:18).

"En niemand is opgevaren ten hemel dan die uit de hemel neergekomen is, namelijk de Zoon des mensen, die in de hemel is" (Joh. 3:13 St. Vert.).

Er rest nu nog maar één terrein waarop de duivel macht kan uitoefenen: de aarde en de zee. "De duivel is tot u nedergedaald in grote grimmigheid". Eenmaal daalde het Woord Gods neder in grote liefde en ontferming. Het werd toen vlees. De enige schuilplaats voor de duivel en zijn engelen in de eindstrijd bevindt zich in de natuurlijke wereld. Tot nu toe werd van hem gezegd: "De duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt". Bij verleiding staat de boze nog aan de buitenkant en laat hij de mens zijn werk doen.

Reeds nu is het zijn bedoeling inde mens te gaan wonen, hem te binden of volkomen in bezit te nemen. Dan wordt de ganse wereld gedemoniseerd. Het oordeel of de scheiding is dan gekomen. Enerzijds de zonen Gods die volkomen vervuld zijn met de Heilige Geest en wier wandel in de hemel is, en anderzijds zij die volkomen een prooi geworden zijn van de duivelse machten; een bezeten wereld. Deze toestand duurt slechts een korte tijd. "Wetende dat hij weinig tijd heeft". Wanneer dan de vrucht rijp is, laat hij er terstond de sikkel in slaan, omdat de oogsttijd aangebroken is" (Marc. 4:29).

"Wee de aarde en de zee". In tegenstelling met de vreugde in de onzienlijke wereld wordt een wee uitgeroepen over de aarde en de zee. Grimmig manifesteert de duivel zich in de zichtbare wereld. Wij merken op, dat wij de woorden "aarde en zee" geen geografische betekenis moeten toekennen. De Openbaring is het boek dat de zichtbare schepping gebruikt als beelden van de onzichtbare werkelijkheid.

Zo is het paradijs een beeld van de gemeente. De boom des levens is het beeld van Jezus Christus en het geboomte dat van de zonen Gods. In dit paradijs zijn de leven brengende wateren beeld van de Heilige Geest. De dieren naar hun aard zijn beelden van de machten in de hemelse gewesten. Wij denken aan het lam, de duif, de leeuw, de jakhals, de slang, de schorpioen, de draak, de sprinkhaan en het verfoeilijk gevogelte. Maar ook de hemellichamen zijn geschapen tot "tekenen".

Wij noemen de sterren, die in hun groeperingen beelden zijn van de hemelse legerscharen. Tenslotte wijzen wij erop dat de kroon der schepping, de mens, zelf ook een beeld is. God sprak immers: "Laat Ons mensen maken naar óns beeld als ónze gelijkenis".

Zoals de ganse schepping een maquette was van de hemelse werkelijkheid, zo werd de mens het beeld van de Schepper zelf Ook de scheiding tussen dag en nacht, licht en duisternis heeft haar symbolische betekenis. Maar ook de scheiding tussen wateren en wateren. Er staat, dat God het uitspansel maakte en dat Hij de wateren scheidde die onder het uitspansel waren en de wateren die boven het uitspansel waren. "En God noemde het uitspansel hemel". Het uitspansel was de hemel niet, maar het was een beeld van de hemel.

Zo is er ook een scheiding tussen het geestelijke leven in de hemelse gewesten en op de aarde. Het onzichtbare leven van de mens op aarde is gescheiden van de geesten in de hemelse gewesten. De zondvloed in de dagen van Noach is een afbeelding van wat in de laatste dagen gebeuren

gaat. Bij de ondergang der eerste wereld werden de sluizen des hemels geopend alsook die van de afgrond, en de wateren bedekten de ganse aarde. Zo voorspelt de Schrift in de laatste dagen een invasie van machten uit de hemel die zich op de aarde werpen en van heerscharen die opgeroepen worden uit de afgrond en die eveneens de aarde overspoelen.

De zondvloed of grote vloed is het beeld van de grote verdrukking. Het geestelijke leven van de mensen buiten Christus wordt dan volkomen beheerst door de machten der duisternis. Jezus sprak: "Op aarde radeloze angst onder de volken vanwege het bulderen van de zee en de branding, terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld komen. Want de machten der hemelen zullen wankelen" . (Luc. 21:25,26).

In het boek der Openbaring zijn wateren, bronnen, rivieren, zeeën, beelden van het geestelijke, onzichtbare leven. De aarde met bomen, groen gras en struiken zijn beelden van het natuurlijke, zichtbare leven. De mens leeft zowel op de aarde als in de zee. Hij heeft een natuurlijk en een geestelijk leven. De grote zee is het beeld van het religieuze leven op aarde. Wanneer iemand wedergeboren wordt, ontvangt hij een nieuw geestelijk leven. Zijn geest maakt zich los uit de "zee" en verheft zich in de hemelse gewesten. Hij leeft dan op de aarde én in de hemel. Wanneer hij sterft, wordt hij van de aarde losgemaakt, maar blijft in de geest in de hemelse gewesten en neemt dan zijn intrek geheel bij Jezus.

De mens die zich niet bekeert, blijft leven op de aarde en in de zee. Sterft hij en wordt de band met het aardse leven doorgesneden, dan verzinken zijn geest en ziel in de diepte der zee, de afgrond of het dodenrijk.

Wanneer de hemelse gewesten door de zonen Gods en de engelen gereinigd zijn van de machten der duisternis, is de duivel gedwongen zijn verblijfplaats en werk terrein, naar het leven op de aarde te verleggen. Hij zal op een gruwelijke wijze beslag leggen op lichaam, ziel en geest van de mens, en al wat leeft, aan zich verbinden en onderwerpen. Er is dan een verdrukking op de aarde zoals nooit geweest is en ook nooit meer zijn zal. Zalig en heilig is degene wiens leven in de hemelse gewesten voor de vijand onaantastbaar blijkt.

 

vers 13

 

 

En toen de draak zag dat hij op de aarde was geworpen, vervolgde bij de vrouw, die het mannelijke kind gebaard had.

De zonen Gods hebben de overwinning behaald en zij zoeken de vervulling van de belofte: "Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon" (3:21).

De duivel kan niet meer aanklagen, want de zonen Gods ontmaskeren hem en verbreken alle banden met hem. Zij zijn waardig geacht te staan voorde Zoon des mensen. In hen heeft het Woord Gods getriomfeerd en zij zijn onberispelijk. In hen "is verschenen het heil (heling) en de kracht (van de Heilige Geest) en het koningschap van onze God en de macht van zijn gezalfde" (vers 10).

Het enige waar de duivel hen nog van zou willen beschuldigen, is hoogmoed. Het is toch een opmerkelijk verschijnsel, waar kinderen Gods deze weg begonnen te lopen, en belijden dat zij koningen, priesters en erfgenamen Gods zijn, ogenblikkelijk van hen gezegd wordt: zij lasteren God en missen de ware ootmoed. Het ligt voor de hand, dat de duivel deze beschuldiging uit. Hijzelf heeft in hoogmoed de plaats op de troon begeerd, maar werd verworpen. Is het wonder, dat wanneer hij de mensen de hand op de troon ziet leggen, hij hen eveneens van hoogmoed beschuldigt?

De draak met zijn engelen wordt uit de hemel geworpen. Voortaan behoort het Koninkrijk Gods alleen toe aan God en zijn Zoon, de heilige engelen, en de zonen Gods naar hun inwendige mens. Nu is vervuld wat Jezus reeds in een gelijkenis sprak: "De Zoon des mensen zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uit zijn Koninkrijk verzamelen al wat tot zonde verleidt" (Matth. 13:41).

De hemel is vernieuwd en bevrijd van de machten der duisternis. De nieuwe aarde moet nog komen. Nu klinkt het: "Wee de aarde en de zee, want de duivel is tot u nedergedaald in grote grimmigheid". In 2 Thessalonicenzen 2:3,4 staat dat de mens der wetteloosheid zich gaat openbaren, "de zoon des verderfs, de tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods (de mens) zet, om aan zich te laten zien, dat hij een god is".

Zoals de vrouw in de plaats staat voor de kinderen Gods, en de mannelijke zoon de zonen Gods bedoelt, zo heeft ook "de mens der wetteloosheid" een meervoudige betekenis. Het proces van het in bezit nemen der mensen door de machten der duisternis is reeds lang begonnen. Het geheim der wetteloosheid is reeds in werking, maar in de eindtijd gaat het met kracht door en bereikt de mens zijn dieptepunt: de mens der zonde.

De draak vervolgt de vrouw, die het mannelijke kind voortbrengt. Ook dit baren ziet op een proces. Nog niet allen in de gemeente op aarde hebben de mannelijke rijpheid bereikt. Velen die verzegeld zijn met de Geest der belofte moeten nog tot de volkomenheid opgroeien. Nog niet ieder is geheel heilig en onberispelijk. Is het dan niet te verwachten dat de boze als een briesende leeuw van hen nog zoekt te verslinden wat hij kan? Wanneer zij niet tot rijpheid komen, zullen zij afvallen. De gemeente komt onder een geweldige drukvan de vijand.

 

vers 14

En aan de vrouw werden de twee vleugels van de grote arend gegeven om naar de woestijn te vliegen, naar haar plaats, waar zij onderhouden wordt buiten het gezicht van de slang, een tijd en tijden en een halve tijd.


Onwillekeurig denken wij bij deze tekst aan de uittocht uit Egypte.

Er is verdrukking en vervolging, maar God is bezig zijn volk uit te leiden en te verlossen. In Exodus 19:4 zegt de Here tot zijn volk: "Ik heb u op arendsvleugelen gedragen". De vleugels van een vogel komen overeen met de armen van een mens. Daarom wordt in Psalm 77:16 gezegd: "Gij hebt uw volk met machtige arm verlost".

In onze tekst lezen wij: "Aan de vrouw werden de twee vleugels van de grote arend gegeven". Wij geloven niet dat deze twee vleugels het "bid en werk" betekenen, zoals vele uitleggers beweren, maar dat met de grote

arend, God bedoeld wordt en dat de twee vleugels die Hij heeft de kracht van zijn Geest uitbeelden. Bidden en werken doet de mens, maar God werkt door zijn Geest. De arm Gods, de hand Gods en de vinger Gods zijn in de bijbel steeds beelden van de Heilige Geest.

Wanneer Jezus door de kracht van deze Geest vele wonderen verricht, wordt in Johannes 12:37,38 opgemerkt: "En hoewel Hij zovele tekenen voor hun ogen gedaan had, geloofden zij niet in Hem, opdat het woord van de profeet Jesaja vervuld werd, dat hij sprak: Here, wie heeft geloofd, wat hij van ons hoorde? En aan wie is de arm des Heren geopenbaard? In verband met een voortdurende werking van de Heilige Geest in het leven van Johannes de Doper werd gezegd: "Want de hand des Heren was met hem" (Luc. 1:66).

Ook staat er: "Doordat Gij uw hand uitstrekt tot genezing, en dat tekenen en wonderen geschieden" (Hand. 4:30). Wanneer Jezus de duivelen uitdrijft, zegt Hij: "Maar indien Ik door de vinger Gods de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen" (Luc. 11:20).

Toen God het oude bondsvolk uitleidde, ging dit gepaard met grote wonderen en tekenen. Dit volk kwam in de woestijn, evenals in de eindtijd het volk Gods. De vrouw wordt ook naar de woestijn gebracht, naar haar plaats, waar zij wordt onderhouden. De woestijn is een plaats waar een volk zijn onderhoud niet van het natuurlijke verwachten moet. Israël heeft dit ondervonden. Het was voor zijn onderhoud geheel afhankelijk van de sterke arm van God.

Zo ook zal de gemeente in de eindtijd op niets in de natuurlijke wereld meer kunnen steunen of zich eraan kunnen vasthouden. Zij zal volkomen afhankelijk zijn van haar verbinding met God. De Heer zal zijn gemeente op wonderbare wijze voeden, beschermen en leiden. In de woestijn wordt de christen op God alleen geworpen. "Het volk der ontkomenen aan het zwaard vindt genade in de woestijn!" (Jer. 31:2).

De gemeente van de eindtijd wordt losgemaakt van haar tradities, gebouwen, dogma's en alles wat haar naast God nog vastigheid op deze aarde gaf. De Heer onderhoudt in de moeilijke omstandigheden zijn gemeente door het Woord, het manna, en de Geest, het levend water, zodat de draak haar niet kan treffen.

Wanneer een slang zijn prooi ziet, begint hij deze te biologeren, maar de gemeente van Jezus Christus laat zich door de oude slang geen vrees meer aanjagen. De kracht en de gaven van de Heilige Geest beschermen haar, zodat de draak haar niet kan benaderen. Zij is buiten zijn gezichtsveld. Te midden van de grote verdrukking houdt God zijn "hand" over zijn volk.

De tijdsduur van deze woestijnreis is "een tijd, tijden en een halve tijd". In de beeldspraak komt deze periode overeen met de tweeënveertig maanden en twaalfhonderdzestig dagen in de hoofdstukken 11:2,3 en 12:6. Zij komt overeen met het tijdperk dat Jezus als Zoon des mensen op aarde in zijn bediening stond. Wij geloven evenwel niet dat men er verstandig aan doet in deze getallensymboliek een letterlijke kalenderaanduiding te zoeken. Het is een tijdperk van zware beproeving, die over de gehele wereld komen zal en waarin de Heer zijn volk bewaart.

Na deze tijd komt echter een einde aan het verbrijzelen van de macht van het heilige volk; dan zullen alle dingen voleindigd zijn" (Dan. 12:7). Duidelijk wordt in Daniël gewezen op de overwinning van het volk Gods, op een totale zege van de gehele gemeente op haarvijanden. Dit tijdperk wordt getypeerd door het rijp worden van het graan en het onkruid. Dan volgt de oogst der aarde.

 

vers 15 en 16

 

En de slang wierp uit haar bek water achter de vrouw als een stroom, om haardoor de stroom te laten meesleuren. En de aarde kwam de vrouw te hulp en de aarde opende haar mond en verzwolg de stroom, die de draak uit zijn bek had geworpen.

Door "de adem zijns monds" brengt de mens zijn woorden voort en dit beeld wordt in de Schrift ook gebruikt voor het spreken Gods. Wanneer er bijvoorbeeld staat dat de Here Jezus met de adem zijns monds de goddelozen doden zal, wil dit niet anders zeggen dan dat dit geschieden zal door zijn woord en zijn Geest. Wat uit zijn mond komt, heeft te maken met het woord en met leringen.

Ook water is het beeld van leringen, voortgebracht door de werkingen van de geest. Er is sprake van de wateren des levens en van het vergiftigen der wateren. Wanneer in onze tekst staat dat de slang water uit haar bek wierp, doelt dit op een grote infiltratie van de duivelse leningen en gedachten, die het mensenleven trachten te verzieken. Het woord "stroom" wijst op de enorme zuigkracht van deze verleidingen.

In 1 Timotheüs 4:1 wordt gesproken, "dat in latere tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, doordat zij dwaalgeesten en leringen van boze geesten volgen".

De apostel spreekt in 1 Corinthiërs 12:2 over het feit, dat de heidenen zich blindelings naar de stomme afgoden laten heenvoeren. De stroom die achter de vrouw komt, wordt echter door de aarde verzwolgen. Wij zagen reeds dat de aarde in de Openbaring het beeld is van het natuurlijke leven. De bedoeling van dit beeld wordt in onze dagen wel duidelijk. Het natuurlijke leven wordt op abnormale wijze beïnvloed door zedeloze reclame in tijdschriften, door een verworden literatuur en film, door een demonische kunstuiting in muziek en schilderkunst.

Radio en televisie worden gebruikt om het fantasieleven en het geestelijke leven van de mens te verontreinigen. Zo verwordt het natuurlijke leven. Dit alles heeft vanuit het rijk van satan primair de bedoeling de kerk van Jezus Christus krachteloos te maken. Het is immers wel opmerkelijk dat deze decadente verschijnselen in het bijzonder waar te nemen zijn in de zogenaamde christelijke landen. De ware kerk wijst evenwel deze aanvallen van de vorst der duisternis van de hand.

Wanneer christenen gebroken hebben met de ongerechtigheid, gedoopt zijn in en vervuld zijn met de Heilige Geest en geheiligd (geheeld zijn), worden zij onvatbaar voor deze verzoekingen. De verleidingen zijn er altijd geweest, maar nu de verleidende machten op de aarde geworpen zijn, wordt hun beïnvloeding in deze eindtijd ontstellend groot. De bedoeling is om de ware kerk te vernietigen, maar de stroom bereikt de gemeente niet, maar wel de aards gerichte afvallige kerk. Deze neemt gretig de stroom van onreinheid op.

Op die manier zal iedere zonde die in de wereld gevonden wordt, zich ook in de dwaalkerk openbaren. Johannes zag dit gebeuren al eerder tijdens het weerklinken van de eerste vier bazuinen, waarbij telkens een gedeelte der mensen in de valse kerk onderging. "Wie vuil is, wordt nog vuiler, maar wie heilig is, wordt nog meer geheiligd". Deze aanval van de draak is reeds begonnen en de natuurlijke mens zal hierdoor nog het laatste restant aan geestelijk leven verliezen.

 

vers 17 

 

En de draak werd toornig op de vrouw en ging heen om oorlog te voeren tegen de overigen van haar nageslacht, die de geboden van God bewaren en het getuigenis van Jezus hebben.

De draak werd toornig, omdat zijn aanslag mislukte en hij door de verleidingen het volk Gods niet afvallig kon maken. Dan heeft hij nog een pijl op zijn boog. Hij gaat geweld gebruiken. Als een slang verheft hij zich in felle haat. Hij maakte zich gereed om oorlog te voeren tegen de gemeente van Jezus Christus. Hij ziet hoe de zonen Gods het evangelie van het Koninkrijk over de gehele aarde prediken op dezelfde wijze als Jezus dit eenmaal deed. De miljoenen worden binnengebracht.

Zij bekeren zich, worden gedoopt in water en in de Heilige Geest en door oplegging der handen bevrijd van alle ziekten en boze machten. De zonen Gods zijn onaantastbaar, maar op degenen die "in heiliging" zijn, valt hij aan. De draak gaat oorlog voeren tegen de overigen van haar zaad, die de geboden van God bewaren en het getuigenis van Jezus hebben. Hij zal de geestelijke groei van deze kinderen Gods trachten te beletten, hun wandel in het licht bemoeilijken en hun geloof proberen te vernietigen.

Door het aanvaarden van het volle evangelie is het immers mogelijk geworden de geboden Gods te bewaren. De kennis van de wetten des Geestes en de inzichten in het Koninkrijk der hemelen openen de weg tot de ganse volheid. Paulus schreef in dit verband: "Opdat de eis der wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, doch naar de Geest" (Rom. 8:4).

Het getuigenis van Jezus is de geest der profetie. Bij de profeet is het niet de mens, die getuigt, maar Jezus! In de oudheid spraken de profeten van Godswege; in het nieuwe verbond worden zij ook door de Heilige Geest gedreven, want Jezus zegt: "Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen" (Joh. 16:14).

Tijdens hun ontwikkelingsperiode van kinderen Gods tot zonen, valt de draak de gelovigen aan, maar zij zullen overwinnen met het Lam, "zij die met Hem zijn. de geroepenen en uitverkorenen en gelovigen" (17:14). Zij zullen de satan overwinnen "door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis" (vers 11).

Het was de slang eenmaal gelukt de vrouw de hiel te verbrijzelen bij haar voortgang op de weg des levens. Zo is ook de kracht van Gods volk eeuwenlang gebroken geweest. Maar in de eindtijd wordt vervuld, dat het vrouwenzaad de slang de kop vermorzelen zal. Dan wordt vervuld wat Daniël profeteerde, dat er een einde komt aan het verbrijzelen van de macht van het heilige volk (Dan. 12:7).

 

vers 18 

 

en hij bleef staan op het zand der zee.

Vanuit het natuurlijke leven heeft door verleidingen en het opwekken van begeerten de draak de gemeente niet kunnen overweldigen. Nu blijft hij staan op de scheiding tussen aarde en zee. De zee symboliseert het geestelijke leven der mensen. In haar diepten vinden wij de afgrond, het dodenrijk, waar de dood de scepter zwaait en waarin de geesten en zielen der mensen verzinken, wanneer zij bij het sterven van het natuurlijke leven losgemaakt worden en niet verbonden zijn met Jezus Christus.

In de strijd die de boze nu ontketenen gaat, zullen de machten van de afgrond opgeroepen worden om de mensen rechtstreeks in de geest aan te vallen. Het rijk van de antichrist is occult en werkt met bedrieglijke tekenen en wonderen. Wat nu volgt, herinnert ons aan de gebeurtenissen na het blazen van de vijfde bazuin in hoofdstuk negen.

       

 

 

'

Openbaring 13 .. de geest die dwalen doet

 

En ik zag uit de zee een beest opkomen,

De eerste vraag die oprijst, is: wie is het beest? Niet alleen in zijn Openbaring ontsluiert Johannes ons het geheim van het antichristelijke rijk, maar hij spreekt er ook over in zijn zendbrieven. De geest der dwaling openbaarde zich reeds in de eerste christengemeenten. De dwalingen hebben zich in de loop der eeuwen vermenigvuldigd en zijn alle geïnspireerd door de geest van de antichrist. Met de kerk van Jezus Christus is het gegaan als met een lichaam, dat eerst enkele ziektesymptomen vertoonde, maar waarvan men later zeggen moest: "het ganse lichaam is ziek; van de voetzool af tot de schedel toe is er niets gaaf" (Jes. 1:6).

Door de geest der dwaling wordt de weg der waarheid gelasterd en zelfs de Heerser, die de kerk gekocht heeft, verloochend (2 Petr. 2:1).

De geest van de antichrist begint afwijkingen onder Gods kinderen te brengen. "En gelijk gij gehoord hebt, dat er een antichrist komt, zijn er nu ook vele antichristen opgestaan, en daaraan onderkennen wij, dat het de laatste ure is. Zij zijn van ons uitgegaan" (1Joh. 2:18,19).

De geest der dwaling begint zijn werk in mensen die zich eerst bekeerd hebben. 2 Petrus 2:20 zegt: "Want indien zij, aan de bezoedelingen der wereld ontvloden door de erkentenis van de Here en Heiland, Jezus Christus, toch weer erin verstrikt raken en erdoor overmeesterd worden".

Het gaat met een dwaling als met de vorm van een letter V. Aan de onderkant liggen de twee benen vlak bij elkaar en raken zij elkaar in één punt, maar zij verwijderen zich steeds meer en de kloof er tussen wordt voortdurend groter. De dwaalleraar kan in het begin vele goede dingen verkondigen, maar hij brengt op één of meerpunten een valse leer of een leugen. Deze ontwikkelt zich en gaat overheersen, met als gevolg dat de misleider zich steeds verder van de waarheid verwijdert en het einddoel des geloofs mist.

De leugen is het fundament waarop de afvallige kerk gebouwd wordt. In 1 Johannes 4:1 staat: "Geliefden, vertrouwt niet iedere geest, maar beproeft de geesten, of zij "uit God zijn; want vele valse profeten zijn in de wereld uitgegaan". De apostel richt zich tot de gemeenten en waarschuwt hen voor de verleidende geest van de antichrist. Men ontmoet deze geest, wanneer hij spreekt door de mond van de valse profeten en door de valse leraars.

Wij merken hieruit iets op, dat inzicht verschaft om het visioen van het beest uit Openbaring 13 te verstaan. Johannes spreekt over "iedere geest" en over "vele valse profeten", dat zijn dus mensen. Zo is er ook sprake van "de geest van de antichrist" en van de antichrist", ook een mens. Het beest dat Johannes ziet, komt uit de zee op. Wij wezen er al eerder op. dat de zee beeld is van het geestelijke en godsdienstige leven. Dit beest wordt ook "het beest uit de afgrond" genoemd (11:7 en 17:8).

Wij hebben hier dus met een ontzagwekkende geest uit het rijk der duisternis te maken. In de Openbaring bemoeit Johannes zich niet met de talrijke godsdiensten als het boeddhisme, het mohammedanisme of het polythéisme, maar met de strijd tussen de ware en de valse kerk. Op de zeven koppen van het beest rust de hoer. "De zeven koppen zijn zeven bergen, waarop de vrouw gezeten is" (17:9).

Zoals de ware kerk gedragen wordt door de kracht van de Heilige Geest, de grootste en hoogste berg, zo wordt de valse kerk gedragen door de zeven grote, antichristelijke machten uit de afgrond, die als koppen met de geest van de antichrist verbonden zijn. Het beest uit de afgrond is dus de geest van de antichrist. De antichrist zelf behandelen wij bij vers 11 van dit hoofdstuk.

In 1 Johannes 4:3 wordt opgemerkt: "En dit is de geest van de antichrist, waarvan gij gehoord heb, dat hij komen zal en hij is nu reeds in de wereld".

Bij de ware kerk is sprake van de Geest Gods, die er is en in de laatste dagen machtig uitgestort zal worden. Bij de valse kerk is er sprake van de geest van de antichrist, die is en die komen zal.

Natuurlijke christenen zien de Heilige Geest als een stuk materie. Zij zeggen: "Als deze er is, dan kan Hij niet meer komen". Maar zo is het in de geestelijke wereld niet. Ook van God, die geest is, wordt gezegd: "Die is en die was en die komt!" Van mensen die de Heilige Geest ontvangen hadden en waarvan opgemerkt wordt dat zij vol van de Heilige Geest waren, wordt tóch gezegd: "Zij werden vervuld met de Heilige Geest" (Hand. 4:31). Van het beest uit de afgrond, een geest, staat: "Ziende het beest, dat was en niet is, hoewel het (aanwezig) is", zoals de Statenvertaling in 17:8 letterlijk vertaalt.

Paulus schrijft in dit verband: "Want eerst moet de afval komen en de mens der wetteloosheid zich openbaren, ... want het geheimenis der wetteloosheid is reeds in werking"(2 Thess. 2:3-7).

Het beest dat uit de zee opkomt, de geest van de antichrist, is er altijd geweest. Zoals het beest in dit visioen eerst onder de oppervlakte van het water was, zo heeft de geest van de antichrist vanuit het verborgene zijn werk inde gemeente gedaan. Inde eindtijd rijst het echter op uit het wateren openbaart het zich in al zijn afschuwelijkheid. Dan wordt deze geest ook duidelijk onderkend. Het mysterie van zijn verborgenheid wordt dan openbaar. Johannes schreef. "Ik zag uit de zee een beest opkomen!"

De tweede vraag is: hoe wordt het beest geïdentificeerd? "Hieraan onderkent gij de Geest Gods: iedere geest die belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, is uit God; en iedere geest die Jezus niet belijdt, is niet uit God. En dit is de geest van de antichrist" (1 Joh. 4:2,3).

Het is van belang dat wij de geest van de antichrist kunnen identificeren. In de eindtijd zal immers het goede graan van het onkruid gescheiden worden en dit kan alleen, wanneer het verschil duidelijk naar voren komt.

Iedere geest die niet uit God is, zal ontkennen dat Jezus in het vlees gekomen is. Het gaat er bij Johannes niet om dat de valse profeten zullen loochenen dat Jezus mens is, maar wel dat Hij gekomen is "in gelijkheid des zondigen vleses" zoals de Statenvertaling in Romeinen 8:3 luidt.

Jezus heeft getriomfeerd over het "vlees der zonde". Hij nam hetzelfde vlees aan, waarin alle mensen vanaf Adam gezondigd hadden. Niemand had zich van de besmetting des vleses en des geestes vrij kunnen houden, maar Jezus liet de machten der duisternis in zijn vlees niet toe. In zijn leven bewees Hij, dat het door de Geest Gods mogelijk is om zonder zonde in het vlees te leven. Hij was de eerste van vele broeders. Doorzijn lijden, sterven en door de doop in de Heilige Geest maakte Hij het mogelijk dat ditzelfde ook in ons geschieden zou. "Opdat de eis der wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het (zondige) vlees wandelen, doch naar de Geest" (Rom. 8:4).

In het zevende vers van 2 Johannes staat: "Want er zijn vele misleiders uitgegaan in de wereld, die de komst van Jezus Christus in het vlees niet belijden". Letterlijk staat er: die niet belijden dat Jezus komende is in vlees! Bij Johannes gaat het om de Geest Gods of de geest van de antichrist in de mens. Wie de geest van de antichrist heeft, spreekt "uit de wereld en de wereld hoort naar hem". Het is de "vrome" geest, die zich voordoet als een "engel des lichts". Hij heeft een schijn van godsvrucht, maar verloochent de kracht ervan. (2 Tim. 3:5).

De afgevallen kerk kent geen groei, geen kracht tot behoud naar lichaam, ziel en geest en geen overwinning over de zonde. De geest van Johannes jubelt uit: "Want Hij, die in u is, is meerder dan die in de wereld is". "Wij zijn uit God; wie God kent, hoort naar ons; wie uit God niet is, hoort naar ons niet. Hieraan onderkennen wij de Geest der waarheid en de geest der dwaling" (1 Joh. 4:4-6).

De apostel spreekt over véle valse profeten en véle misleiders. Daarom ontkennen de talrijken in de valse kerk dat de Geest van God zijn werk in ons volkomen doen kan. Men aanvaardt liever het-zondaar-zijn-tot-de dood en de belijdenis dat de mens, ook de christen, onbekwaam is tot enig goed en geneigd tot alle kwaad; dus gelijk staat met de duivel zelf. Als Jezus niet *m ons vlees gekomen is, kan Hij Zich ook niet in ons en door ons openbaren. Daarom drijft men geen duivelen uit, geneest men de zieken niet, gebeuren er geen wonderen en tekenen van herstel en belijdt men het evangelie der dwaling in een voortdurend moeten "vallen en opstaan".

De geest van de antichrist heeft in de kerk de overwinning van Jezus Christus tegengehouden en belet dat de mensen door de kracht van de inwonende Geest Gods het einddoel des geloofs bereiken: men belijdt niet dat men overwinnaar is, laat staan "meer dan overwinnaar", maar men vindt de zonde een onontkoombaar verschijnsel en de ziekte als door Gods Vaderhand over ons beschikt.

Waar men belijdt: "Wij zijn uit God!" daar is Christus in ons de hoop der heerlijkheid, daar is overwinning, heiliging en groei, daar bevestigt God zijn Woord met tekenen en wonderen tot behoud, zoals ook de bediening van Jezus hierdoor bevestigd werd.

Ook de geest van de antichrist zal tekenen en wonderen bewerken, maar de bijbel noemt deze bedrieglijk, omdat zij het behoud van de mens en zijn onberispelijkheid naar geest, ziel en lichaam, niet beogen. Deze geest stuurt de dolenden niet naar Jezus, de Heelmeester, maar naar een magnetiseur en laat hem zijn vertrouwen stellen op een aardstralenkastie, jaagt hem op tot prestaties die het vrome vlees strelen. Men stelt zich gerust, omdat men behoort tot de zuivere of alleenzaligmakende kerk, omdat men de sabbat of zondag viert, omdat men vasthoudt aan bepaalde leerstellingen of kerkbesef heeft.

Valse profeten presenteren zich als mannen Gods, maar zij tolereren de zonde, gebondenheid, de verslaafdheid, de onreinheid en het overspel, de geldgierigheid en de hoogmoed. Men leert zelfs dat de mens met zijn zondige "afwijkingen" moet leren leven en dat de naaste hem met zijn "fouten" moet accepteren en leren verdragen. De mensen worden in slaap gesust met allerlei theorieën die geen overwinning over de zonde geven. Johannes, de apostel der liefde, waarschuwt: "Geliefden, vertrouwt

niet iedere geest, maar toetst ze en beproeft ze of ze uit God zijn".

In de Openbaring zien wij hoe de waarheid én de valse leer beide tot volheid komen. Op de kinderen Gods wordt de Heilige Geest machtig uitgestort en in de zonen Gods wordt al Gods heerlijkheid geopenbaard. De Heilige Geest leidt hen van stap tot stap en zij hebben de zonde volkomen overwonnen. In de valse kerk wordt iedere werking van Gods Geest uitgebannen. Het resultaat is de openbaring van "de tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods (de mens) zet, om aan zich te laten zien, dat hij een god is" (2 Thess. 2:4).

Tegenover de voorzegging: "In de laatste dagen zal Ik uitstorten van mijn Geest op alle vlees" staat: "En ik zag uit de zee een beest opkomen"

 

Openbaring 13 vers 11 en 12

 

En ik zag een ander beest opkomen uit de aarde en het had twee horens als die van het Lam, en het sprak als de draak. En het oefent al de macht van het eerste beest voor diens ogen uit. En het bewerkt, dat de aarde en zij, die daarop wonen, bet eerste beest zullen aanbidden, welks dodelijke wond genezen was.

Er rijst nu geen beest uit de zee, maar uit de aarde. De aarde is het beeld van het natuurlijke leven, dat van de mens van vlees en bloed. Het beest uit de zee was de geest van de antichrist, maar het beest uit de aarde is de antichrist zelf De parallel ligt voor de hand: in de gemeente van Jezus Christus spreken wij van de Vader, de Heilige Geest en de Zoon. De Heilige Geest is de Geest door wie de Vader Zich openbaart. Hij is de Geest der waarheid (Joh. 14:17). Zo openbaart de draak, de vijand van God, zich door de geest van de antichrist of de geest der dwaling (1 Joh. 4:6).

Jezus Christus is het vleesgeworden Woord Gods. Hij is dus de mond van God en spreekt door de Heilige Geest. Zo is de antichrist de mond van de satan, die door het beest uit de afgrond spreekt. De Zoon van God is waarlijk mens, en zo is de antichrist, het beest dat uit de aarde oprijst, ook een mens. Jezus Christus is de ware profeet en de antichrist wordt de valse profeet genoemd (19:20).

De horens die dit beest heeft, wijzen op geestelijke krachten. Van het Lam werd in hoofdstuk 5:6 gezegd, dat het zeven horens had en zeven ogen, die de zeven Geesten Gods voorstelden. Twee horens van het Lam waarmee Het Zich in de wereld openbaart zijn die van de profetie en de geest van kracht, die tekenen en wonderen bewerkt. De antichrist spreekt als de draak, de vader der leugen. In 2 Thessalonicenzen 2:9-12 noemt de apostel deze horens van leugen en kracht: "Daarentegen is diens komst naar de werking des satans met allerlei krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen ... En daarom zendt God hun een dwaling, die bewerkt dat zij de leugen geloven".

De wonderen van Jezus hadden het herstel van de mens tot doel. Bedrieglijke wonderen zijn niet gericht op de verlossing van de mens. Jezus genas zieken, verloste gebondenen en maakte de mens vrij naar lichaam, ziel en geest. Zelfs het stillen van de storm was tot heil van zijn beangstigde kinderen. Wanneer door occulte krachten een fakir zich laat begraven, om na enkele weken levend tevoorschijn te komen, is dit wel een wonder, maar het heeft geen enkele zin. Het is mogelijk dat een heidense priester zich met messen steekt zonder dat hij bloedt, maar het is een bedrieglijk wonder.

In de zichtbare wereld oefent dus de antichrist alle macht uit, die hij" van het beest uit de afgrond ontvangen heeft.

Zij die de aarde bewonen en dus geen burger in de hemel zijn, volgen de antichrist en daardoor aanbidden zij de geest, die in hem woont. Wie het beest uit de afgrond aanbidt, vereert de draak "omdat hij aan het beest de macht gegeven had" (vers 4). De antichrist werkt met verborgen, occulte, ontwrichtende krachten, die hij rechtstreeks uit het rijk der duisternis ontvangt. De dodelijke wond aan de zesde kop, die van het occultisme, is weer genezen, en krachtiger dan ooit ondersteunt hij de religie van de antichristelijke kerk.

 

Openbaring 13 vers 15

 

En hem werd gegeven om aan het beeld van het beest een geest te schenken, zodat het beeld van het beest ook zou spreken, en maken, dat allen, die het beeld van het beest niet aanbaden, gedood werden.

Op de Pinksterdag sprak Petrus aangaande de uitstorting van Gods Geest: "Nu Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd is en de belofte des Heiligen Geestes van de Vader ontvangen heeft, heeft Hij dit uitgestort, wat gij en ziet en hoort" (Hand. 2:33).

De Geest der waarheid wordt door Jezus geschonken. "De Trooster, de Heilige Geest, die de Vader zenden zal in mijn naam" (Joh. 14:26).

Tegenover de gemeente in de eindtijd, die door Jezus Christus gedoopt en vervuld is met de Heilige Geest, staat de gemeente van de antichrist, die ook een geest ontvangt. Er is een doop in de Heilige Geest en er is een doop in de geest van de antichrist. Zoals de zonen Gods spreken in de naam van Jezus en in zijn kracht grote wonderen en tekenen verrichten, zo spreken ook de leden van de antichristelijke kerk in de naam van het beest uit de aarde. Zoals wij reeds in vers 5 hebben gezien, ontving het beest een mond, namelijk in de antichrist, die op zijn beurt maakt dat het beeld van het beest ook zou spreken, namelijk zijn gedachten in deze wereld openbaren. De gemeente van de antichrist is een nabootsing van de zonen Gods die de woorden spreken en de werken doen van Jezus Christus. De antichrist eist dat een ieder zich bij zijn gemeente voegt, haar eert en er gemeenschap mee heeft (het beeld aanbidden).

Wie zich niet onderwerpt of ervoor buigt, wordt gedood naar het lichaam, zoals wij in Openbaring 11:7 zagen. Een schaduw hiervan vinden wij in Daniël 3, waar Nebukadnezar eiste dat ieder zich voor het gouden beeld in het dal Dura zou neerbuigen. Wie weigerde, werd in de vurige oven geworpen. Ook daar lezen wij dat de vertegenwoordigers van ieder volk, natie en tong moesten knielen voor het beeld. Wij wijzen erop, dat in de Openbaring beschreven wordt, hoe de antichrist de valse kerk beheersen gaat, maar in Daniël 7:23 is sprake, dat dit antichristelijke rijk ook een wereldmacht wordt, dat de gehele aarde zal verslinden.

Zo verzetten zich tegen zijn gezag alleen degenen die in Christus zijn, en zij zijn het die met de dood bedreigd worden. Het is niet zeker, dat deze bedreiging voor allen werkelijkheid wordt, want Jezus sprak dat deze dagen ter wille van de uitverkorenen ingekort zouden worden, daar anders geen vlees behouden zou worden, dit wil zeggen dat er geen gelovigen levend zouden overblijven. Ook Paulus schreef over een categorie die levend zou overblijven tot de komst des Heren (1 Thess. 4:15).

Bij de wederkomst des Heren zijn er dus drie categorieën die een opstandingslichaam ontvangen. Allereerst staan alle doden op die in Christus ontslapen zijn: hun geestelijk lichaam gaat dan ook functioneren in de zienlijke wereld. Tot de tweede groep behoren de getuigen uit Openbaring 11, die aan de dood van Jezus gelijkvormig werden, dus wier gestorven lichamen opgewekt worden. Dezen hebben dan ook een geestelijk, verheerlijkt lichaam, waarmee ook zij zich kunnen manifesteren, zij ontvangen dus hun opstandingslichaam op dezelfde wijze als Jezus.

De derde groep zijn de levend overgeblevenen, wier lichamen zonder dat zij sterven, in een punt des tijds veranderd worden. Het beeld van de antichrist is een keurbende, die vervuld is met de geest van de antichrist. De rest van de bevolking der aarde met haar valse godsdiensten vereert deze manifestatie van geestelijke kracht. In Genesis 11 wordt ons verhaald hoe de bewoners van het land Sinear een stad bouwden met een (heilige) toren, waarvan de top in de hemel zou reiken. Volgens de archeologen hebben wij hier te doen met een tempel van een aantal verdieping en, die zikkurat (Hochtempel) genoemd werd. In de bovenste verdieping hielden de priesters hun seances en zochten contact met de onzienlijke wereld.

De top van de toren moest immers in de hemel reiken, dat wil zeggen dat men van daaruit gemeenschap zou hebben met de geestenwereld. Omdat men één van gedachten was en één van geest en één van taal, werden de krachten, ontleend aan het rijk der duisternis, door de mens samengebundeld tot een enorme geestelijke macht. De Heer zag dit en sprak: "Dit is het begin van hun streven; nu zal niets van wat zij denken te doen voor hen onuitvoerbaar zijn"(vers 6).

In hun contact met de boze geesten werd het vermogen van de mens ontwikkeld om in verschillende talen te spreken. De talen die zij uit de geestenwereld overnamen. bouwden hen evenwel niet op, maar brachten een enorme verwarring. God was niet de oorzaak van de talen chaos, want Hij is geen God van wanorde (1 Cor. 14:33).

God gaf hen echter over aan hun verwerpelijke denken, zodat het contact met de demonen deze verdeeldheid bewerkte. Door het spreken in verscheidene talen kwam er verwijdering tussen de groepen van bouwers. Hieruit blijkt dat Babel en Pinksteren elkaars tegenstelling zijn, want ook de Heilige Geest doet in talen spreken, maar hierdoor worden de gelovigen opgebouwd en naderen zij tot God. In Babel werd door het "talenwonder" de mensenwereld geestelijk verdeeld. In plaats van één wereldgodsdienst ontstonden er vele honderden, die elkaar haten en bestrijden. Door deze verdeeldheid der valse religies is het voor de kinderen Gods mogelijk stil en rustig te leven.

Wanneer een volk slechts één godsdienst kent, komen er voor andersdenkenden verdrukking en vervolging. Zoals een magneet zijn kracht ontleent aan het feit dat de moleculen niet door elkander liggen, maar gericht zijn, zo ontleent de antichrist in de eindtijd zijn grote kracht daaraan, dat hij de wereld der boze geesten en zijn gemeente tezamen weer op één doel weet te richten. Dit vindt dan zijn climax in het optrekken van zijn legers naar Harmágedon, waar zij oorlog voeren "tegen Hem, die op het paard zat, en tegen zijn leger"(19:19).

Maar dan is, ondanks deze concentratie van helse machten, de overwinning aan de Koning der koningen en aan de heerscharen die Hem volgen.

 

Openbaring 13 vers 16 ... 18

 

En het maakt dat aan allen, de kleinen en de groten, de rijken en de armen, de vrijen en de slaven, een merkteken gegeven wordt op hun rechterhand of op hun voorhoofd, en dat niemand kan kopen of verkopen, dan wie het merkteken, de naam van het beest, of het getal van zijn naam beeft. Hier is de wijsheid: wie verstand heeft, berekene het getal van het beest, want het is een getal van een mens, en zijn getal is zeshonderdzesenzestig.

De kinderen Gods bezitten een kenmerk in de gemeente van de eindtijd duidelijk openbaar wordt, zodat zij overal opvallen. Zij zijn als een heilige tempel gebouwd op het hechte fundament van Gods Woord, "met dit merk: De Here kent de zijnen, en: Een ieder, die de naam des Heren noemt, breke met de ongerechtigheid" (2 Tim. 2:19).

Zij zijn als Noach, "de prediker der gerechtigheid" in de wereld van de voortijd (2 Petr. 2:5).

Allen zijn zij dan ook met de Heilige Geest der belofte verzegeld (7:4). Maar ook de gemeente van de antichrist heeft haar teken, waardoor haar leden ogenblikkelijk herkend worden. Dezen zijn gebrandmerkt als beelddragers, van de antichrist; in hen werkt de geest der wetteloosheid. Johannes spreekt over een merkteken op het voorhoofd en op de rechterhand, omdat hun gehele denken en handelen rechtstreeks onder invloed van het rijk der duisternis staan.

Zoals de gemeente van Jezus Christus in die tijd de volheid "des Heiligen Geestes heeft, zo zijn deze antichristen geheel in bezit genomen door de geest der dwaling. Als tegenstelling vinden wij in het volgende hoofdstuk de aanduiding dat op de voorhoofden van de zonen Gods, de naam van de Vader en die van de Zoon geschreven zijn.

De antichristelijke gemeente is een wereld- en volkskerk. Zij omvat rijken en armen, wat betreft geld, kennis en cultuur. In haar zijn vrijen en slaven, hooggeplaatsten en geringen. Ook is er sprake van groten en kleinen onder deze zonen des verderfs, zoals men dezen ook vindt in de ware gemeente wat betreft het Koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid (11:18).

Het rijk van de antichrist en de gemeente van de antichrist zijn de antipoden van het Koninkrijk Gods en van de gemeente van Jezus Christus. In Daniël 7:25 staat van de antichrist, dat hij erop uit zal zijn, tijden en wet te veranderen. Zijn volgelingen haten en smaden de goddelijke wetten. In 2 Thessalonicenzen 2:3 wordt voorspeld dat na de grote afval de mens(en) der wetteloosheid zich zal (zullen) openbaren.

Jesaja duidde dit met de volgende woorden aan: "Wee hun die het kwade goed noemen en het goede kwaad; die duisternis voorstellen als licht en licht als duisternis; die bitter doen doorgaan voor zoet en zoet voor bitter"(5:20).

In onze dagen verstaan wij ook iets van de verandering van tijden, dat is van zeden en gewoonten en van iedere zedelijke norm. Wij denken bijvoorbeeld aan het tolereren van de homosexualiteit, waarin kerkelijke leiders vooraan staan. Wordt ook van de antichrist in Daniël 11:37 niet gezegd, dat hij geen acht zal slaan op de begeerte en het verlangen der vrouwen? (St. Vert. en Septuagint)

Tussen de gemeente van Jezus Christus en de kerk van de antichrist is geen contact mogelijk. Men is óf volkomen dienstbaar aan de ongerechtigheid óf men volgt het Lam, waar Hij ook heengaat. De ware christen kan niet meer "kopen of verkopen" zonder met de zonde in aanraking te komen. Voor hem is geen deelname aan het maatschappelijke, politieke en culturele leven in de eindtijd meer mogelijk.

Johannes spreekt hier over het merkteken van het beest, de naam van het beest en het getal van zijn naam. In hoofdstuk 14:11 wordt over het merkteken van zijn naam gesproken. Wij zagen reeds dat de naam van het beest, de geest der dwaling, die van de antichrist of die van de wetteloosheid is. Er is verstand of doorzicht in de geestelijke wereld nodig om het getal van zijn naam te berekenen, en tevens wijsheid of praktische kennis. Wij geloven niet dat men de krant moet lezen om zijn tijd te kunnen verstaan.

Johannes schreef niet voor krantelezers of voor luisteraars naar radiocommentatoren, maar voor hen, die de woorden der profetie hoorden en deze bewaarden. De krant en de radio verschaffen alleen nieuws van de uitwendige wereld en geven geen inzicht in het geestelijke gebeuren dat achter al deze dingen staat. Evenmin is er kennis van het Hebreeuws en Grieks nodig om het getal van de naam van het beest te berekenen. Dit doen bijvoorbeeld de kanttekenaars van de Statenvertaling.

Dezen nemen aan, dat de paus de antichrist is. Hij is het hoofd van de roomse of Latijnse kerk, waarde kerktaal Latijn is en de Vulgata de Latijnse overzetting van de bijbel. Nu hebben in het Grieks de letters, net zoals de Latijnse, een getalswaarde. Men kan dus de getallen volledig uitschrijven of aanduiden door letters van het alfabet. De cijferwaarde van "lateinos" wordt dan: l = 30, a = 1, t = 300, e (epsilon) = 5, i = 10, n = 50, o = 70 en s ~ 200. Samen 666.

Vele uitleggers hebben met spits vernuft getracht om historische personen op deze wijze als antichrist te bestempelen, zoals Nero, Napoleon, Mussolini, enzovoort. Bij de naam Jezus, in het Grieks gespeld, komt men op deze wijze tot het getal 888: 1 = 10, e (éta) = 8, s ~ 200, o = 70, u ~ 400 en s ~ 200.

Kurios (Heer) wordt dan 800, Christos 1480 (8-maal 185). Het is een voorrecht om de oude, dode talen te kennen, maar het is zeker niet de bedoeling van de Heilige Geest dat kinderen Gods zich met zulke woordpuzzels in de eindtijd bezighouden.

In hoofdstuk 17:9 wordt opnieuw op het feit gewezen, dat men verstand en wijsheid nodig heeft om het mysterie van hét merkteken te doorgronden. Wij zagen reeds dat de geest van het occultisme, de zesde kop, de eigenlijke en blijvende kop van het beest Is. Men moet in dit opzicht de Schrift met de Schrift verklaren.

Het getal zes wijst op de kracht van het occultisme, waardoor de gehele macht van de antichrist met de afgrond in verbinding staat. Het getal dat bij het beest uit de afgrond, bij het beest uit de aarde en bij het beeld hoort, is dus het getal zes. Wanneer gezegd wordt dat het getal "berekend" moet worden, terwijl tegelijkertijd het getal zeshonderdzesenzestig wordt genoemd, betekent dit dat het getal "verklaard" moet worden. Er wordt niet gezegd dat men de berekening pas kan maken of de verklaring ervan geven, wanneer de eindtijd gekomen is en de antichrist zich geopenbaard heeft, maar dat leder hiertoe in staat is, die inzicht en verstand heeft.

Het beest behoort tot de onzienlijke wereld, maar het getal van het beest is dat van de mens. Een soortgelijke opmerking vinden wij ook in hoofdstuk 21:17, waar staat: "mensenmaat, die engelenmaat is". Het getal zeshonderdzesenzestig bestrijkt dus twee sferen: de onzichtbare, geestelijke en zichtbare, natuurlijke. Zowel de geest van de antichrist als de antichrist en de gemeente van de antichrist zijn erbij betrokken. Wanneer wij letten op de schaduw van het beeld in het oude verbond, valt onmiddellijk op dat van het beeld van Nebukadnezar slechts twee afmetingen genoemd worden: de hoogte was zestig el en de breedte zes el.

De verhouding 10:1 wijst erop, dat het hier een beeld van abnormale proporties gold, terwijl ook daar sprake was van afschuwelijke afgoderij en gemeenschap met demonen (1 Cor. 10:20).

Johannes gebruikt nu het getal zeshonderdzesenzestig om in de wetteloosheid nog een dimensie meer aan te duiden. Hier geen indirecte aanbidding van demonen door middel van afgoden, maar directe gemeenschap met de draak en het beest langs paranormale weg. De antichristelijke kerk is een spiritualistische gemeenschap. Haar contact gaat echter niet via zogenaamde afgestorvenen, maar de menselijke geest heeft rechtstreeks gemeenschap met de geest van de afgrond.

Daarmee imiteert deze kerk de onmiddellijke gemeenschap van de geest des mensen met de Heilige Geest. Zoals de Heilige Geest de mens maakt tot een heilige tempel waarin God woont, zo zal de geest van de antichrist zich zetten in de tempel die God toebehoort, zichzelf manifesterende door tekenen en wonderen, als zou hij een god zijn.

       

hoofdstuk 14

 

 

Openbaring 14:1 

En ik zag en zie, het Lam stond op de berg Sion en met Hem honderdvierenveertigduizend, op wier voorhoofden zijn naam en de naam zijns Vaders geschreven stonden.

Nadat Johannes in hoofdstuk 13 in visioenen en beelden de opkomst van de antichristelijke kerk zag, toont de Geest hem nu een liefelijker toneel. Hij ziet de voltooiing van de ware kerk, die aan het beeld van de Zoon gelijkvormig is. Hij beschrijft het ogenblik dat de eindtijdgemeente in een punt des tijds van de aarde wordt weggenomen. Het zijn dezelfde honderdvierenveertig duizend waarvan wij in hoofdstuk 7:4 lazen dat zij verzegeld werden; dus gedoopt met de Heilige Geest.

Nu zien wij hoe deze verzegelden door de grote verdrukking zijn heengegaan en, door de Heilige Geest bekrachtigd, de overwinning behaald hebben. Wat een enorm troostboek is de Openbaring voor de gemeente in de eindtijd! In talrijke beelden wordt getoond dat na de grote beproeving ook de grote uitkomst gegeven wordt.

Het is duidelijk dat de berg Sion niet geografisch gezien mag worden. Wij moeten hem in de geestelijke wereld verklaren, zoals wij ook de woorden Lam, honderdvierenveertigduizend en de naam geschreven op de voorhoofden niet letterlijk opvatten, maar moeten zien als aanduidingen van geestelijke werkelijkheden.

In de bedeling der schaduwen lag op de Sion de tempel. In de Psalmen wordt gesproken over "Sions God gewijde top" en de profeet Jesaja zegt: "De Here der heerscharen. die op de berg Sion woont" (8:18). In het nieuwe verbond is de Sion opnieuw de tempelberg, maar dan in de geestelijke en onzienlijke wereld. Wij zagen dat bergen beelden zijn van geestelijke machten en de Sion is dus symbool van de macht van de Heilige Geest. Op deze berg wordt de "woonstede Gods in de geest" gebouwd (Ef 2:22).

Jezus zelf is de hoeksteen. De gelovigen moeten rusten en gebouwd worden op deze steen, zoals in Romeinen 9:33 staat: "Zie, Ik leg in Sion een steen des aanstoots en een rots der ergernis, en wie op hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen". Niet alleen Paulus, de heidenapostel, gaat van deze geestelijke betekenis uit, maar ook Petrus. Deze werkt dit beeld uit, als hij schrijft: "En komt tot Hem, de levende steen ... en laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus.

Daarom staat er in een schriftwoord: Zie, Ik leg in Sion een uitverkoren en kostbare hoeksteen, en wie op hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen" (1 Petr. 2:3-6). De tempel Gods ontstaat dus doordat op Jezus Christus als eerste steen de andere levende stenen gebouwd worden, terwijl deze tempel wordt gedragen door de Heilige Geest, de berg Sion. Ook Hebreeën 12:22 verwijst ons naar de geestelijke berg: "Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion". Deze moet op geestelijke wijze beklommen worden, zoals de Psalmist de vraag stelde: "Wie klimt de berg des Heren op? Wie zal de godgewijde top voor "t oog van Sions God betreden?" en antwoordt: "De man die rein van hart en hand, zich niet aan de ijdelheid verpandt en geen bedrog pleegt in zijn eden" (24:2 berijmd).

Hoevelen zijn bij het bestijgen van de Sion niet teruggevallen, omdat de weg des geloofs te moeilijk voor hen was (verslapping of backsliding)? Maar de gemeente in de eindtijd bereikt de top en daarmee dus het einddoel des geloofs. Dit is mogelijk omdat er een Lam is, waarvan in de aanvang der Openbaring geschreven staat: Hem, die ons liefheeft en ons uit onze zonden verlost heeft door zijn bloed - en Hij heeft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader gemaakt - Hem zij de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden! Amen" (1:5,6).

Aan deze honderdvierenveertigduizend is bewaarheid: "Wat bij de mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God". Het is het geheim van de laatste tijden, als Gods Geest overvloedig uitgestort wordt om het werk van Jezus Christus op aarde in zijn verlossing, heling en vervulling te realiseren.

Wij schreven reeds bij hoofdstuk 7 over deze honderdvierenveertigduizend verzegelden uit de ganse rijke schakering van het Israël Gods. Nu hebben zij het einddoel van hun geloof, het totale behoud van ziel en geest bereikt. De tempel Gods in de geestelijke wereld is voltooid. De geweldige zuilengalerij, die dit bouwwerk omgeeft, laat zien, wie deze zonen Gods in de eindtijd zijn. In hoofdstuk 3:12 staat: Wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel mijns Gods en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven de naam mijns Gods en de naam van de stad mijns Gods, het nieuwe Jeruzalem, dat uit de hemel nederdaalt van mijn God, en mijn nieuwe naam".

Deze overwinnaars zijn volkomen vernieuwd in hun denken. Zij bedenken alleen dingen die boven zijn, niet die zich op de aarde bevinden (Col. 3:2). Om die reden kunnen zij ook in een punt des tijds veranderd worden, omdat hun onzienlijke, inwendige mens geheel vernieuwd is. Daarom is de naam van het Lam en van de Vader op hun voorhoofd geschreven, in tegenstelling met de volgelingen van de antichrist, die het merkteken van het beest op hun voorhoofd ontvangen.

In hoofdstuk 7 worden de honderdvierenveertigduizend, knechten Gods genoemd. Zij hebben immers de gestalte van het Lam, de knecht des Heren uit Jesaja 53. Zij gingen immers dóór de grote verdrukking en zij komen uit de grote verdrukking (7:14). Zij zijn hun Heer gelijkvormig geworden. Op deze wereld hebben zij geen gedaante noch aanzien en geen gestalte, dat men hen verkiezen zou. Zij zijn veracht, de onwaardigsten onder de mensen en als zij verdrukt worden, zijn zij als lammeren ter slachting geleid en zij doen hun mond niet open.

In de hemelse gewesten zijn zij echter overwinnaars en verenigd met de Meester, die hen kocht met zijn bloed. Wanneer de boze komt, vindt hij in hen geen aanknopingspunt. Welk een heerlijke belofte ligt in dit visioen. In de laatste der dagen zal God immers zijn Geest uitstorten als nooit tevoren. Dan wordt de Sion een zeer hoge, verheven berg. "En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis des Heren vast staan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen" (Jes. 2:2).

Het zal zijn een tijd van "bloed, vuur en rookzuilen", van beproeving en verdrukking, van de grote en geduchte dag des Heren, maar de belofte, gerealiseerd in dit visioen, is: "Dat een ieder die de naam des Heren aanroept, behouden zal worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de Here gezegd heeft" (Joël 2:3 2).

 

 

Openbaring 14:2,3 

En ik hoorde een stem uit de hemel als de stem van vele wateren en als de stem van zware donder. En de stem, die ik hoorde, was als van citerspelers, spelende op hun citers; en zij zongen een nieuw gezang vóór de troon en vóór de vierdieren en de oudsten; en niemand kon het gezang leren dan de honderdvierenveertigduizend, de losgekochten van de aarde.

Johannes zag in zijn visioen de honderdvierenveertigduizend staande op de berg Sion, maar hij hoorde bovendien hun stem in de geestelijke wereld. Hij vernam een geluid als het geruis van talrijke wateren, als van een machtige waterval die zich in een diep ravijn stort. Het komt uit de mond van de zangers, de "grote schare, die niemand tellen kon, uit alle volk en stammen - en natiën en talen" (7:9).

Deze menigte vormt dus een geestelijke eenheid, hoewel er een rijke schakering in het geluid is. Hun gezang wordt begeleid door harpspel. Er worden akkoorden aangeslagen die als het daveren van de donder in de oren klinken. In hoofdstuk 15:2 wordt erop gewezen, dat deze citerspelers aan de glazen zee staan en het lied zingen van Mozes, de knecht Gods, en het lied van het Lam. De doortocht door de Schelfzee is immers het beeld van de laatste fase van de grote verdrukking.

Gods volk is dan juichend doorgetrokken op de weg naar zijn doel, terwijl de Farao-van-de-eindtijd met zijn wagens en zijn legermacht en de keur van zijn wagenhelden, in de vuurzee is achtergebleven en omkomt. Exodus 15:16,17 vermeldt: "Terwijl uw volk, Here, doortrok, uw volk, dat Gij U hebt verworven, doortrok. Gij brengt hen en plant hen op de berg die uw erfdeel is ; de plaats die Gij, Here, tot uw woning gemaakt hebt; het heiligdom. Here, door uw hand gesticht".

In dit lied van Mozes vinden wij dus de twee beelden van de zonen Gods in één profetie. Het is het volk dat doortrekt en de veilige oever bereikt; het is ook het volk dat geplant wordt op de berg Sion. Zo is ook hier weer het oude verbond de schaduw van het nieuwe. De Rode Zee, de tempelberg en de priesters waren niet de werkelijkheid, maar slechts de afbeelding der hemelse dingen, die Johannes in visioenen zag. Maar ook een gezicht is niet de betekenende zaak, doch een gelijkenis ervan.

Wie de voorstelling letterlijk neemt, maakt het gezicht tot een chaos en komt in zijn eigen uitlegging tot allerlei warrigheden. Een letterlijke verklaring zou ervan moeten uitgaan, dat honderdvierenveertigduizend mensen zich tezamen op de top van een berg bevinden, allen met namen op hun voorhoofd en allen met een harp in de hand, om maar niet te spreken van het lam dat zich te midden van deze schare bevond! Wie zulk een uitleg geven, laten blijken dat zij nimmer een visioen hebben gehad, noch de geestelijke waarde ervan begrijpen.

Voor hen die zeggen: men moet lezen wat er staat en geloven wat er staat, geldt: "Zodat wij het geestelijke met het geestelijke vergelijken. Doch een ongeestelijk mens (die leeft buiten de onzienlijke wereld) aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk (in verband met de wereld der geesten) te beoordelen is" (1 Cor. 2:13,14).

Hoofdstuk 7:9 zegt, dat deze overwinnaars "stonden voor de troon en voor het Lam, bekleed met witte gewaden en met palmtakken in hun handen". Het beeld is dus: het Lam, staande als geslacht, in het midden van de troon en van de vier dieren en te midden der oudsten (5:6). Nog staan de honderdvierenveertigduizend voor de troon. Zij zijn wel overwinnaars op de aarde, maar zullen met het Lam de laatste slag in de hemelse gewesten, die van Harmágedon, nog moeten winnen, voor zij hun plaats óp de troon kunnen innemen (20:4).

De vertegenwoordigers van de schepping (de vier dieren) en de oudsten van het nieuwe Jeruzalem hebben deel aan de vreugde van de tempel Gods die voltooid is. Duidelijk wordt erop gewezen dat wij hier te doen hebben met een bijzondere categorie gelovigen. Te midden van de grote verdrukking hebben zij de volkomenheid naar ziel en geest bereikt. Als zij het gezang der verlossing zingen, kan niemand de inhoud ervan overnemen. De voltooide gemeente die gereed staat om in een punt des tijds van de aarde te worden weggenomen, zingt een lied, dat in geen enkele zangbundel voorkwam en voor zal komen.

Het is een geesteslied. Het zingen met de geest in menigerlei talen is een begaafdheid van de menselijke geest, die door de inwonende Heilige Geest wordt gebruikt. Als geruis van talrijke wateren en het daveren van geweldige donder klinkt de hymne van de losgekochten der aarde, dit wil zeggen van hen wier wandel tijdens hun verblijf op de aarde geheel in de hemel is. Hun lichamelijke transfiguratie is nabij en ook nu nog zingen zij een lied met de geest, zoals Paulus dit deed en ook wij dit doen. Nooit werd op aarde evenwel zo'n lied in nieuwe tongen gezongen, want er klinkt een nieuw gezang. De grote schare zingt het overwinningslied, de verwoording in menigerlei talen van een volkomen zegepraal. Het was één lied, en de stem van vele wateren ziet op de vele geestestalen, die representatief zijn voor vele volken (vergelijk 7:9 en 17:2).

De schare overwinnaars behoort bij de wederkomst des Heren tot de mederegeerders in het zogenaamde duizendjarige rijk. "Zij zullen als koningen heersen op de aarde" (5: 10) en "zij werden weder levend en heersten als koningen met Christus duizend jaren lang" (20:4). Wij merken nog op, dat de Openbaring zich inzonderheid bezighoudt met de gemeente in de eindtijd, die een belangrijk deel van de tempel Gods is en deze voltooit.

 

 

Openbaring 14:4,5 

Dezen zijn het die zich niet met vrouwen hebben bevlekt want zij zijn maagdelijk. Dezen zijn het, die het Lam volgen, waar Hij ook heen gaat. Dezen zijn gekocht uit de mensen als eerstelingen voor God en het Lam. En in hun mond is geen leugen gevonden; zij zijn onberispelijk.

De eindtijdgemeente heeft slechts één doel, zoals Paul Gerhardt in zijn lied zegt: "Om hemelwaarts te streven". Zij volgt het Lam waar Hij ook heengaat. Zij kiest de weg van het Urn en, denkt zoals Hij dacht, spreekt zoals Jezus sprak, doet wat Hij deed, leeft zoals Hij leefde en heeft dezelfde strijd tegen de geestelijke boosheden als Hij had. Deze overwinnende schare heeft radicaal met de ongerechtigheid van de aarde gebroken. Zij hebben zich niet met vrouwen besmet, want zij zijn maagden. Hier wordt niet van vrouwen gezegd, dat zij maagden zijn, maar gesproken van de zonen Gods, die een gemeente vormen waarin geen onderscheid is tussen man en vrouw. Bedoeld wordt dat zij geestelijk niet gehoereerd hebben.

Deze gemeente, die door de grote verdrukking ging, is maagdelijk, want zij is trouw aan haar ene Heer gebleven. Zij heeft zich niet afgegeven met het grote Babylon, de moeder der hoeren. Door het werk van de Heilige Geest is deze vrouw des Lams "stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbesmet" (Ef 5:27). Jezus Zelf vergeleek deze ware gemeente met vijf wijze maagden, die haar lampen op het middernachtelijke uur in orde brachten (Matth. 25: 1 13).

De lamp is het Woord van God, dat het pad verlicht, het donker op doet klaren". Deze lamp kan niet schijnen, indien er geen olie des geloofs in is. De gemeente in de eindtijd gelooft het ganse Woord van God en vertrouwt erop en daarom volgen haar de tekenen, die ook de prediking van Jezus vergezelden. Door het geloof heeft dit Woord van God gewerkt als een zaad, dat op de akker van het hart viel, daarin wortel schoot en vrucht voortbracht, dertig-, zestig- en honderdvoud.

De honderdvierenveertigduizend zijn gekocht uit de mensen. In hoofdstuk 5:9 wordt van het Lam gezegd: "Want Gij zijt geslacht en Gij hebt hen voor God gekocht met uw bloed, uit elke stam en taal en volk en natie". Na de zondeval was de aarde met de mens onder de heerschappij van de duivel, verkocht onder de zonde. Met zijn bloed, dat is zijn leven, heeft Jezus de mens vrijgekocht. De honderdvierenveertigduizend hebben de genade in haar volle rijkdom aanvaard. God neemt geen engelen aan, maar alleen de mens.

Deze zal voor eeuwig met Hem regeren en in of op zijn troon zitten. De troon- verwervers zijn gekocht uit de mensen en niet uit de engelen. Zij worden eerstelingen genoemd voor God en het Lam, omdat zij behoren tot de gemeente van wedergeborenen en de Vader (God) en de Zoon (het Lam) woning in hen gemaakt hebben door de Heilige Geest, zoals er staat: "Naar zijn raadsbesluit heeft Hij ons voortgebracht door het woord der waarheid, om in zekere zin eerstelingen te zijn onder zijn schepselen" (Jac. 1:18).

Zij zijn allen vol geloof en Heilige Geest. Hier is geen sprake van een halm, of een aar, maar van rijp graan. "In hun mond is geen leugen gevonden". Hun priesterlijk gewaad is onbezoedeld. Uit de mond, die het nieuwe lied aanheft, welt geen zoet en bitter water tezamen op. (Jac. 3:11).

In hen wordt bewaarheid: "Want hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij "m zijn voetstappen zoudt treden; die geen zonde gedaan heeft en in wiens mond geen bedrog is gevonden" (1 Petr. 2:21,22).

"Zij zijn onberispelijk" is een vervulling van wat staat in 1 Thessalonicenzen 5,23: "En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus Christus blijken in allen dele onberispelijk bewaard te zijn. Die u roept, is getrouw; Hij zal het ook doen". Vele eeuwen heeft de christenheid deze waarheid ontkend, en beleden dat de gelovige zondaar blijven moet tot de dood. De bijbel echter zegt: "Jezus zal het doen".

Daarom verwerpen wij de mening, dat de Heer zijn gemeente nu reeds kan opnemen. Deze onzalige toekomstleer heeft ook onder de pinkstergelovigen ontzaglijk veel kwaad gesticht, want zij is in strijd met het volle evangelie van Jezus Christus dat leert, dat God in het bijzonder in het laatste der dagen het volle heil schenken zal door zijn Heilige Geest. Dan wordt vervuld: "Het voornemen des Heren ("opdat de mens Gods volmaakt zij") zal door zijn hand voortgang hebben.

Om zijn moeitevol lijden zal hij het zien tot verzadiging toe" (Jes. 53: 10,11). Jezus waarschuwde voorhen die zeggen: "De tijd is nabij , zonder dat het doel van God met de mens bereikt is. Hij sprak: "Gaat hen niet achterna" (Luc. 21:8).

 

 

Openbaring 14:6,7 

En ik zag een andere engel vliegen in het midden des hemels en hij had een eeuwig evangelie, om dat te verkondigen aan hen, die op de aarde gezeten zijn en aan alle volk en stam en natie; en hij zeide met luider stem: Vreest God en geeft Hem eer, want de ure van zijn oordeel is gekomen, en aanbidt Hem, die de hemelen de aarde en de zee en de waterbronnen gemaakt heeft.

Johannes ontving zijn openbaring door middel van de engel des Heren (1:1 en 22:16). Zoals Mozes de wet ontving "door bemiddeling van engelen gesproken" (Hebr. 2:2), zo staat ook Johannes te midden van een engelenbediening. Paulus noemt deze mogelijkheid, als hij schrijft: "Maar ook al zouden wij, of een engel uit de hemel, een evangelie verkondigen". (Gal. 1:8).

Bij de wisseling van het tafereel ziet Johannes nu in een visioen een engel vliegen in het midden des hemels. Na de engel die de zevende bazuin blies, is sprake van "een andere engel". Deze beweegt zich in het midden of het centrum van de onzienlijke wereld bij de troon van God. Deze machtige geest moet een eeuwig evangelie verkondigen aan hen die de aarde bewonen. Het bepalende woordje "eeuwig" wijst erop, dat er geen tweeërlei evangelie is. Het evangelie zoals Jezus Christus het gepredikt en geopenbaard heeft, is het enige, ware evangelie. Het is eeuwig, omdat het de arbeid betreft van het Lam, "dat geslacht is, sedert de grondlegging der wereld" (13:8).

Het betreft de dingen welke van eeuwigheid bekend zijn" (Hand. 15:18).

Nu is het eeuwige evangelie, dat Jezus bracht, in de loop der eeuwen in de kerk door onwetendheid en afval verloren gegaan. Wie het in onze tijd brengen wil, wordt niet begrepen of geaccepteerd. De wijze maagden ontwaken evenwel uit hun diepe slaap. Op bovennatuurlijke wijze ontvangen gelovigen weer kennis en inzicht in de hemelse zaken. In het laatste der dagen stort God van zijn Geest uit en zijn er weer profetieën en gezichten, tekenen en wonderen.

In de naam van Jezus worden weer duivelen uitgeworpen, legt men op zieken de handen en worden de kinderen Gods in de Heilige Geest gedoopt. Van dit eeuwige evangelie, dat de gelovigen van het Oude Testament slechts "uit de verte hebben gezien en begroet" (Hebr. 11:13), sprak Jezus: "En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn". (Matth. 24:14).

Deze woorden stemmen overeen met de opdracht aan de engel "dat te verkondigen aan hen, die op de aarde gezeten zijn en aan alle volk en stam en taal en natie". Neen, de gemeente gaat niet als een neergeslagen vlam uit, maar zij heeft een geweldige en heerlijke toekomst. De ganse wereld zal eenmaal de woorden horen, die Jezus gesproken heeft en de wonderen zien, die Hij gedaan heeft en zelfs grotere. (Joh. 14:12).

Slechts vasthoudende aan dit evangelie kan men en de boze weerstaan.

Dit visioen toont ons de opdracht, die de eindtijdgemeente volvoeren moet. De inhoud ervan is: "Vreest God, en geeft Hem eer, en aanbidt Hem". Tevens kondigt de engel aan dat de ure van het oordeel gekomen is. De scheiding tussen Babylon met haar voortzetting in de antichristelijke kerk enerzijds en de gemeente Gods anderzijds, wordt tot stand gebracht, want oordeel (Grieks: "krisis") betekent scheiding maken. De kloof wordt duidelijk aanwijsbaar. Tegenover de aanbidding van het beeld en het beest staat het aanbidden van God, want er wordt geroepen: "Vreest God en aanbidt Hem". God alleen is groot en Hij is de Almachtige, de Here der heerscharen, die de zienlijke en de onzienlijke dingen geschapen heeft.

Ook de fonteinen der wateren zijn door Hem gemaakt en dit herinnert aan het oordeel van de zondvloed, toen deze kolken der grote waterdiepte opengebroken werden en allen die de Here God niet vreesden en dienden, omkwamen. In deze eindtijd zullen echter door de prediking van de laatste getuigen miljoenen ontwaken, want er is sprake van een grote schare die niemand tellen kon. Het volle evangelie is de tijding van het geloof in het onmogelijke. Dit geloof overwint de wereld.

 

 

Openbaring 14:8 

En een andere, een tweede engel, volgde zeggende: Gevallen, gevallen is het grote Babylon, dat van de wijn van de hartstocht zijner hoererij al de volkeren heeft doen drinken.

Wanneer het oordeel of de scheiding bij het huis Gods begint, blijkt reeds dadelijk dat Babylon aan de zijde der veroordeling komt. Er is een vervulling met de Heilige Geest, waai door de mens hemelsgezind wordt, maar er is ook een drinken van de driftwijn, die tot geestelijke ontucht voert. Het rijpe onkruid en het rijpe graan worden nu bijeengebonden. De afvallige wereldkerk met haar begeerte des vlezes, met haar begeerte der ogen en met haargrootsheid des levens, is gevallen.

De kerk die miljoenen verleidde en tot afval bracht, wordt uitgerangeerd. Babylon bestáát en er wordt opgemerkt dat het een zeer grote stad is. Het heeft alle volkeren op listige wijze van de ware God doen afhoereren. Laat daarom geen enkele kerk menen dat zij met Babylon niets van doen heeft. De geest van Babylon, de geest der dwaling, is doorgedrongen in de gehele christenheid. Gods volk leeft in ballingschap.

Het is weggevoerd uit de hemelse gewesten en gebracht in een stad die in de zichtbare wereld haar invloed en stem doet gelden. Babylon kent geen wandel in de hemelse gewesten, geen strijd aldaar en verzamelt geen schatten in de hemel. Babylon kent geen doop in de Heilige Geest, geen ijveren naar de geestelijke gaven. Zijn inwoners kennen geen vrede, geen gerechtigheid en geen blijdschap die gewerkt wordt door de Heilige Geest.

Met Babylon bedoelt de Schrift niet een bepaalde kerk, maar het ganse systeem van wereldgelijkvormigheid in cultuur, kennis, macht, aanzien en wetenschap. Babylon lokt de mens uit de geestelijke wereld en geeft hem een surrogaat uit de natuurlijke wereld in kerkbesef, theologie, dogmatiek, liturgie, traditie, gewijde personen, gebouwen en voorwerpen. Over bekering, wedergeboorte, vervulling met de Heilige Geest, verlossing, bevrijding, genezing en heiligmaking wordt in Babylon niet gesproken.

Babylon wordt weggevaagd door de zich ontwikkelende antichristelijke macht. Zijn kathedralen, universiteiten, concilies, synoden, zijn invloed, cultuur en wijsheid worden door het beest en zijn profeet overgenomen. De grote verwarring heeft dan opgehouden. Van nu aan staan twee grootmachten tegenover elkander: Jezus Christus en zijn gemeente en de antichrist met degenen die het beest en zijn beeld aanbidden.

 

 

Openbaring 14:9-11 

En een andere engel, een derde, volgde hen zeggende met luider stem: Indien iemand het beest en zijn beeld aanbidt en het merkteken op zijn voorhoofd of op zijn band ontvangt, die zal ook drinken van de wijn van Gods gramschap, die ongemengd is toebereid in de beker van zijn toorn; en bij zal gepijnigd worden met vuur en zwavel ten aanschouwen van de heilige engelen en van het Lam. En de rook van hun pijniging stijgt op in alle eeuwigheden, en zij hebben geen rust, dag en nacht, die bet beest en zijn beeld aanbidden, en al wie het merkteken van zijn naam ontvangt.

Hoofdstuk 14 is het begin van het einde. De laatste plagen worden ingeluid. Babylon, de grote verwarring, is van de aarde weggevaagd. Het vlees van de grote hoer is door de antichristelijke macht gegeten (17:16). Haar rijkdom, haar organisaties en haar invloed, zijn overgenomen door de zonen des verderfs. De scheiding tussen licht en duisternis is nu aanwijsbaar. Het Lam met zijn vrijgekochten staat aan de ene zijde en de antichrist met zijn gemeente aan de andere.

Beide groepen hebben een merkteken: de eerste de doop in de Heilige Geest en de laatste de doop in de geest van het beest uit de afgrond. Er wordt op hoog niveau gestreden: Geest tegenover geest, geloof tegenover geloof en geestelijke kracht tegenover geestelijke kracht. Door het teken van de verbondenheid met het beest worden de zonen des verderfs bijeengevoegd en wordt vervuld wat Jezus zei: "En in de oogsttijd zal ik tot de maaiers zeggen: Haalt eerst het onkruid bijeen en bindt het in bossen om het te verbranden" (Matth. 13:30).

Wie het beest aanbidt en gedoopt wordt in zijn geest, zal de wijn van Gods gramschap moeten drinken. De zeven laatste plagen beschrijven de ondergang van het rijk van de antichrist. De wijn moet onvermengd gedronken worden, dat wil zeggen zonder water en onversneden. In deze plagen is niets dat hun uitwerking verzacht. Iedere vorm van genade ontbreekt bij dit oordeel. Deze gramschap komt niet over de gemeente. De fiolen van Gods toorn worden uitgegoten over "de mensen die het merkteken van het beest hadden en die zijn beeld aanbaden" (16:2).

De doop in de geest van het beest maakt de mensen immuun voor iedere goddelijke beïnvloeding. Het merkteken van het beest maakt hen één met het rijk der duisternis. Zoals de zonen Gods aan hun Heergelijk geworden zijn, zo ook de zonen des verderfs aan hun meester.

Daarom is hier geen sprake meer van goddelijke verdraagzaamheid en lankmoedigheid. De dienaren van de antichrist "leven, bewegen zich en zijn" buiten God; dientengevolge wordt zijn rijk tot de hel toe neergestoten.

Eenmaal werden de steden Sodom en Gomorra door God omgekeerd, terwijl de Heer vuur en zwavel deed regenen (Gen. 19:24,25).

Op hun onnatuurlijke, vleselijke zonden, die zij in verwatenheid en valse gerustheid bedreven, volgde een straf in de zichtbare wereld. Bij de antichrist ligt de zonde veel dieper: zij wordt daar geboren uit de bewuste gemeenschap met het beest uit de afgrond. Daarom zal het de steden van Sodom en Gomorra verdraaglijker zijn in de dag des oordeels dan hen die het merkteken van het beest dragen. De wereld van de eindtijd heeft de tekenen en de wonderen van de zonen Gods aanschouwd en toch bekeerden haar inwoners zich niet. Zij hebben de leugen liefgehad boven de volle waarheid en de dwaling, boven de prediking van het volle evangelie.

Eenmaal riepen de demonen: "Zijt gij gekomen om ons te pijnigen vóór de tijd? De antichrist met zijn gemeente ondergaat reeds op aarde de volheid van de helse folteringen. Haar leden worden volledig overgeleverd aan het vuur en aan de zwavel, beelden van de demonische machten met hun ontbindende, vergiftigende en verstikkende werking.

Er is een eeuwig evangelie dat niet ophoudt en geldig is tot in alle eonen, maar er is ook een eeuwig vuur dat de mens een eeuwige pijn veroorzaakt en welks rook opstijgt tot in de eeuwen der eeuwen. Bij de laatste plagen wordt deze walm steeds dichter. De dienstknechten van de antichrist leven reeds in de hel en zij blijven in deze toestand in alle eeuwigheid. Wanneer zij zich niet bekeren bij de prediking van het volle evangelie zoals Jezus dit eenmaal bracht en de zonen Gods het in de eindtijd openbaren, welke roepstem zal dan machtig genoeg zijn om hen tot bekering te brengen?

Zij zijn één geworden, zoals de duivel en het beest één zijn. In hen is geen verlangen naar heil, geen dorst naar gerechtigheid en geen wil om te komen. Wie het evangelie bewust verwerpt, kan nooit meer gered worden, omdat God geen andere blijde boodschap meer heeft.

Zoals van de vier dieren in hoofdstuk 4 gezegd wordt, dat zij dag noch nacht rust hadden van de lof en aanbidding en van hun voortdurende zinsverrukking, zo achtervolgt de onrust deze zonen des verderfs dag en nacht. De aanbidders van het beest en van zijn beeld liggen onder een eeuwige vloek.

Zij dragen de naam van het beest en in zijn naam bezitten zij ook zijn wezen. Waar het beest is, zijn zij, en zij blijven met hem verbonden in de poel des vuurs die van zwavel brandt.

 

 

Openbaring 14:12,13 

Hier blijkt de volharding der heiligen, die de geboden Gods en het geloof in Jezus bewaren.
En ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: Schrijf, zalig de doden, die in de Here sterven, van nu aan. ja, zegt de Geest, dat zij rusten van hun moeiten, want hun werken volgen hen na

Vers 12 begint met "hier", wat betekent: in deze tijd. In de eindtij d zullen de heiligen volharding moeten openbaren. De heiligen zijn degenen die gered, gereinigd, verlost en genezen zijn. Heilig betekent afgezonderd voor God, gescheiden van het kwaad en genezen of geheeld. Een heilige zou men kunnen vergelijken bij een gaaf kind, dat evenwel nog op moet groeien tot de volwassenheid. Er is standvastigheid nodig om in deze wereld op te wassen tot de mannelijke rijpheid en steeds gaaf te blijven, dat wil zeggen niet meer aangetast te worden door de boze.

In 1 Timotheüs 4:1 staat: "Maar de Geest zegt nadrukkelijk, dat in latere tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, doordat zij dwaalgeesten en leringen van boze geesten volgen". Er is dus een afval der heiligen of der geheelden, van hen "die eens verlicht zijn geweest, van de hemelse gave genoten hebben en deel gekregen hebben aan de Heilige Geest, en het goede woord Gods, en de krachten der toekomende eeuw gesmaakt hebben"(Hebr. 6:4,5).

Maar er is ook een volharding der heiligen. Wanneer men de mogelijkheid van de afval der heiligen loochent, ziet men gewoonlijk ook niet de noodzakelijkheid der volharding. Als de apostel spreekt overliet openbaar worden der zonen Gods en over de strijd om het beoogde doel te bereiken, zegt hij: "Indien wij echter hopen op hetgeen wij niet zien, verwachten wij het met volharding" (Rom. 8:25).

De ware gemeente ziet niet allereerst uit naar de komst van Jezus, maar zij jaagt ernaar om te beantwoorden aan het doel waartoe zij geroepen is: "Opdat de mens Gods volkomen zij en tot alle goed werk volkomen toegerust". Van deze heiligen wordt gezegd dat zij de geboden Gods bewaren. Zij wandelen naar de Geest en daarom wordt de eis der wet in hen vervuld (Rom. 8:4).

Zij geloven in Jezus, hebben Hem lief en daarom bewaren zij zijn woord (Joh. 14:15), want geloof moet zich altijd hechten aan wat gesproken is. Zij blijven in zijn liefde en worden volkomen in het volharden op deze weg. Jezus is immers de voleinder des geloofs, die het mogelijk maakt de wedloop met volharding te lopen (Hebr. 12:1).

De gemeente in de eindtijd is een strijdende en overwinnende kerk. In haar wordt vervuld: "En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus Christus blijken in allen dele onberispelijk bewaard te zijn" (1 Thess. 5:23).

In 1 Petr. 1:9 wordt opgemerkt, dat het einddoel van ons geloof de zaligheid onzer zielen is. Wij worden niet zalig doorons sterven, want de dood is onze vijand, maar wij bereiken het einddoel door ons geloof in Jezus. Vertrouwende op zijn Geest en zijn kracht zullen wij de volkomenheid bereiken. Paulus schreef aan de Filippenzen over deze volmaaktheid: "Broeders, ik voor mij acht niet, dat ik het reeds gegrepen heb, maar één ding doe ik: vergetende hetgeen achter mij ligt en mij uitstrekkende naar hetgeen vóór mij ligt, jaag ik naar het doel, om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus" (3:13,14).

Paulus ijverde naar de geestelijke gaven en hij jaagde naar de liefde, niet om de Heer in de lucht te ontmoeten, maar om tot de volkomenheid te

geraken, "de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus" (Ef 4:13).

De gemeente in de eindtijd bereikt dit doel. Het onmogelijke is bij Jezus immers mogelijk. "Die u roept is getrouw; Hij zal het ook (door de wetten des Geestes in u) doen" (1 Thess. 5:24)

In deze tijd zullen zij die in de Heer (zijnde) sterven, zalig zijn, ook wanneer zij als martelaar een gewelddadig einde hebben. Van nu aan zijn de stervenden (in Christus) volkomen of zalig. Hoevelen zijn niet als een onrijpe vrucht gestorven? Nu evenwel is de oogst der aarde geheel rijp geworden (vers 15).

De gelovigen gaan rusten van hun arbeid, letterlijk: harde arbeid, lijden, pijn of moeite (St. Vert.). Zij hebben in de hemelse gewesten schatten verzameld. Zij zijn den beelde des Zoons gelijkvormig geworden. Zij gingen de wereld door, "Wel doende en genezende allen die door de duivel overweldigd waren" (Hand. 10:38). Zij deden de werken die Jezus deed en zelfs grotere.

Deze werken volgen hen na en vormen de grootte en de statuur van hun geestelijk of onzienlijk lichaam. Zij worden vergeleken met blinkend en smetteloos fijn linnen, waarmee de heiligen bekleed zijn. "Want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen" (19:8).

Met dit "fijne linnen" bekleed nemen zij hun intrek bij Jezus in het Koninkrijk van de Zoon van Gods liefde. Daar leven zij verder, en bij leven behoren activiteiten. Zij zetten hun arbeid tot volmaking van de schepping voort onder allen, die in de stad Gods, het nieuwe Jeruzalem, vertoeven. Zij worden daarbij niet meer gehinderd door de tegenwerking en de aanvallen van de boze. Zij kunnen nu moeiteloos het werk dat hun lief is, voortzetten.

 

 

Openbaring 14:14 

En ik zag en zie een witte wolk en op de wolk iemand gezeten als eens mensenzoon met een gouden kroon op zijn hoofd en een scherpe sikkel in zijn hand.

Johannes ziet en hoort. Men moet gedoopt zijn in de Geest van God om deze visioenen te verstaan. Wij zijn blij dat ook in onze gemeenten weer gezichten en profetieën zijn en dat wij vanuit deze ervaringen het Woord van God herkennen. Ook in onze dagen spreekt de Geest tot de gemeente en het is zaak om de profetieën niet te verachten.

De visioenen van de drie engelen, waarvan de eerste het eeuwig evangelie verkondigde en de twee anderen het oordeel toonden over Babylon en het rijk van de antichrist, maken plaats voor een nieuw en heerlijk gezicht. Johannes ziet een witte wolk. Bij dit beeld denken wij aan de zilverkleurige of opalen morgenwolken in het Midden-Oosten. Men ziet de toppen der bergen als rotsgevaarten en als eilanden in deze schuimende zee. De rijzende zon doortintelt de drijvende dampmassa, die spoedig verdwijnt onder de hitte der zonnestralen.

Op de bodem blijft de verkwikkende nachtmist achter, die het gewas leven en vruchtbaarheid schenkt. Deze wolkenmassa is een wolk of nevel van dauw in de hitte van de oogsttijd (Jes. 18:4).

De witte wolk waarover hier gesproken wordt, verschijnt ook in de oogsttijd, namelijk in die van de aarde. In dichterlijke taal spreekt David over deze schitterende wolkengevaarten als over vleugelen des dageraads (Ps. 139:9).

De wederkomst des Heren wordt meermalen getekend als een komen op (met of in) de wolken des hemels. In Palestina leert men begrijpen dat de lichtende zilveren cumulus, die vroeg in de morgen de lucht vervult, het beeld is van deze heerlijkheid. De bedoeling is duidelijk. Vanuit de zee is een damp opgestegen en heeft er zich een wolk gevormd. De zee is in de bijbel het beeld van de geestelijke wereld, zoals de aarde dat is van de zienlijke of stoffelijke wereld.

Zoals een waterdruppel uit de zee verdampten opstijgt inde lucht, zo wordt een mens bij zijn wedergeboorte overgezet in de hemelse gewesten. Hij wordt ernaar overgeplaatst en begint daar in het Koninkrijk Gods te functioneren (Ef. 2:6).

Het beeld is duidelijk. De waterdruppel, de onzichtbare mens des harten stijgt op door de kracht van de Heilige Geest, als hij bewerkt wordt door de Zon der gerechtigheid, God. Het water vormt in de hemelse gewesten een wolk. Deze bestaat uit miljoenen waterdruppels en is het beeld van de gemeente van Jezus Christus. De wateren (de geesten) zijn in de onzienlijke wereld gescheiden. Alle godsdiensten op de aarde zijn van beneden. Alleen zij die Jezus toebehoren, zijn van boven. Tot de religieuze leiders van zijn dagen sprak de Heer: "Gij zijt van beneden, Ik ben van boven; gij zijt van deze wereld, Ik ben niet van deze wereld" (Joh. 8:23).

Wanneer een kind van God sterft, wordt hij naar de uitwendige mens van de aardse sfeer losgemaakt, maar zijn ziel en geest, de inwendige of onzienlijke mens, zijn eeuwig. Deze inwendige mens blijft in het lichaam des Heren, dat is in de wolk. De Zoon des mensen is met de wolk verbonden, zoals Hij in een ander beeld, als het hoofd verbonden is met zijn lichaam. Op zijn hoofd is nog altijd de gouden kroon des levens, waarvan in hoofdstuk 6:2 gesproken werd.

Als gezegd wordt, dat Jezus in de eindtijd met de wolken des hemels wederkomt, betekent dit dat Hij met zijn gemeente terugkeert. Zoals bij het aanbreken van een nieuwe dag de morgenwolk op aarde neerdaalt als een dauw des hemels, zo keert in de eindtijd onze Heer met zijn gemeente terug naar de aarde. Dit nederdalen beeldt uit, dat de inwendige mens van de gelovige weer een lichaam ontvangt, waarmee hij in de zichtbare wereld kan functioneren.

In 1 Corinthiërs 15:44 staat, dat een geestelijk lichaam opgewekt wordt. Onder opwekken verstaat men, dat een aanwezige persoon dooreen impuls van buiten af in de aardse sfeer teruggebracht wordt. Bij de opstanding der doden worden geest en ziel (het geestelijke lichaam) opgewekt en in staat gesteld zich te manifesteren in de natuurlijke wereld. Bij zijn verschijning neemt het geestelijke lichaam de menselijke gestalte aan, gevormd uit de elementen der aarde. Kracht wordt dan overgezet in stof Zo kan het geestelijke lichaam of de inwendige mens opstaan, om zijn taak in de zichtbare wereld opnieuw te aanvaarden.

Een zelfde gedachte vinden wij ook, wanneer het hemelse Jeruzalem uit de onzienlijke wereld neerdaalt naar de aarde, de zichtbare wereld. In onze tekst zien wij het ogenblik, dat de ontslapenen op het punt staan verenigd te worden met hen die nog op aarde zijn in een sterfelijk lichaam, en die in een oogwenk zullen veranderen. Het is de tijd van de zevende of de laatste bazuin.

Zij die levend overblijven, zullen nu in een punt des tijds getransformeerd worden. "Want dit zeggen wij u met een woord des Heren: wij, levenden, die achterblijven tot de komst des Heren, zullen in geen geval de ontslapenen voorgaan, want de Here zelf zal op een teken, bij het roepen van een aartsengel en bij het geklank ener bazuin Gods, nederdalen van de hemel, en zij, die in Christus gestorven zijn, zullen het eerst opstaan; daarna zullen wij, levenden. die achterbleven, samen met hen op de wolken in een oogwenk weggevoerd worden, de Here tegemoet in de lucht, en zó zullen wij altijd met de Here wezen" (1 Thess. 4:15-17).

Wanneer iemand echter niet "in Christus" ontslaapt, dat wil zeggen niet behoort tot de gemeente, dan blijft hij bij zijn sterven verbonden met de zee. Zijn geest is immers niet vanuit de zee opgestegen naar de wolk. Zijn geest en ziel verdwijnen dan in de afgrond, de gevangenis waar ook vele gevallen, boze engelen zich bevinden. Bij de opstanding lezen wij niet, dat de aarde zijn doden teruggeeft, maar de zee. "En de zee gaf de doden, die in haar waren, en de dood en het dodenrijk gaven de doden, die in hen waren" (20:13).

Zee en dodenrijk zijn dus synonieme begrippen, terwijl de dood meer ziet op de macht, die dit dodenrijk beheerst. Wij kunnen nu ook begrijpen dat eenmaal, wanneer deze wolk neergedaald is van de hemel naar de aarde, de zee niet meer zal zijn, zomin als de nacht, of de bergen die niet meer gevonden worden. Het zijn de boze machten, die de ziel en de geest van de mens naar de diepte van de afgrond voeren, terwijl de kracht van de Heilige Geest de kinderen Gods naar de wolk voert.

 

 

Openbaring 14:15,16 

En een andere engel kwam uit de tempel en riep met luider stem tot Hem, die op de wolk gezeten was: Zend uw sikkel uit en maat, want de ure om te maaien is gekomen, want de oogst der aarde is geheel rijp geworden. En Hij, die op de wolk gezeten was, zond zijn sikkel uit op de aarde, en de aarde werd gemaaid.

Toen Jezus naar de hemel voer, ontving Hij alle macht in hemel en op aarde. In Openbaring 6 staat, dat de Heer als ruiter op het witte paard een kroon ontving, het teken van koninklijke waardigheid. Hij zond zij n Heilige Geest uit en van dat ogenblik ging deze ruiter door de wereld, overwinnende en om te overwinnen. In zij n handen is een boog, zoals ook zijn grote tegenstander satan er een heeft. Bij de laatste is sprake van brandende pijlen, die door hem op het volk Gods gericht worden om dit dodelijk te kwetsen.

Maar er bestaat voor de gelovigen ook een doeltreffende verdediging, waarover Zacharia schrijft: "Dan zal de Here hun verschijnen, en zijn pijl zal als de bliksem uitschieten" (9:14). Het Woord Gods behoort in de wereld vergezeld te worden door de kracht van de geestelijke gaven, waardoor de gelovigen de vijand kunnen onderscheiden, binden, weerstaan en overwinnen.

Ook lezen wij van het scherpe zwaard des Geestes, dat uit de mond van de Zoon des mensen komt (1:16). Dit zwaard is het woord Gods, waardoor het goede van het kwade gescheiden wordt, de gerechtigheid van de ongerechtigheid. Het is het zwaard van het oordeel. In Hebreeën staat: "Want het Woord Gods is levend en krachtig en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeling der ziel en des geestes, en der samenvoegselen en des mergs, en is een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten" (4:12 St.Vert.).

De bedoeling van deze woorden is niet dat de ziel van de geest gescheiden zou worden, of het merg van de gewrichten, maar dat het Woord Gods diep in het mensenleven dringt en daar de scheiding veroorzaakt. In geest, ziel en lichaam wordt een kloof gemaakt tussen wat uit God is en wat Hem niet toebehoort, opdat geheel onze geest, ziel en lichaam bij de komst van onze Here Jezus Christus mogen blijken in alle opzicht onberispelijk bewaard te zijn.

Het Woord Gods (dat is het woord van Jezus) is dus als een zwaard om te oordelen" en scheiding te maken. In de eindtijd is deze scheiding voltooid. De gelovigen zijn volmaakt heilig geworden en de zonen des verderfs volkomen wetteloos. Er komt nu een ander beeld. In de hand van de Zoon des mensen is het zwaard vervangen door een scherpe sikkel.

Aangaande de geschiedenis der kerk sprak de Heer: "De grond brengt vanzelf vrucht voort; eerst een halm, daarna een aar, daarna het volle koren in de aar. Wanneer dan de vrucht rijp is, laat hij er terstond de sikkel in slaan, omdat de oogsttijd aangebroken is" (Marc. 4:28,29).

De halm en de aar geven het leven door, maar zij zijn geen doel. Zo heeft de kerk als halm en aar gefungeerd. In de eindtijd wordt het koren rijp. De vrucht komt dan overeen met wat de zaaier in* de grond bracht. De zonen Gods zullen dan het beeld van de Zoon Gods gelijkvormig zijn. "Dit zijn de dagen van het rijpe, gouden graan". Om de oogst binnen te halen, is geen zwaard nodig dat oordeelt, maar een sikkel waarmee het koren van de aarde losgemaakt wordt.

Uit de tempel komt een engel. De tempel is het huis Gods, de gemeente van Jezus Christus, die de voltooiing bereikt heeft. Deze engel der gemeente brengt als dienende geest de bede over: "Kom Here Jezus!" De vrouw des Lams heeft zich gereedgemaakt (19:7). Zij is zonder vlek en rimpel. De tijd is aangebroken om het rijpe koren in de hemelse schuur te brengen. Deze schuur is de verheerlijkte gemeente. Dan zendt de Zoon des mensen zijn sikkel uit op de aarde.

De sikkel is het woord Gods, dat uitgaat met de roep: "Klimt hierheen op!" (11:12). In een punt des tijds wordt de gemeente veranderd. Haar leden hadden reeds een volmaakte, inwendige mens. Nu wordt ook het verderfelijke en sterfelijke lichaam veranderd in een onverderfelijk en onsterfelijk lichaam.

Paulus schreef in 1 Corinthiërs 15:51-53: "Zie , ik deel u een geheimenis mede. Allen zullen wij niet ontslapen, maar allen zullen wij veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, bij de laatste (zevende) bazuin, want de bazuin zal klinken en de doden zullen onvergankelijk opgewekt worden en wij zullen veranderd worden. Want dit vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen en dit sterfelijke moet onsterflijkheid aandoen".

De sikkel - dat is Gods bevel - gaat over de aarde, gehanteerd door de engelen, want: "de maaiers zijn de engelen" (Matth. 13:39).

Ook toen het lichaam van Jezus in een onsterfelijk lichaam veranderd werd, waren engelen in en bij het graf aanwezig. Wij weten niet welke functie de engelen bij dit gebeuren hebben, zomin als wij hun taak begrijpen, wanneer er staat dat Israël de wet ontvangen had "op beschikking van engelen" (Hand. 7:5 3), of "door bemiddeling van engelen gesproken" (Hebr. 2:2).

De eerstelingsgarf wordt nu geheel binnengehaald. Deze eerstelingen vormen de "feestelijke vergadering der eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen" (Hebr. 12:23). Later zullen na het zogenaamde duizendjarige rijk en na het eindoordeel de anderen volgen. Wij hebben hier te doen met de eerste opstanding. "Zalig en heilig is hij, die deel heeft aan de eerste opstanding" (20:6).

 

 

Openbaring 14:17,18 

En een andere engel kwam uit de tempel, die in de hemel is, ook hij met een scherpe sikkel en een andere engel kwam uit het altaar; deze had macht over het vuur en hij riep met luider stem tot hem, die de scherpe sikkel had, zeggende: Zend uw scherpe sikkel uit en oogst de trossen van de wijngaard der aarde, want zijn druiven zijn rijp.

Een andere engel komt uit de tempel des hemels. Hij is ook een engel der gemeente. In Openbaring 2 en 3 wordt telkens van zo'n engel der gemeente gesproken. Hij staat voor de gemeente in de onzienlijke wereld. De tempel, het beeld van de gemeente, is in de hemel, omdat daar de verblijfplaats en de wandel van Gods volk is. Ook hier is de sikkel weer het woord van God, waardoor vanuit de gemeente het oordeel voltrokken wordt. Paulus schreef reeds: "Weet gij niet, dat de heiligen de wereld zullen oordelen?" (1 Cor. 6:2).

De engel wacht echter nog op een bevel om het vonnis te voltrekken.

In zijn visioen ziet Johannes een andere engel uit het (brandoffer) altaar komen. Wij zagen reeds dat dit altaar met het offer het beeld is van Jezus Christus. "Wij hebben een altaar, waarvan zij, die de dienst voor de tabernakel verrichten, niet mogen eten" (Hebr. 13.10).

Deze engel, die uit het altaar komt, is dus de engel van Jezus. Onder dit altaar zijn de zielen van hen die geslacht zijn om het woord van God en het getuigenis dat zij hadden (6:9). Deze martelaars hebben immers bij hun sterven hun intrek bij Jezus genomen (2 Cor. 5:8).

De zielen onder dit altaar riepen: "Tot hoelang, o heilige en waarachtige

Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan hen die op de aarde wonen?" (6: 10).

In dit stadium heeft het altaar geen functie op aarde. Er worden geen zielen gered. "Niemand kon de tempel binnengaan, voordat de zeven plagen der zeven engelen voleindigd waren" (15:8).

De gemeente wordt immers opgenomen en daarmee het orgaan, waardoor het evangelie der verzoening bekend gemaakt kan worden, van de aarde verwijderd. De engel die uit het altaar tevoorschijn komt en met een geweldige stem zijn commando geeft, is dus ongetwijfeld de engel des Heren. Daarom heeft hij macht over het vuur. Toen Christus leed, werd Hij door de Vader overgeleverd aan de machten der duisternis, dat is aan het vuur. Na zijn opstanding sprak de Heer: "Mij is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde" (Matth. 28:18).

Hij heeft dus niet alleen de macht over de heilige engelen Gods, maar ook over de boze geesten. Hij draagt deze macht zelfs aan zijn volgelingen over en beveelt hen op slangen en schorpioenen te treden en onderwerpt aan hen de gehele legermacht van de vijand (Luc. 10:19).

De engel des Heren beschikt dus namens Jezus over de macht om Gods gramschap over de aarde te storten. Jezus is ook de doper met vuur! "De wan is in zijn hand en Hij zal zijn dorsvloer geheel zuiveren en zijn graan in de schuur bijeenbrengen, maar het kaf zal Hij verbranden met onuitblusbaar vuur" (Matth. 3:12).

In de zeven laatste plagen zien wij dan op welke wijze de duivelen hun opdracht volvoeren. Alles wat rijp is, wordt geoogst. De gemeente van Jezus Christus is het rijpe tarwegraan., en de gemeente van de antichrist vormt de trossen van de wijngaard der aarde, die geheel rijpe druiven heeft. Deze druiven zijn vol van "de wijn der hoererij" (17:2), dus vol van ongerechtigheid.

Er is in deze verzen dus sprake van de oogst der zonen Gods en die van de zonen des verderfs.

 

 

Openbaring 14:19,20 

En de engel wierp zijn sikkel op de aarde en oogstte van de wijngaard der aarde en wierp het in de grote persbak van de gramschap Gods. En de persbak werd getreden buiten de stad, en er kwam bloed uit de persbak tot aan de tomen der paarden, zestienhonderd stadiën ver.

De engel oogstte van de wijngaard der aarde, of zoals er letterlijk staat: sneed de wijnstok der aarde af. Niet alleen de vruchten, maar de wijnstok zelf wordt weggenomen. Wanneer het beest uit de afgrond met de valse profeet levend in de poel des vuurs geworpen wordt, houdt daarmee ook de kracht der dwaling op. Deze dwaling tierde welig op de aarde, maar haar voedingsbodem had zij in de afgrond.

De antichrist met zijn gemeente vormt de valse wijnstok met zijn ranken en zijn trossen, en staat tegenover de ware wijnstok Jezus Christus met zijn gemeente, die zijn voedingsbodem heeft in het Koninkrijk Gods. Alles wat behoort tot de wijnstok der wetteloosheid wordt in de grote persbak van de gramschap Gods geworpen. Johannes ziet ook hoe deze druiventrossen met voeten getreden worden om de wijn eruit te persen. En de ongerechtigheid kwam eruit. "Zij kauwden op hun tong van pijn, en zij lasterden de God des hemels vanwege hun pijnen en vanwege hun gezwellen, en zij bekeerden zich niet van hun werken" (1 6:11).

Bij de vraag wie degene is, die deze wijnpersbak treedt, vinden wij het antwoord in Jesaja 63:3,4: "Ik heb de pers alleen getreden en van de volken was niemand bij Mij, Ik trad hen in mijn toorn en vertrad hen in mijn grimmigheid; toen spatte hun bloed op mijn klederen en Ik bezoedelde mijn ganse gewaad. Want een dag van wraak had Ik in de zin en het jaar van mijn verlossing was gekomen".

De profeet Joël beschreef deze krijg in de onzienlijke wereld met de woorden: "Slaat de sikkel erin, want de oogst is rijp. Komt, treedt, want de perskuip is vol; de wijnbakken stromen over. Want hun boosheid is groot" (3:13).

Nogmaals wordt erop gewezen dat deze laatste serie oordelen Gods volk niet treffen: deze persbak wordt buiten de stad Gods, het hemelse Jeruzalem, getreden. Wanneer Johannes het druivesap scherper beziet, merkt hij dat het bloed is. De gemeente van de antichrist wordt volkomen een prooi van het vuur, dat is van de boze geesten. Het bloed, beeld van het natuurlijke leven, vloeit weg.

Deze kerk is nu volkomen "begeesterd" door de duivel en een absolute prooi der wetteloosheid. Haar leden kunnen zelfs niet meer als natuurlijke mensen leven. Enorm is de omvang van deze serie plagen. Het beeld spreekt van een ontzaglijk slagveld, waar de paarden tot aan de koppen in het bloed waden. Het is een zee van bloed, van driehonderd kilometer lengte.

Miljoenen slachtoffers zijn een totale prooi van de geestelijke dood. Er is sprake van zestienhonderd stadiën, een volheid van veertig maal veertig. Zoals bij de zonen Gods de Geest die in hen woonde hun sterfelijke lichaam levend maakte, zo zijn de zonen des verderfs dermate gedemoniseerd, dat ook hun lichamen de doorwerking ervan ervaren en tenslotte een prooi worden van de laatste vijand, de dood.

       

hoofdstuk 15

 

 

Openbaring 15:1-4 

En ik zag een ander teken in de hemel groot en wonderbaar: zeven engelen, die de zeven laatste plagen hadden, want daarmede is de gramschap Gods voleindigd.En ik zag iets als een zee van glas met vuur vermengd, en de overwinnaars van bet beest en van zijn beeld en van het getal van zijn naam, staande aan de glazen zee, met citers Gods. En zij zingen bet lied van Mozes, de knecht Gods, en het lied van bet Lam, zeggende: Groot en wonderbaar zijn uw werken, Here God, Almachtige; rechtvaardig en waarachtig zijn uw wegen, Gij, Koning der volkeren! Wie zou niet vrezen, Here, en uw naam niet verheerlijken? Immers, Gij alleen zijt heilig. Want alle volken zullen komen en zullen voor U neervallen in aanbidding, omdat uw gerichten openbaar zijn geworden.

Johannes ziet een ander wonderteken in de hemel. In hoofdstuk twaalf zag hij het teken van de vrouw en dat van de draak. Nu ziet hij de overwinning van het volk Gods en de ondergang van de vijand in een ontzagwekkend beeld, ontleend aan het Oude Testament. Wij worden teruggeplaatst naarde tijd, toen het volk Israël onderaanvoering van Mozes uit het diensthuis van Farao wegtrok. Nadat zware plagen over deze tiran en zijn volk gegaan waren, volgde de doortocht door de Rode Zee, waarin de Egyptische koning met al zijn legerscharen verdronk.

Johannes ziet eerst zeven engelen, die de zeven laatste plagen volvoeren moeten. Deze zijn de allerzwaarste en hiermee heeft Gods toom zijn toppunt bereikt. Na het tweede wee is het volk Gods droogvoets doorgetrokken en staat nu behouden aan de overzijde. De tijd van het derde of laatste wee is aangebroken. Toen het volk Gods in het oude verbond aan de oever van de Schelfzee stond, strekte Mozes, de man Gods, de hand uit over de zee, en de wateren vloeiden ineen en bedekten de vijanden. Nu is het de engel des Heren, die het sein geeft dat God zich terugtrekt en de aarde prijsgeeft aan de machten der duisternis.

Johannes ziet de zee tot rust komen. Zij is als een glazen stuiter die met strepen van vuur doortrokken is. De wateren zijn van glas, hard en doorzichtig, want de aard der demonen is gewelddadig en gruwelijk.

In dit glas spelende vuurvlammen, hetgeen wijst op het geestelijke en verterende karakter der duivelen. Deze vlammen der boze machten beheersen tenslotte de Farao van de eindtijd met zijn valse gemeente, door hardheid en verschrikking. Gods volk staat op het droge. Het heeft geweigerd het beest te aanbidden of lid van zijn gemeente te zijn. Het verkoos de doop in de Heilige Geest boven die van het beest uit de afgrond. Het gaat nu de overwinning vieren.

De zonen Gods hebben de harp in de handen en zij zingen een nieuw gezang "vóór de troon en vóór de vier dieren en de oudsten" (14:3).

Zij zingen het bevrijdingslied en eren de betere Mozes, die de middelaar is van het betere verbond. Zij zingen het lied van het Lam, omdat Deze staat tussen de 144000, de losgekochten van de aarde. Zijn bloed en zijn lijden waren het fundament van hun verlossing. Zoals Mozes en het volk, God verheerlijkten in de bedéling der schaduwen. zo prijzen hier het Lam en zijn vrijgekochten tezamen de Here God, de Almachtige, als koning der volkeren. Zij roemen zijn werken en verheerlijken zijn wegen, die op recht en gerechtigheid zijn gegrondvest.

In hun blijdschap jubelen zij het uit: "Wie zou U niet vrezen, o Heer, uw naam niet verheerlijken?" Als grond hiervoor voeren zij aan: "Gij zijt alleen heilig" (St. Vert.). In God is geen duisternis, geen geschondenheid, geen vlek en geen rimpel. Het grote doel wordt bereikt: alle volken zullen U komen aanbidden, want zij hebben nu uw oordelen gezien!

In dit visioen zien wij dus de periode van de zevende bazuin. Bij het begin ervan heeft de gemeente onverderfelijkheid aangedaan. In deze tijd komt de gemeente van de antichrist onder het uitgieten van de schalen van Gods toom tot totale wetteloosheid. Dit tijdperk eindigt met een treffen in de hemelse gewesten tussen het Woord Gods met zijn verheerlijkte gemeente en de antichrist met zijn gedemoniseerde legerscharen. In de slag bij Harmágedon wordt de eindstrijd beslist.

 

 

Openbaring 15:5,6 

En daarna zag ik, en de tempel van de tent der getuigenis in de hemel ging open; en de zeven engelen, die de zevenplagen hadden, kwamen uit de tempel, bekleed met rein en blinkend linnen en de borst omgord met een gouden gordel.

In hoofdstuk 11: 19 zag Johannes dat de tempel Gods in de hemel openging en de ark des verbonds verscheen. Er was daar sprake van de openbaring van Jezus Christus in zijn gemeente. Ook in onze tekst is de tempel het beeld van de gemeente. Het Joodse heiligdom werd tent der getuigenis of openbaringstent genoemd, omdat God van de verbondsark uit zijn wil openbaarde (Ex. 38:21).

Op vele plaatsen in het Oude Testament wordt de wet het getuigenis genoemd. De twee tafelen der getuigenis, die de wet van het oude verbond droegen lagen in de ark (Ex. 3 1:18, 32:15, 2 Kron. 5: 10 en Hebr. 9:4).

In het nieuwe verbond openbaart God zijn wil door de Heilige Geest. Deze legt Godswetten in het verstand en schrijft ze op in het hart (Hebr. 8: 10).

Zoals de wet zich in de ark bevond, zo is Jezus Christus de eerste, in wie de Geest uitgestort werd en die Zich volkomen aan de wetten des Geestes gehouden heeft. Daarom wordt Hij in de Openbaring "de getrouwe getuige" genoemd. Hij is hierin weer de eerste van vele broeders.

Het middelpunt van de tempel is de tent der getuigenis of Jezus Christus. Het woord tent wijst hier op de vleeswording van de Zoon van God, die met de apostel zeggen kon, dat Hij in een aardse tent woonde, "wat hetzelfde betekent als verblijf houden in het lichaam (2 Cor. 5:1,8). Wanneer er staat: "De tempel van de tent der getuigenis in de hemel ging open", zouden wij kunnen zeggen: de gemeente van Jezus Christus in de onzienlijke wereld openbaarde zich. Bij deze apocalypse der gemeente openbaren zich ook de zeven engelen der gemeenten, waarvan in hoofdstuk 1:20 gesproken werd. In verband met "de vrouw des Lams" worden zij ook genoemd in hoofdstuk 21:9.

Deze "zeven" engelen vertegenwoordigen in het visioen de gemeenten van alle eeuwen. Hun rein en schitterend lijnwaad, waarmee zij bekleed zijn, wijst op het priesterschap der gelovigen en op de rechtvaardige daden der heiligen (19:8). Hun gouden gordels duiden op het koningschap der heiligen. Dat zij de gordels niet om de lendenen, maar over de borst dragen, bewijst dat zij overwinnaars vertegenwoordigen voor wie de arbeid en de strijd beëindigd zijn. Zij behoeven hun lendenen niet meer te omgorden dat is hun kleed optrekken - zoals arbeiders en soldaten dit moesten doen.

Vanuit de tempel, dat is de gemeente, gaan de oordelen over de aarde. Zo ontketenden op Gods bevel Mozes en Aäron de plagen over Egypteland, waardoor de Farao met zijn leger omkwam. De Heer is dan een geest des gerichts voor wie ten gerichte gezeten is, want "weet gij niet, dat de heiligen de wereld zullen oordelen?" (Jes. 28:5, 6 en 1 Cor. 6:2).

 

 

Openbaring 15:7,8 

En een van de vier dieren gaf aan de zeven engelen zeven gouden schalen, vol van de gramschap van God, die leeft tot in alle eeuwigheden. En de tempel werd vervuld met rook vanwege de heerlijkheid Gods en vanwege zijn kracht; en niemand kon de tempel binnengaan, voordat de zeven plagen der zeven engelen voleindigd waren.

In de schepping van God neemt de dierenwereld een aparte plaats in. Met de mens hebben deze levende zielen toch gemeen, dat zij blijdschap en levensvreugde kennen, maar ook lijden en angst. Ook deze schepping is aan de vergankelijkheid onderworpen, niet uit eigen wil, doch om der wille van de mens die haar daaraan onderworpen heeft. Door zijn ongehoorzaamheid droeg de mens het koningschap van deze wereld over aan satan, want wie men gehoorzaamt, diens knecht is men. Maar het is ook de mens die de schepping weer zal herstellen, en het kindschap Gods, de hernieuwing van de mens, is de waarborg voor deze bevrijding. "Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods" (Rom. 8:19).

De smachtende, bezielde schepping, wordt verlost van haar lijden en angst voor de dood, wanneer de gemeente van Jezus Christus haar koningschap over deze aarde aanvaardt. "Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde" (5: 10). De levende schepping is overal beschadigd, verworden en gedemoniseerd. Wanneer de mensen Gods als priesters en koningen hun arbeid verricht zullen hebben, zal blijken welk een aard de dieren eigenlijk bezitten. "Dan zal de wolf bij het schaap verkeren en de panter zich neerleggen bij het bokje; het kalf, de jonge leeuw en het mestvee zullen tezamen zijn, en een kleine jongen zal ze hoeden; de koe en de berin zullen samen weiden, haar jongen zullen zich tezamen neerleggen, en de leeuw zal stro eten als het rund; dan zal een zuigeling bij het hol van een adder spelen en naar het nest van een giftige slang zal een gespeend kind zijn hand uitstrekken" (Jes. 11:6-8).

In de visioenen vertegenwoordigen de vier levende wezens de heerlijkheid van Gods levende schepping, zoals de vierentwintig oudsten het gehele nieuwe Jeruzalem vertegenwoordigen. Deze stad is het beeld voor de gelovigen van alle eeuwen die God toebehoren. Deze uitverkorenen nemen in de gedachten Gods en in het plan Gods de eerste plaats in en zijn daarom door vierentwintig oudsten vertegenwoordigd. Zo neemt ook de bezielde schepping in het verlossingsplan van God een eigen plaats in.

Een van de vier dieren geeft aan de zeven engelen, de vertegenwoordigers der gemeenten van het nieuwe verbond, zeven gouden schalen, vol van de gramschap van God. We denken hierbij aan de schalen of gouden kommen, waarin het plengoffer gebracht werd. In deze bowls bevindt zich de wijn van Gods gramschap "die ongemengd is toebereid in de beker van zijn toom". De wijn is beeld van de gruwelen, de onreinheden, de wreedheden en de ziekten, waardoor de bezielde schepping geteisterd wordt.

Een vertegenwoordiger van deze bezielde schepping, die smachtend heeft uitgezien naar de tijd van haar verlossing, reikt de schalen nu over aan de zeven engelen der gemeenten. De gramschap Gods zijn de zondemachten en de ziektemachten, die de pijniging met vuur en zwavel veroorzaken. Zij hebben het leven aangetast en dit is een rechtstreekse aanval op het bestaan van God, want Hij is de Levende en de Levensgever in de eeuwen der eeuwen. De geestelijke en de natuurlijke dood zijn principiële vijanden van God, die zijn wezen weerstaan. Waar de mens immuun geworden is voor iedere vorm van geestelijk leven, kan hij alleen nog de pijniging naar lichaam en* ziel ondergaan, zoals ook de dierenwereld deze kent.

Op dit ogenblik neemt de Vader met al zijn majesteit bezit van zijn tempel en openbaart zich van hieruit. De gemeente, de tempel Gods, wordt met grote kracht en heerlijkheid vervuld. Zij wordt gesterkt om de laatste oordelen over deze aarde te brengen en om het koningschap te aanvaarden. De persbak wordt nu buiten de stad getreden, dit wil zeggen dat wanneer de laatste fiolen van Gods toom over de aarde uitgegoten worden, de gelovigen daar géén deel aan hebben, maar dat ook niemand tijdens deze plagen de heerlijkheid Gods kan beërven. De scheiding tussen een gemeente vol majesteit en kracht en de gedemoniseerde mensheid die ten verderve gaat, is duidelijk tot stand gekomen.

       

hoofdstuk 16

 

 

Openbaring 16:1 

En ik hoorde een luide stem uit de tempel zeggen tot de zeven engelen: Gaat heen en giet de zeven schalen van de gramschap Gods uit op de aarde.

Wij worden nu verplaatst in de tijd dat de gemeente in de hemel opgenomen is en ogenblikkelijk volgt dan het derde of laatste wee (11:14). Het Lam met zijn vrijgekochten staat aan de behouden oever van de glazen zee, wanneer de wateren zich over de Farao van de eindtijd en zijn legermacht gaan sluiten. De kerk van de antichrist wordt in deze laatste plagen volkomen prijsgegeven aan de machten der duisternis. Het samenvloeien der wateren waarin zij ondergaat, wordt in dit visioen voorgesteld door zeven grote bokalen, waarvan de inhoud op de vijanden van het rijk Gods wordt uitgegoten.

Wij identificeerden de zeven engelen reeds als die der gemeenten. Zij vertegenwoordigen in deze visioenen de gemeente van alle eeuwen in de hemelse gewesten. Zij zijn de sterren die zich in de rechterhand van de Zoon des mensen bevinden. Zoals de gemeente niet te scheiden is van haar Hoofd, Jezus Christus, zo staan ook deze engelen der gemeente rechtstreeks onder zijn bevel. Wanneer Johannes dan ook een luide stem uit de tempel, de verheerlijkte gemeente, hoort, is dit het commando van Jezus Christus te midden van zijn volk en "zijn stem was als een geluid van vele wateren" (1:15).

Het is "de dag der wrake van onze God; om alle treurenden te troosten, om over de treurenden van Sion te beschikken, dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as, vreugde-olie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest" (Jes. 61:2,3).

De gramschap Gods zijn de machten van de afgrond, die de aarde pijnigen met "vuur en zwavel" (14:10). De wijn van deze gramschap stelt voor de ellende, het lijden, de wreedheden, de onreinheden en ziekten die hiervan het gevolg zijn. In het laatste wee wordt de kerk van de antichrist afgestoten als de nageboorte bij een vrouw.

 

 

Openbaring 16:2 

En de eerste ging heen en goot zijn schaal uit op de aarde, en er kwam een boos en kwaadaardig gezwel aan de mensen, die het merkteken van het beest hadden en die zijn beeld aanbaden.

Zoals in de Rode Zee het oordeel over de Farao en zijn volk kwam, zo vangt nu bij de eerste fiool het eind oordeel aan over de antichrist en zijn gemeente. De strijd tussen waarheid en leugen, tussen de dwaling en de gezonde leer wordt beslecht. In Romeinen 8:11 staat: "En indien de Geest van Hem, die Jezus uit de doden heeft opgewekt, in u woont, dan zal Hij, die Christus Jezus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door zijn Geest, die in u woont".

Wanneer Gods Geest door de doop in de Heilige Geest in ons woont, zal deze Geest ons lichaam in zodanige conditie houden, dat ons sterfelijk (niet ons gestorven) lichaam functioneert naar de wetten Gods. Door de Geest der opstanding overwinnen wij zonde en ziekte en tenslotte als eindtijdgemeente, de dood, opdat wij onberispelijk zullen zijn bij de komst van onze Here Jezus Christus.

Het is duidelijk dat degenen die in de geest van de antichrist gedoopt zijn, hierván óók de uitwerking in hun lichaam zullen ervaren. De geest van de antichrist is immers die der wetteloosheid. Wie het merkteken van het beest ontvangt, dat is dus de doop in zijn geest, zal het welverdiende loon van zijn afdwaling in zichzelf ontvangen (Rom. 1:27).

Men kan geen gemeenschap met het beest uit de afgrond hebben en toch gezond blijven. Dit kwaad blijft niet ongestraft. In de eerste plaag wordt beschreven hoe de lichamen door de machten der wetteloosheid aangevallen worden. Wanneer de levensgeest door ziektemachten aangetast wordt, kan hij zich alleen doeltreffend verzetten, als hij ondersteund wordt door de Heilige Geest.

Door de kracht van de Heilige Geest werpt men immers de ziektegeest uit en is het lichaam in staat zich te herstellen. Bovendien ontvangt men door de Heilige Geest de kracht om de ziektemachten te weerstaan, zodat dezen de mens niet langer kunnen aangrijpen. De ziektemacht valt immers de levensgeest aan, die het organisme doet groeien en in stand houdt. De mens wordt dan lusteloos en zijn levensgeest wordt onderdrukt, zodat deze zich niet meer tegen de ziekte verzetten kan.

Waar de geest uit de afgrond in de mens huist, verliest deze alle verweer tegen de wetteloze ziektemachten. De boze en kwaadaardige zweren wijzen op de infectie van het rijk der duisternis Gezwellen zijn een typisch voorbeeld van wetteloosheid in het lichaam. Deze wetteloosheid parasiteert op het natuurlijke leven in de mens. Het occultisme der gemeente van de antichrist in de onzienlijke wereld en de gezwellen in de zienlijke wereld staan met elkander in oorzakelijk verband. De geesten van het occultisme parasiteren immers op het geestelijk leven van de mens en maken dit wetteloos.

 

 

Openbaring 16:3 

En de tweede goot zijn schaal uit in de zee, en zij werd bloed als van een dode, en alle levende wezens, die in de zee waren, stierven.

Bij Openbaring 8:8 schreven wij, dat de zee het beeld is van het geestelijke leven der mensen, dat onder de macht der duisternis ligt en in het bijzonder onder die van de dood (afgrond). Bij de tweede bazuin valt een enorme macht in de zee en beschadigt (verbrandt) het geestelijke leven van de mensen. Een groot deel wordt volkomen een prooi van de machten der duisternis Het is geestelijk totaal afgeschreven en onbereikbaar voor het evangelie geworden. Ook voor deze mensen geldt, dat zij niet meer geloven kunnen, omdat hun ogen verblind zijn en hun hart verhard is. (Joh. 12:40).

Het bloed wijst erop, dat alleen het aardse en natuurlijke leven in stand gehouden wordt. Men eet, drinkt en huwt, zoals in de dagen van Noach. Deze mensen zijn enkel vlees. Bij het uitgieten van de tweede schaal wordt de gehele zee bloed. Alles wat nog aan geestelijk leven over is, verdwijnt. Het godsdienstige leven van de antichrist is immers gewijd aan de dood en het voert naar het verderf.

Maar ook het natuurlijke leven (het bloed) dat nog rest, wordt zodanig aangetast, dat het niet meer normaal werkt. Het water wordt hier geen bloed, zoals in hoofdstuk 8:8, maar het verandert in bloed als van een dode. Het natuurlijke leven wordt dus ontwricht, zoals het bloed van een dode wetteloos is, blauw wordt en in ontbinding overgaat. Het natuurlijke leven wordt ziek en is ten dode opgeschreven. De tweede plaag blijkt dus een voortzetting van de eerste.

 

 

Openbaring 16:4-7 

En de derde goot zijn schaal uit in de rivieren en in de waterbronnen, en (het water) werd bloed. En ik hoorde de engel der water en zeggen: Rechtvaardig zijt Gij, die zijt en die waart, Gij Heilige, dat Gij dit oordeel hebt geveld. Omdat zij het bloed der heiligen en der profeten vergoten hebben, hebt Gij hun ook bloed te drinken gegeven; zij hebben het verdiend! En ik hoorde het altaar zeggen: Ja, Here God, Almachtige, uw oordelen zijn waarachtig en rechtvaardig.

Bij hoofdstuk 8:10 en 11 schreven wij aangaande de betekenis der rivieren en waterbronnen onder andere: "In het boek der Openbaring is sprake van waterbronnen des levens, helder als kristal, ontspringende uit de troon van God en van het Lam. In deze beelden gaat het over de Heilige Geest en over het Woord van God. Jezus Zelf sprak in verband met het werk van de Heilige Geest in de harten van zijn volk: "Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien" (Joh. 7:38).

De boze geesten vergiftigen door hun leugenachtige leringen de bronnen van geestelijk heil. Zij brengen geen leven, maar dood aan allen die uit deze besmettelijke bronnen drinken. De rivieren wijzen op geestelijke stromingen. Opnieuw vallen velen af van het ware geloof en sterven een geestelijke dood".

Nu zijn wij in het laatste stadium van de grote geestelijke afval. Alles wat in de gemeente van de antichrist geleerd wordt, wekt geen geestelijk leven, want het gaat alleen om het natuurlijke leven. Omdat dit laatste wetteloos geworden is, tracht men het nog met leringen, stelsels en voorschriften in stand te houden en op te wekken.

Er is een engel der wateren, zoals er ook een engel is die de macht over het vuur heeft. Wij lezen ook over engelen der gemeente en engelen die voor God staan. Zij worden dus aangeduid naar de functie die zij verrichten. De engel van het vuur houdt zich bezig met het leven der boze geesten, die der wateren met het leven van de geesten der mensen, terwijl de engel des Heren de heilige engelen bestuurt. De engel der wateren ziet toe op het geestelijke leven der volken. In zijn balans staat te lezen welke bloedschulden de valse en afvallige kerken bij de gemeente van Jezus Christus gemaakt hebben. Hij concludeert dan ook dat het oordeel dat over de kerk van de antichrist gaat, rechtvaardig en billijk is. Het vonnis wordt immers uitgevoerd namens Hem, die is en die was, door de onveranderlijke en eeuwige God, wiens wetten niet wisselen en wiens plannen niet afhangen van de tijdsomstandigheden. God is de Heilige en daarom is zijn oordeel over zonde en dwaling rechtvaardig en juist. God is enkel licht en geen duisternis kan Hem bij het scheiding maken tussen goed en kwaad, zijn oordeel, in verwarring brengen.

De kerk van de antichrist heeft zich vergrepen aan het bloed der heiligen en profeten. Zij heeft oorlog gevoerd tegen de heiligen en getracht allen te doden, die weigerden het beest te aanbidden. Zij heeft de zonen Gods van hun natuurlijke leven willen beroven.

Heiligen zijn geheelden en afgezonderden, die een volkomen zuiver geestelijk leven hebben. Profeten worden gedreven door de Heilige Geest en beide categorieën worden gevoed door de wateren des levens. De heiligen en profeten stierven in de historie in het geestelijke Babel of in het afvallige Jeruzalem en in het einde vallen zij in de antichristelijke kerk, die de voortzetting en voltooiing is van de valse kerk en al haar duisternis tot openbaring brengt.

Men doodde de heiligen en profeten, omdat men het waarachtige, geestelijke, bovennatuurlijke leven haatte. Nu worden haar leden van iedere vorm van geestelijk leven afgesneden. Zij moeten nu bloed drinken, want zij hebben het verdiend! Met een oudtestamentisch beeld: "Egypte zal tot een woestenij worden, en Edom tot een woeste wildernis, vanwege het geweld de kinderen van Juda aangedaan, in wier land zij onschuldig bloed hebben vergoten" (Joël 3:19).

In onze dagen zien wij het begin van de ondergangvan het geestelijke leven, onder andere door de ontmythologisering van de bijbel. Vooraanstaande theologen nemen uit dit boek alles weg, wat niet in het moderne, natuurwetenschappelijke beeld past. Daarom loochenen de huidige schriftgeleerde de wonderen in de bijbel, waaronder de maagdelijke geboorte, de opstanding en hemelvaart van Jezus Christus.

Natuurlijk is de orthodoxe richting hierover hevig verontrust. Zij protesteert en roept ach en wee. Maar tegelijkertijd negeert zij zelf de grote opdracht van de Meester, om zich in de bovennatuurlijke wereld te bewegen, door te wandelen in het licht, in zijn naam boze geesten uit te drijven, in nieuwe tongen te spreken en op zieken de handen te leggen. Het getuigt wel van een gespleten levenshouding, om enerzijds met hand en tand de historische wonderen te willen vasthouden en tegelijkertijd de christenen die deze wonderen opnieuw willen beleven, te smaden.

Zo is voor velen het evangelie van het Koninkrijk Gods reeds nu alleen nog maar een leer van deze aarde. In het rijk van de antichrist wordt dit modernisme en dit dode fundamentalisme tot het bittere einde doorgevoerd. Er wordt geen levend water meer gedronken uit de rivier des levens en uit de bronnen des heils, maar de kerkelijke massa verzadigt zich met bloed, dat is met een natuurlijke religie, om haar ziel nog ergens in het leven te houden.

De geest van de mensen is volkomen ondergegaan. Dezen leiden een dierlijk - misschien hoger ontwikkeld - bestaan. Wie bloed drinkt, verzadigt zich met het natuurlijke leven, want de ziel is in het bloed. Het was niet aan een dier verboden bloed te drinken, maar aan de mens. Deze is immers als geestelijk wezen boven het natuurlijke verheven.

Daarom moet hij drinken van het water des levens, dat is van de Heilige Geest en zich niet verzadigen met het bloed, dat door de levensgeest gebruikt wordt om het natuurlijke leven in stand te houden. Wanneer de mens toch "bloed" drinkt, verlaagt hij zich tot de status van een beest en wel tot die van de gedemoniseerde, verscheurende en vergiftigende dieren.

Er blijven voor zulke mensen nog slechts twee dingen over: bloed (beeld van het natuurlijke leven) en vuur (beeld van het demonische leven). In de laatste dagen zijn immers de tekenen op de aarde: "Bloed, vuur en (verstikkende) rookwalm".

Toen God met Noach een verbond maakte, gebood Hij daarbij dat de mens geen bloed zou drinken. Daarmee wilde de Heer te kennen geven dat Hij zijn plan om de mens te verheffen tot geestelijk wezen, niet had losgelaten, maar dit ook niettegenstaande alles zou realiseren.

Dan hoort Johannes het altaar spreken. Wij zagen reeds dat het brandofferaltaar beeld is van Jezus Christus. Onder dit altaar zijn de zielen van hen die geslacht zijn om het Woord van God en om het getuigenis, dat zij hadden (6:9). Deze martelaars, die bij hun sterven een blijvende intrek bij de Heer genomen hadden (2 Cor. 5:8), waren dus in of onder het altaar, dat wil zeggen in Christus ontslapen. Zij hadden geroepen: "Tot hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan hen, die op de aarde wonen?"(6:10).

Toen werd hun gezegd nog een korte tijd geduld te hebben, maar nu zien zij dat hun bloed gewroken wordt. Zij getuigen dat Gods oordelen waarachtig en rechtvaardig zijn en een grote schare in de hemel stemt hiermee in (19:2).

 

 

Openbaring 16:8,9 

En de vierde goot zijn schaal uit over de zon en haar werd gegeven de mensen te verzengen met vuur. En de mensen werden verzengd door de grote hitte en zij lasterden de naam van God, die de macht heeft over deze plagen, en zij bekeerden zich niet om Hem eer te geven.

In de laatste dagen kenmerken zich - volgens de profeet Joël - de gerichten door bloed en vuur. Bloed is het beeld van het natuurlijke leven, waarop de christenen teruggeworpen worden als zij hun plaats in de geestelijke wereld verlaten. Vuur is het beeld van demonische beïnvloeding, overheersing en aantasting.

Na de opname van de met de Heilige Geest vervulde gemeente blijven er twee categorieën mensen van de afgevallen kerk over: natuurlijke mensen zonder geestelijke interesse zoals in de dagen van Noach, en zij die vervuld zijn met de duivelse geest van de antichrist.

In de eerste drie plagen zagen wij de verwording van de mens in zijn natuurlijk leven. Bij de vierde plaag zien wij hoe de wereld rechtstreeks overgegeven wordt aan de ontbindende machten van de afgrond. De vierde engel goot zijn schaal uit naar de richting van de zon. In hoofdstuk 14:18 werd medegedeeld, dat deze engel macht had over het vuur, dat wil zeggen autoriteit over de boze geesten der duisternis. Deze macht wordt hem nu verleend.

Wij lezen met de Engelse vertaling: "En hem werd gegeven". Wanneer immers vertaald wordt "haar", wordt naar de zon, het beeld van God, verwezen. Deze kan echter wel macht geven, maar Hem kan niets gegeven worden. Wanneer de engel zijn opdracht volvoerd heeft, openbaren zich de boze geesten met enorme kracht in de mensen. De machten in hen worden tot grote activiteit opgejaagd en zij worden met een verzengende haat tegen God vervuld.

Het resultaat is dat de lasteringen als een fontein naar de levende God opspuiten ("naar de zon"). Op deze wijze wordt de maat der zonde vol gemaakt. De engel had de macht van God ontvangen om de boze geesten met hun geweldige haat te ontketenen. Op aarde wordt nu de duivelse lastering tegen God geopenbaard. De mensen verwijten God hun ellende, maar de genade die hen had kunnen redden, was door hen veracht.

Zij blijven deze versmaden, want zij bekeerden zich niet. Een zelfde beginsel zien wij ook nu reeds in de wereld, als men God de schuld geeft van alle smart, leed, ziekte en oorlog en de reddende hand van Jezus niet aangrijpt. De zeven engelen kwamen uit de tempel (15:6). Van de engel die de macht over het vuur had, wordt nog nader gezegd dat hij uit het altaar kwam (14:18). Dit altaar is Jezus Christus. Hij« is de doper met de Heilige Geest en met vuur (Matth. 3:11).

Terwijl de zonen Gods allen in de Heilige Geest gedoopt waren, toen zij door de grote verdrukking gingen, moet de wereld de doop met vuur ondergaan, zonder kracht om die te kunnen weerstaan. Vanwege hun verwerpelijk denken "heeft God hen overgegeven", "want onze God is een verterend vuur"(Rom. 1:28 en Hebr. 12:29).

"Want de dag (van het oordeel Gods) zal het doen blijken, omdat hij met vuur verschijnt" (1 Cor. 3:13). Zoals God de Zoon zijner liefde macht gegeven heeft om de wereld te redden, zo geeft Hij Deze ook macht om allen die de Zoon ongehoorzaam zijn en blijven, als in een blakende hitte te verzengen. Het vuur is de toom van God, dus de machten aan wie de ongehoorzame mens door zijn eigen keuze wordt overgegeven.

Schreef de ziener van Patmos niet: "Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; doch wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toom Gods blijft op hem" (Joh. 3:36)?

Men bekeert zich niet en toont geen berouw, zoals eenmaal de koning van Ninivé met zijn volk wel deed. Er is geen vasten, geen boete en geen roepen tot God en men heeft geen inzicht in de ware situatie. Men verhardt zijn hart als Farao en weet niet dat men in het voorportaal van de hel vertoeft, de poel des vuurs die van zwavel brandt. Men lastert de naam van God: "Dan trekt men rond, gedrukt en hongerig, en wanneer men hongert, zal men in woede uitbarsten, en zijn koning en zijn God vervloeken; en men zal de blik omhoog richten en men zal naar de aarde schouwen, en zie, benauwdheid en duisternis, beangstigende donkerheid, en in duisternis is men verstoten". (Jes. 8:2 1,22).

 

 

Openbaring 16:10,11 

En de vijfde goot zijn schaal uit over de troon van het beest en zijn rijk werd verduisterd, en zij kauwden op hun tong van pijn, en zij lasterden de God des hemels vanwege hun pijnen en vanwege hun gezwellen, en zij bekeerden zich niet van hun werken.

Tot nu toe zijn de fiolen van Gods toom over de ganse wereld uitgestort,

maar de vijfde engel richt zich nu in het bijzonder op de troon van het beest en zijn rijk. De ellende - en gruwelverwekkende machten worden nu op de antichristelijke gemeente geconcentreerd. Het beest is immers de geest van de antichrist en zijn troon heeft hij op deze aarde gevestigd in de gemeente van de antichrist. De imitatie is duidelijk. God heeft immers zijn troon door zijn Geest in de harten van zijn volk gevestigd. Hij regeert in en door hen. De gemeente van de antichrist is begonnen als een kerk met verwarring (Babylon) die naast waarheden ook allerlei soorten dwalingen in haar dogma's opgenomen had.

De chaos werd steeds groter en de waarheid steeds minder: de valse leringen kregen de overhand. Wanneer nu de vijfde engel zijn schaal uitgiet, is de tijd gekomen dat ook de laatste waarheid geloochend wordt en men radicaal en openlijk de zijde van de duivel kiest. De verwarring heeft dan opgehouden en het onkruid is volkomen rijp geworden. Het beest en de tien koningen uit het rijk van de leugen ontplooien een blinde haat tegen alles wat nog aan God en zijn dienst herinnert. "Dezen zullen de hoer haten, en zij zullen haar berooid maken en naakt, haar vlees eten en haar met vuur verbranden" (17:16).

De gemeente van de antichrist wordt totaal door de duisternis in beslag genomen. Zij wordt er identiek mee, zoals de ware gemeente van de eindtijd wezensgelijk werd met het licht, Jezus Christus. Een nieuwe aanval van haat en lastering richt zich naar God. De oorzaak is dat het natuurlijke leven zwaar onder druk staat van de machten der duisternis Dit veroorzaakt gezwellen en pijnen die zo groot zijn, dat men in machteloos verzet op de tongen kauwt. Wij weten dat de Heilige Geest de sterfelijke lichamen van de zonen Gods levend maakt, dat wil zeggen doet functioneren naar de wetten Gods.

Wanneer de geest van de antichrist, dat is van de wetteloze, van de mens bezit neemt, zal hij ook het sterfelijke lichaam wetteloos maken. Als tegenhanger van 1 Thessalonicenzen 5:23, waar staat "geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus Christus blijken in allen dele onberispelijk bewaard te zijn, "kan nu gezegd worden, dat de leden van de gemeente van de antichrist naar geest, ziel en lichaam in allen dele beschadigd blijken te zijn. Smart en pijn zijn daar het gevolg van.

Bij deze verwording kent de tong, die door het zieleleven in beweging gebracht wordt, geen lof, prijs, aanbidding of het spreken in tongen, maar alleen vervloeking en lastering. Bij zulk een brute opstand is geen weg terug, is er geen bekering, maar deze leden volgen de duivel in zijn val. Zij zullen tot in de hel toe neergeworpen worden.

 

 

Openbaring 16:12 

En de zesde goot zijn schaal uit op de grote rivier, de Eufraat, en zijn water droogde op, zodat de weg bereid werd voor de koningen, die van de opgang der zon komen.

Eenmaal was de Eufraat een rivier in het paradijs. Hij was een der wateren, waarin de stroom die in Eden ontsprong, zich splitste (vergelijk de Rijn bij" Pannerden en Westervoort). Door de zondeval werd dit uiteengaan der wateren het beeld van de dwaling. Deze begint toch als een kleine afwijking van het Woord Gods, maar zij wordt steeds groter en nimmer ontmoet zij de oorspronkelijke stroom weer. De rivier van het water des levens in het hemelse paradijs heeft geen vertakkingen.

Aan de oever van de Eufraat verrees de metropolis Babel, beeld van de afvallige kerk en tegenspeelster van de ware gemeente van Jezus Christus.

De bijbel deelt ons mede hoe het antieke Babel door Cyrus belegerd werd (Dan. 5). Deze Perzische vorst damde de Eufraat af, waardoor een meer ontstond. De uitgedroogde bedding aan de andere zijde van de dam word een natuurlijke toegang tot de stad. De Perzen drongen 's-nachts de stad binnen en doodden de brooddronken en zwelgende Belsazar met zijn feestgenoten.

De wateren waardoor de afvallige kerk gevoed wordt, zijn een mengsel van waarheid en leugen, van evangelie met valse leerstellingen en dwalingen. Als de afval op het hoogst is, breekt de tij d aan, dat alles wat aan de waarheid, aan de genade Gods en aan het werk van Jezus Christus herinnert, weggenomen wordt. Er ontstaat dan een kerk die alleen gevoed wordt door "dwaalgeesten en leringen van boze geesten" (1 Tim. 4:1).

Wij zouden kunnen zeggen dat het water van de Eufraat nu vervuild is en zwart van modder. Er is nog wel geestelijk leven, maar dit is niet "helder als kristal", omdat zij door vele onreine stromen gevoed wordt. Wanneer de rivier opdroogt, zal ieder spoor van zuiver water verdwijnen.

Na het uitgieten van de zesde bokaal, waardoor dwaalgeesten en de boze geesten vermenigvuldigd worden, droogt het water geheel op. Waar eertijds de rivier stroomde, komt nu een weg, waardoor de vijand toegang krijgt tot de stad. Deze vijand wordt vertegenwoordigd door tien koningen, die van de opgang der zon of uit het oosten komen. Jesaja sprak aangaande de aanvoerder dezer koningen: "Wie heeft hem uit het oosten verwekt, die bij elke schrede de zege ontmoet?" (41:2).

Jeremia profeteerde: "De Here heeft de geest der koningen van Medië opgewekt, want tegen Babel is zijn plan om het te verdelgen; want dit is de wraak des Heren, de wraak voor zijn tempel" (51:11).

In het beeld van het beest uit de afgrond worden deze tien koningen voorgesteld als tien horens. "En de tien horens, die gij zaagt, en het beest, dezen zullen de hoer haten, en zij zullen haar berooid maken en naakt, haar vlees eten en haar met vuur verbranden. Want God heeft in hun hart gegeven zijn zin te volbrengen en dit eensgezind te doen"(1 7:16,17).

De Heer wekt dus de geest van deze koningen op! Zij staan onder leiding van het beest uit de aarde of de antichrist. Het zijn de geestelijke leiders van de gemeente van de antichrist, grootmeesters van toverij en occultisme. bedreven in het werken met magische of verborgen krachten. Zoals in de antichrist de geest van het beest uit de afgrond huist, zo manifesteren zich in zijn kerkvorsten de geesten van tien koningen uit de afgrond. Zoals de antichrist het beest uit de aarde genoemd wordt, zo heten zijn paladijnen koningen der aarde (19:19).

 

 

Openbaring 16:13,14 

En ik zag uit de bek van de draak en uit de bek van het beest en uit de mond van de valse profeet drie onreine geesten komen, als kikvorsen; want het zijn geesten van duivelen, die tekenen doen, welke uitgaan naar de koningen der gehele wereld, om ben te verzamelen tot de oorlog op de grote dag van de almachtige God.

In Efeziërs 6:11 en 12 wijst de apostel erop, dat de strijd van de kinderen Gods niet tegen vlees en bloed is, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten. In deze worsteling tegen de onzienlijke machten, die de oorzaak zijn van iedere zonde, ziekte en gebondenheid, kan slechts hij overwinning boeken, die in de Heilige Geest gedoopt is. De menselijke geest alleen is niet in staat een doeltreffende of absolute zege te behalen.

Ook de gemeente van de antichrist kent een volheid des geestes, namelijk het vervuld zijn met onreine en boze machten. Dit merkteken van het beest geeft de mogelijkheid om in de hemelse gewesten met kracht het plan Gods (de ware gemeente) tegen te staan. Als in een punt des tijds de zonen Gods, het voorwerp van haat van de antichristelijke kerk, weggenomen worden, is de gemeente uit de zichtbare wereld verdwenen. Wanneer de vijfde engel zijn schaal uitgiet, is de tijd aangebroken dat de antichristelijke kerk tot haar volle wasdom komt. Zij wordt nu in haar strijd tegen Christus en zijn gemeente tot een laatste krachtsinspanning geïnspireerd.

Het strijdtoneel ligt nu alleen in de hemelse gewesten. Wil zij de ware gemeente volkomen imiteren en uitrangeren, dan zal deze niet alleen op de aarde, maar ook in de hemel overwonnen moeten worden. Er is nu sprake van een mobilisatie van alle geestelijke krachten voor een totale oorlog. Het occultisme, het werken met verborgen krachten uit het rijk der duisternis, zal tot zijn hoogste graad opgevoerd worden. Een leugenleer zal op aarde gepredikt en gemanifesteerd worden, waarvan de afkomst rechtstreeks uit het wezen van de satanische drie-eenheid is.

De draak, het beest en de valse profeet zijn de imitators van de Vader, de Heilige Geest en de Zoon. De draak is de duivel, de vader der leugen. Het beest is de geest van de antichrist aan wie de draak al zijn macht en kracht verleende. De valst: profeet is de antichrist. Zoals Christus de ware profeet is, zo is de antichrist de profeet van de leugen en de valse leer. Uit de bek van de draak en uit die van het beest en uit de mond van de antichrist komen drie onreine geesten.

Johannes ziet ze als glibberige, weerzinwekkende, onreine kikvorsen. Dat zij uit de bekken of uit de mond komen, wijst op een afschuwelijke dwaalleer, de allerslechtste die ooit op aarde verkondigd en geloofd werd. De draak zelf werkt mee door kracht van tekenen en wonderen, zodat de machthebbers in de geestelijke, politieke en culturele wereld "verbijsterd" en volgzaam gemaakt worden.

In 2 Thessalonicenzen 2:11,12 spreekt de apostel in dit verband: "En daarom zendt God hun een dwaling, die bewerkt, dat zij de leugen geloven, opdat allen worden geoordeeld, die de waarheid niet geloofd hebben, doch een welgevallen hebben gehad in de ongerechtigheid". Zo worden de koningen der wereld "verlokt" om zich te verzamelen en hun krachten te bundelen tot de eindstrijd in de hemelse gewesten. Het tijdstip hiervan wordt evenwel niet door de draak en de zijnen bepaald, maar deze dag is door de almachtige God vastgesteld!

 

 

Openbaring 16:15 

Zie, Ik kom als een dief. Zalig hij die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij niet naakt wandele en zijn schaamte niet gezien worde.

Christus zelf onderbreekt een ogenblik de schildering van dit drama van de eindtijd. Een laatste waarschuwing wordt gegeven om zich niet open te stellen voor de afschuwelijke verleiding der boze geesten, die in vers 14 genoemd worden. Wat toch is het plan van deze duistere machten? Op aarde heeft de antichrist zijn doel bereikt. "Hem werd macht gegeven om tegen de heiligen oorlog te voeren en hen te overwinnen" (13:7).

Maar bij het uitgieten van de zeven schalen is de gemeente van Jezus, na in een punt des tijds veranderd te zijn, in de hemel en dus onbereikbaar voor aards geweld. Op welke wijze moet de antichrist dan nog strijden? Hij zal de aanval van de aarde naar de hemel moeten verplaatsen. Toen zij nog op aarde waren. hadden de zonen Gods hun verblijf in de hemel en daar streden ze tegen de overheden en machten van het rijk der duisternis. De duivel met zijn trawanten is nu op de aarde geworpen.

De hemel wordt volkomen beheerst door het Lam en zijn vrijgekochten. Als de antichrist de ware gemeente en haar Hoofd wil overwinnen en zich meester maken van haar plaats, zal hij de hemelse gewesten binnen moeten gaan. Daarom zal de antichrist nu de methode van de zonen Gods trachten te imiteren. Hoe werd door dezen de overwinning behaald?

Door hun verbondenheid met de Heilige Geest. Zo zullen nu de zonen des verderfs verbonden met de machten der hel, hun strijd voeren. Onze gedachten gaan opnieuw terug naar het ogenblik dat de kinderen Israëls bij hun uittocht uit Egypte op wonderlijke wijze gered werden. God baande voor dit volk een pad door de Rode Zee. Wij weten dat Farao toen de euvele moed opbracht om met zijn volk ook deze weg te gaan. Met zijn paarden en wagens bereikte deze onderdrukker het midden van de zee. Daar verschrikte de Here hen vanuit de vuurkolom en wolk. Zijn leger raakte in paniek. Op het woord des Heren, gesproken door Mozes, sloten zich de wateren, en Farao en zijn leger kwamen om.

De antichrist zag hoe het volk des Heren op wonderlijke wijze door de glazen zee gegaan was en weggenomen werd van de aarde. Hij tracht nu deze gemeente nog na te jagen tot in de onzienlijke wereld, maar hij zal omkomen in deze zee van glas met vuur vermengd.

Wij komen nu tot de vraag: wat betekent de beeldspraak "zijn klederen bewaren, naakt wandelen en het zien van iemands schaamte of schaamdelen"? In 2 Corinthiërs 5 spreekt de apostel over het feit, dat de kinderen Gods bij het neerhalen van hun aardse woontent (dus bij het sterven) van Godswege een gebouw bezitten, een woning die niet met handen gemaakt is, maar eeuwig in de hemelen. Bij zijn sterven verlaat de christen zijn uitwendige mens en zijn inwendige mens bezit dan een beschutting in de onzienlijke wereld.

Paulus spreekt in dit verband over een kleed. In vers 2 zegt hij: "Hierom zuchten wij: wij haken ernaar met onze woonstede uit de hemel overkleed te worden, als wij maar bekleed, en niet naakt, zullen bevonden worden". Het is dus mogelijk dat men bij het sterven geen "kleed der gerechtigheid" heeft. De inwendige mens is dan naakt. Veronderstel dat zo'n mens verbonden was met onreine geesten. Zolang de mens nog in zijn lichaam is, is deze gemeenschap verborgen. Valt het aardse kleed weg, dan wordt openbaar met wie de verborgen mens des harten verbonden is. Het wezen van de zonde, de verbinding met de machten der duisternis, maakt hem tot schande. Deze schaamte wordt dan gezien.

Paulus sprak ook nog van de mogelijkheid dat iemand uit het lichaam treedt, zonder dat hij sterft. In 2 Corinthiërs 12:2 staat: "Of het in het lichaam was, weet ik niet, of dat het buiten het lichaam was, weet ik niet, God weet het - dat die persoon weggevoerd werd tot in de derde hemel". Als duivelse imitatie en tegenhanger horen wij, hoe bij spiritistische seances mediums uit hun lichaam treden. Men spreekt in dit verband over een astraal- of sterrenlichaam, waarmee men zich buiten het stoffelijke lichaam elders vertonen kan.

De gemeente van de antichrist is een spiritistische kerk. Wanneer de verleidende geesten over de wereld gaan, doen zij grote tekenen en wonderen (vers 14). Hun bedoeling is om legerscharen te werven, die in staat zij n om de strijd aan te binden met Christus en zij n gemeente in de hemelse gewesten. Voor de strijd in de hemelse gewesten hadden de zonen Gods de doop in de Heilige Geest en de geestelijke gaven nodig. Miljoenen ontvangen door middel van een leugenleer de doop in de geest van de antichrist.

Door deze macht worden de mensen toegerust om op spirituele wijze in de onzienlijke wereld te opereren. Op het signaal van de valse profeet, de grootmeester van alle toverij, zullen de zonen des verderfs in trance geraken. In deze geestvervoering kunnen zij zich naar de hemelse gewesten verplaatsen. Dan volgt een titanenkamp om de hemel te bestormen. In onze dagen zien wij reeds de mogelijkheid dat zelfs via een televisieprogramma door middel van hypnose vele slachtoffers gemaakt worden. Ook door gebruik van opwekkende en verslavende middelen, waardoor men "high" wordt, is men in staat zich in werelden te verplaatsen, die voor de natuurlijke mens afgesloten gebieden zijn. De waarschuwing gaat over de aarde: "Zie, Ik kom als een dief". Op deze tocht van de gemeente van de antichrist naar de onzienlijke wereld volgt namelijk geen terugkeer. Wanneer de lichamen der mediums daar roerloos neerliggen en hun geesten optrekken tegen de heerscharen in de hemel, zal plotseling het oordeel komen en zullen zij van hun bases (hun lichamen) afgesneden worden. "

Terwijl zij zeggen: het is alles vrede en rust, overkomt hun, als de weeën een zwangere vrouw, een plotseling verderf, en zij zullen geenszins ontkomen". Als tegenstelling voegt de apostel in 1 Thessalonicenzen 5:4 toe: "Maar gij broeders, zijt niet inde duisternis, zodat die dag u als een dief overvallen zou: want gij zijt allen kinderen des lichts en kinderen des dags". Zij die tot de duisternis behoren, komen in trance, of gebruiken middelen om "high" te worden. "Want die slapen (door hypnose of als medium), slapen des nachts (in de duisternis) en die zich bedrinken (gebruik maken van opwekkende middelen), zijn des nachts dronken".

Voor de ware kinderen Gods geldt het: "God heeft ons niet gesteld tot toom, maar tot het verkrijgen van zaligheid door onze Here Jezus Christus, die voor ons gestorven is, opdat wij, hetzij wij waken (leven bij zijn komst), hetzij wij slapen (gestorven zijn), tezamen met Hem zouden leven". (1 Thess. 5:9,10).

Voor wie in die tijd niet luistert naar de verleidende geesten, is er nog een mogelijkheid van behoud. De stem van de Heer klinkt: "Zalig hij die waakt en zijn klederen bewaart". Dezelfde stem sprak eens: "Zalig de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen". De debielen, de geestelijk gestoorden, de beschadigden naar de geest, zijn niet gelukkig vanwege hun defecten, maar omdat het evangelie van het Koninkrijk der hemelen hun een weg tot bevrijding, verlossing en genezing biedt.

Op deze wijze wordt ook hier het woordje zalig gebruikt, om aan te duiden dat na de ondergang van de antichrist en zijn rijk, voor hen die aan zijn experimenten niet hebben meegedaan, een tijd aanbreken zal, dat de aarde kennis zal maken met het heil in het vrederijk van Jezus Christus.

 

 

Openbaring 16:16 

En Hij verzamelde hen op de plaats, die in het Hebreeuws genoemd wordt Harmágedón.

Met de Statenvertaling en ook andere overzettingen lezen wij: "En zij hebben hen vergaderd". De verleidende geesten die over de wereld gingen, deden hun heilloos werk. In dit verband denken wij aan een gebeuren, dat beschreven staat in 1 Koningen 22:19-22.

In de hemelse gewesten wordt door God de vraag gesteld, wie Achab verleiden zou, op te trekken naar Ramoth in Gilead, waar hij een smadelijk einde zou vinden. Een leugengeest treedt naar voren en spreekt: "Ik zal hem verleiden. De Here vroeg hem: waarmede? Hij antwoordde: ik zal heengaan en een leugengeest worden in de mond van al zijn profeten. Toen zeide Hij: gij moet hem verleiden, en gij zult er ook toe in staat zijn; ga heen en doe het".

Het is voor praktisch alle uitleggers wel duidelijk dat het in vers 16 gaat om een strijd tegen Jezus Christus en zijn gemeente. "En ik zag het beest en de koningen der aarde (de tien horens) en hun legerscharen verzameld om de oorlog te voeren tegen Hem, die op het paard zat, en tegen zijn leger". (19:19).

Degene die op het paard zat, is Jezus Christus als het Woord Gods en Hij wordt gevolgd door de heerscharen, die in de hemel zijn. Zij volgen Hem op witte paarden, gehuld in wit en smetteloos fijn linnen (19:13,14). Hier is dus geen sprake van een krijg tussen twee aardse legers, of een strijd van antichristelijke legers tegen het natuurlijke volk Israël, waarbij God van boven plotseling zou ingrijpen. Het is geen strijd op de aarde, maar in de geestelijke wereld. Er is sprake van een oorlog tegen Jezus Christus en zijn verheerlijkte gemeente! Het is duidelijk dat Harmágedon dan geen geografische plaats kan zijn.

Er is geen plaats op aarde die Harmágedon genoemd wordt. Men zal haar tevergeefs zoeken, want zij bestaat niet! Het is dwaasheid, te veronderstellen dat aardse legers met al of niet moderne wapenen oorlog in de hemel kunnen voeren. Sommigen menen dat de profetieën uit het oude verbond niet voor de gemeente gelden, zoals 1 Petrus 1:10-12 uitdrukkelijk vermeldt, maar dat deze zien op een aards, natuurlijk volk Israël. Dit volk zou dan na de overwinning op de legers van de antichrist, volgens een geliefkoosde tekst het wapentuig van de vijand in brand steken: "Kleine en grote schilden, bogen en pijlen, knotsen en speren - zeven jaar lang zullen zij daarmee hun vuur stoken!" (Ez. 39:9).

Maar het lijkt ons niet waarschijnlijk dat een komende wereldoorlog met de wapenen der volkeren uit het stenen en bronzen tijdperk gevoerd wordt. Terwijl de wetenschap zich vermenigvuldigd heeft! (Dan. 12:4).

Deze opsomming is een schaduwbeeld van de wapenen en methoden die alle eeuwen door de vijand gebruikt zijn tegen de gemeente van Jezus Christus en die nu tenietgedaan worden (vergelijk Ef 6:16).

Harmágedon is vermoedelijk een Griekse verbastering van het Hebreeuwse Her-Megiddo: de berg Megiddo. Megiddo betekent plaats van troepen; stad waar veel soldaten liggen". In de Openbaring zijn er twee bergen, die een verzamelpunt zijn voor de strijd in de hemelse gewesten. In hoofdstuk 14:1 was sprake van de berg Sion, waar het Lam stond, omringd door een schare van honderdvierenveertigduizend, op wier hoofden zijn naam en de naam zijns Vaders geschreven stonden.

Zij waren de zonen Gods, die het Lam volgden waar Hij ook heenging. Van deze overwinnaars wordt gemeld, dat in hun mond geen leugen gevonden werd en dat zij onberispelijk waren. Als tegenhanger van de berg Sion, beeld van de kracht van de Heilige Geest, waarop de ware kerk rust, lezen wij hiervan de berg Megiddo. Hier verzamelen zich allen voor wie geldt: "En daarom zendt God hun een dwaling, die bewerkt, dat zij de leugen geloven, opdat allen worden geoordeeld, die de waarheid niet geloofd hebben, doch een welgevallen hebben gehad in de ongerechtigheid.

De berg van Megiddo stelt het beest uit de afgrond voor, de tegenhanger van de Heilige Geest. Op deze berg verzamelt zich rondom de antichrist - met twee horens als die van het Lam - zijn gemeente, de elitetroepen uit het rijk der duisternis. Vanuit onze eigen strijd in de hemelse gewesten kunnen wij bij benadering ons een voorstelling maken van wat daar gebeurt. Verbonden met Gods Geest strijdt onze geest in de onzienlijke wereld tegen de machten en overheden van het rijk van satan.

Demonen worden met het Woord van God in de naam van Jezus door de kracht van de Heilige Geest gebonden en naar de afgrond verwezen. BIJ de slag van Harmágedon probeert de duivel het andersom. Hij verlangt terug te keren naar zijn oorspronkelijke plaats. Zijn bedoeling is nog steeds op te stijgen boven de hoogten der wolken (zie het beeld der gemeente als wolk bij 14:14) en zich aan de Allerhoogste gelijk te stellen (Jes. 14:14).

Daar God de mens bestemd heeft om met Hem in zijn troon te zitten, tracht satan zijn doel te bereiken door middel van de gemeente van de antichrist. Daartoe zal hij eerst Christus met zijn gemeente in de hemelse gewesten moeten overwinnen en verlagen. De grote leugen die hij laat verkondigen is de dwaling, dat de duisternis het Echt kan verdrijven. Veronderstel dat iemand zich des nachts in een vertrek bevindt, waar een lamp helder brandt. Hij werpt de vensters open en ziet de omringende duisternis.

Het is onmogelijk dat het licht in de kamer door deze duisternis verdrongen kan worden. Het licht baant zich echter wel een weg in de donkere nacht. Nooit kan de duisternis het licht overwinnen. In Psalm 2:2,3 wordt het verloop van de strijd vermeld. "De koningen der aarde scharen zich in slagorden en de machthebbers spannen samen tegen de Here en zijn gezalfde: Laat ons hun banden verscheuren en hun touwen van ons werpen!". Wij zagen reeds wie deze "koningen der aarde" zijn.

Wij wezen op de tien horens, die op één uur macht met het beest ontvangen. Van deze geestelijke overheden kan gezegd worden, dat "God ze overgegeven heeft aan de ketenen der duisternis, om tot het oordeel bewaard te worden" (2 Petr. 2:4 St.Vert.)

In Judas 6 staat, dat God ze met eeuwige boeien aan de duisternis ketent. Nimmer kan daarom een boze geest behouden worden. Hij blijft geketend aan de duisternis "ver van het aangezicht des Heren!" (2 Thess. 1:9).

Deze boeien willen ze in Harrnágedon verbreken. Ze willen terugkeren naar het licht en indringen in het Godsrijk. Door middel van hun verbondenheid met de menselijke geest trachten zij dit doel te bereiken. Het antwoord van de Here God bij deze aanval op Christus en zijn gemeente luidt: "Die in de hemel zetelt, lacht; de Here spot met hen. Dan spreekt Hij tot hen in zijn toom, en verschrikt hen in zijn gramschap: Ik heb immers mijn koning gesteld over Sion, mijn heilige berg. Ik wil gewagen van het besluit des Heren: Hij sprak tot mij: Mijn zoon zijt gij; Ik heb u heden verwekt. Vraag Mij en Ik zal volken geven tot uw erfdeel, de einden der aarde tot uw bezit. Gij zult hen verpletteren met een ijzeren knots, hen stukslaan als pottenbakkerswerk". (Ps. 2:4-9).

De uitdrukking "die in het Hebreeuws genoemd wordt Harmágedon" vestigt de aandacht op de zinnebeeldige betekenis van deze berg, die slechts door bekendheid met de bijbelse geschiedenis verstaan kan worden. Aan de voet van de berg van Megiddo ligt het dal van Megiddo, of van Esdrelon, of van Jizreël. De Israëli's noemen haar nu de Emek, dat is de vallei. Zij is bekend vanwege haar vruchtbaarheid. Het is de streek waar het leger van Sisera een smadelijke nederlaag leed.

Richteren 4 verhaalt, hoe Barak zijn voetvolk op de berg Tabor (waarschijnlijk de berg der verheerlijking" in Mattheüs 17) verzamelde. Onverwacht stortte hij zich met tienduizend man op het vijandelijke leger, dat zich in de vlakte bevond, met Megiddo in de rug. Van zijn bliksemactie (Barak betekent bliksem) zong Debora: "Achter hem stormde men het dal in".

De overstroming van de beek Kison maakte de operatie van de vijandelijke strijdwagens onmogelijk, want "de beek Kison sleurde ze mee". Het opmerkelijke van deze strijd was, dat zich tegelijkertijd bijzondere natuurverschijnselen voordeden: "Van de hemel streden de sterren, vanuit haar banen streden zij tegen Sisera". Is het wonder dat Johannes deze slag als beeld gebruikt van het hemelse Harmágedon?

Toen Joël profeteerde over deze menigten in het dal der beslissing, riep hij* uit: "Doe, o Here, uw helden daarheen afdalen!" (3:11). Bovendien was voor het volk Gods in het oude verbond dit dal van Megiddo verbonden met de herinnering aan talrijke beslissende veldslagen. Ook Josia leverde daar slag, maar met een geheel andere afloop dan voor het volk Gods in de hemelse gewesten. In zijn visioenen ziet Johannes dus geen taferelen die zich op de aarde, maar die zich in de hemel afspelen.

Hij zag de dingen die in de hemelse gewesten zouden geschieden. De Heer had tot hem gezegd: "Klim hierheen op en Ik zal u tonen, wat na dezen geschieden moet. Terstond kwam ik in vervoering des geestes". (4:1,2).

Johannes beschreef niet de dingen van deze aarde, maar hij* hield zich bezig met de gebeurtenissen in de onzienlijke wereld, die natuurlijk hun gevolgen en doorwerking hebben in de zienlijke. Onder leiding van de antichrist, de valse profeet, met de tien koningen, worden de menigten gemobiliseerd en samen gebundeld tot een strijd in de hemelse gewesten. Men formeert een duivels gerichte kracht, waarvan gezegd kan worden, dat deze "tot de hemel reikt" (Gen. 11:4).

Van deze bezeten mensheid staat: "Dezen zullen oorlog voeren tegen het Lam, maar het Lam zal hen overwinnen" (17:14).

Harmágedon is het einde van de strijd in de hemelse gewesten. Het nieuwe verbond bemoeit zich niet met aardse strijdtonelen, atoomwapens of een natuurlijk volk Gods. In Harmágedon tracht de satan de hemelse legerscharen te binden en krachteloos te maken. De mens is daar verbonden met de machten, de overheden, met de wereldbeheersers van de duisternis in die dagen en met de demonen uit de hemelse gewesten. Men heeft de lendenen omgord met de leugen en het pantser is de brutale ongerechtigheid, de voeten heeft men geschoeid met het evangelie van de haat tegen God en zijn Gezalfde.

Men heft daar het schild van het ongeloof omhoog, waardoor iedere goddelijke genade weerhouden wordt. Gestreden wordt er met de wapenen van de geest. Geen natuurlijke strijdmiddelen komen eraan te pas. De Here zal de wetteloze doden "door de adem (woord en Geest) zijns monds". (2 Thess. 2:8).

Uit zijn mond komt een scherp zwaard, om daarmede de heidenen te slaan" (19:15). Alleen degenen die de strijd in de hemelse gewesten kennen, kunnen zich een voorstelling maken van de dimensie van deze krijg. Wanneer het rijk der duisternis het Godsrijk tracht binnen te dringen, is dit een wetteloze en onrechtmatige actie. De vijandelijke legermachten stuiten af op de kracht van hen die bekleed zijn met de witte klederen der gerechtigheid. Zij komen en vinden in hen niets (Joh. 14:30). Er is geen enkel contact mogelijk.

Dan blijkt het licht heerlijker dan de duisternis, de kracht van de waarheid sterker dan die van de leugen, de Heilige Geest machtiger dan het beest uit de afgrond. De strijd is snel beslist. De geesten der mensen die met de geesten der duisternis verbonden zijn, worden door het Woord Gods naar de afgrond verwezen. "En de overigen werden gedood met het zwaard, dat kwam uit de mond van Hem, die op het paard zat". Zij keren na hun uittreden niet meer terug in hun vlees, maar gaan dadelijk naar het dodenrijk. "En al de vogels werden verzadigd van hun vlees" (19:21).

Hun lichamen worden aan de ontbinding prijsgegeven. Nog rest de vraag, wat er met de antichrist gebeurt. De bijbel zegt dat deze mens niet zal sterven. De wijze waarop hij levend in de poel des vuurs geworpen wordt, komt aan de orde in hoofdstuk 19:20.

 

 

Openbaring 16:17,18 

En de zevende goot zijn schaal uit in de lucht en er kwam een luide stem uit de tempel, van de troon, zeggende: Het is geschied. En er kwamen bliksemstralen en stemmen en donderslagen, en er geschiedde een grote aardbeving, zo groot als er geen geweest is, sedert een mens op de aarde was: zó hevig was deze aardbeving, zo groot.

In het hemelse Harmágedon woedt de strijd. Bij de zesde schaal zagen wij, hoe de vijand zich verzamelde en zich opmaakte om oorlog te voeren tegen het Woord Gods en zijn legerscharen. Nu volgt een summiere weergave van de nederlaag van de antichrist en zijn occulte gemeente. De zevende engel giet zijn fiool uit in de lucht. De lucht is hier het beeld van de onzienlijke wereld. het toneel van de strijd. De zonen des verderfs zijn juist met de inwendige mens uit het lichaam getreden om zich rechtstreeks te stellen onder de "overste van de macht(en) der lucht" (Ef. 2:2).

In deze "lucht" was ook de gemeente haar Heer tegemoet gegaan.

(1 Thess. 4:17). Daar waar de zonen Gods hun Heer ontmoeten, is ook het slagveld van de anti christelijke gemeente. God trekt in zijn volk de vijand tegemoet. Er komt een machtige stem uit de tempel, dat is uit de gemeente.

Gods troon is te midden van zijn volk en met hen heerst Hij tot mi alle eeuwigheid. De tent van God is immers bij en in de mensen! Vanuit het hemelse heiligdom klinkt de overwinningskreet: "Het is geschied!" Daarmee wordt geconstateerd dat de strijd in de hemelse gewesten beëindigd is. De afgevallen antichristelijke kerk is ondergegaan. De waarheid heeft de leugen overwonnen, en het licht de duisternis Het beest en de valse profeet worden gegrepen, en degenen die hun merkteken droegen, worden gedood.

Nu volgt nog in het kort de beschrijving van deze laatste geestelijke strijd. Er worden bliksemstralen gezien, beeld van de ontlading van de kracht Gods. De dreunende donderslagen barsten los, beeld van het geweld van de Geest Gods en van de stem Gods. De hemel en de aarde beginnen te wankelen, want: "Nog eenmaal zal Ik niet slechts de aarde, maar ook de hemel doen beven"(Hebr. 12:26).

Het onheil treft niet alleen de geesten der mensen, maar ook hun lichamen in hun mediamieke slaap. "s Heren stem op het hoogst geducht, rolt en klatert door de lucht". En de Here brult uit Sion en verheft zijn stem uit (het hemelse) Jeruzalem, zodat hemel en aarde beven. Maar de Here is een schuilplaats voor zijn volk en een veste voor de (geestelijke) kinderen Israëls (Joël 3:16).

Bij deze geweldige openbaring van de kracht des Geestes stort heel het bouwwerk van de antichrist en zijn rijk ineen. Er is sprake van een aardbeving, zó verschrikkelijk als er nooit tevoren geweest was. Hiermee wordt bedoeld dat er een ontzaglijke verschuiving plaatsvindt in het geestelijke leven op aarde, waarbij iedere antichristelijke en anti-goddelijke religie neergeworpen wordt, dat wil zeggen haar macht en invloed verliest.

 

 

Openbaring 16:19 

En de grote stad viel in drie stukken uiteen en de steden der volken stortten in. En het grote Babylon werd voor God in gedachtenis gebracht, om daaraan de beker met de wijn van de gramschap zijns toorns te geven.

Na de aardbeving ziet de apostel nog eenmaal terug op wat er met de grote wereldkerk was gebeurd. Nu de strijd beslecht was, kon geconstateerd worden dat deze synagoge van de satan in drie stukken uiteen gereten was.

Dit betekent:

a. Een deel van de inwoners van Babylon gaf aan de oproep gehoor om uit deze stad te trekken, teneinde geen gemeenschap te hebben aan haar zonden en geen deel te krijgen aan haar plagen (18:4). Dit deel vormde de ware gemeente van Jezus Christus, die bij de zevende bazuin werd weggenomen van de aarde.

b. Uit een ander deel rekruteerde de antichrist zijn keurbende, die in de slag van Harmágedon werd ingezet en daarna geliquideerd werd.

c. Het laatste of derde deel vertegenwoordigt de christenen, die zich niet lieten bevrijden van de in hen wonende machten. Ze hadden de vergeving der zonden door het bloed van Jezus Christus aanvaard, maar leefden evenwel op oudtestamentische basis. Ze behoorden wel tot de stad Gods, maar hadden zich niet laten invoegen als levende bouwstenen tot het vormen van een geestelijk huis, dus tot een tempel Gods in de geest. Ze waren daarom bij de opname achtergebleven, maar hadden zich ook niet laten gebruiken tot het vormen van de gemeente van de antichrist.

Wij wijzen er nogmaals op, dat de kerk van de antichrist ontstaan is uit de afgevallen kerk van Christus. In 1 Johannes 4:3,6 wordt erop gewezen, dat de gemeente van de antichrist het resultaat is van de dwalingen in de kerk. Een valse leer is als onkruid: het overwoekert de goede plant en verstikt haar.

Niet alleen de kerk van de antichrist wordt weggevaagd, maar ook alle valse godsdiensten die nog resten, verliezen hun invloed en gezag. "De steden der heidenen stortten in"(Canisius-vert.). Van de organisaties der grote wereldreligies zoals het boeddhisme, het mohammedanisme, het polytheïsme, enzovoort, blijft niets meer over.

"En het grote Babylon werd voor God in gedachten gebracht." In de volgende hoofdstukken moet de ziener van Patmos de geschiedenis van Babylon en zijn ondergang opnieuw, maar dan uitvoeriger belichten. Nog eenmaal zal Johannes duidelijk en klaar moeten optekenen, hoe de kerk die de waarheid losgelaten heeft en de leugen liefgehad, haar einde vindt. Zij zal moeten drinken" de beker met de wijn van de gramschap zijns toorns".

Wij zagen reeds eerder dat de toom van God bestaat uit het ontbinden en het loslaten van zonde- en ziektemachten, die de demonische pijnigingen veroorzaken van "vuur en zwavel"(zie 7:1 en 9:14). De wijn die gedronken wordt, zijn de gevolgen van deze toom: de gruwelen, de onreinheden, de wreedheden en de ziekten. Te allen tijde heeft de toom Gods gerust op de demonen en daarmee op de mensen, die met hen waren verbonden. In de eindtijd is evenwel sprake van "de gramschap van zijn toom".

Bij deze verbolgenheid verheft zich de toom, wordt omhoog gestuwd en komt tot de grootste openbaring en krachtontplooiing. Bij deze gramschap wordt de mens verzadigd met en doortrokken van het gehele rijk der duisternis

 

 

Openbaring 16:20,21 

En alle eilanden vluchtten weg en bergen werden niet meer gevonden. En grote hagelstenen, een talent zwaar, vielen uit de hemel op de mensen, en de mensen lasterden God vanwege de plaag van de hagel want de plaag daarvan was zeer groot.

In het boek der Openbaring is de zee het beeld van het religieuze leven der mensen. Bergen zijn beelden van geestelijke machten. Eilanden zijn bergen in zee, dus ook uitdrukking van overheden en machten in de onzienlijke wereld, in het bijzonder in verband met de valse religies. Na de slag van Harmágedon wordt de "godsdienstige" wereld volkomen ontwricht. De dwaalgeesten en boze geesten, die de mensheid verstrikken in valse religies, weten dat nu hun einde gekomen is.

Johannes ziet deze eilanden wegvluchten naar de duisternis van het dodenrijk. De machten waarop men vertrouwd had, worden niet meer op aarde gevonden, evenmin als de duivel zelf. Tenslotte wordt de ziener op Patmos nogmaals bepaald bij de ellende, die op aarde ontstond, toen na de slag van Harmágedon al de duistere machten uit de hemel teruggeworpen werden op aarde, voordat ze met de satan in het dodenrijk werden vastgezet.

Toen de antichrist met zijn legerscharen optrok, zal hij ongetwijfeld ondersteund zijn door de afgevallen engelen. In de strijd in de hemelse gewesten wordt de gelovige immers ook bijgestaan door de heilige engelen Gods. Wanneer deze satanische legerscharen zien dat de strijd verloren is, "vallen zij wit de hemel op de mensen" aan, die op aarde zijn. Er wordt gesproken overgrote hagelstenen van ongeveer 50 kg. De zwaarste hagelstenen die mensen waargenomen hebben, hadden een gewicht van 11/2 kg.

Het is dus wel duidelijk dat hier niet over verschijnselen in de natuur gesproken wordt. Hagel valt uitsluitend bij buien en vaak bij onweer. Tijdens de "bliksemen, stemmen en donderslagen", waaronder de antichristelijke legermacht verslagen wordt, vallen deze hagelstenen, beeld van ontzaglijke grootmachten der onheilige engelen, op de mensen. Dezen weten dat hun religie geen redding geven kan, terwijl er geen gezag en macht is, waarbij zij kunnen schuilen. In hun radeloosheid en wanhoop vervloeken zij de naam van God, aan wie zij deze ramp toeschrijven.

Wanneer geroepen wordt: "Het is geschied", zijn alle macht en gezag in de geestelijke en natuurlijke wereld verdwenen. Alles ligt dan "plat". Er is niets meer dat zich op aarde en in de hemel verheft. Alle religieuze bouwsels hebben dan hun duivelse inspiraties verloren. De weg is gebaand voor hen, van wie gesproken wordt: "En ik zag tronen en zij zetten zich daarop"(20:4).

Dan komt het ogenblik dat de overwinnende hemelscharen de aarde in bezit nemen en er hun heerschappij" gaan uitoefenen, nadat de satan met zijn engelen gegrepen is en in de afgrond geworpen wordt.

       

hoofdstuk 17

 

 

Openbaring 17:1,2 

En één van de zeven engelen, die de zeven schalen hadden, kwam en sprak met mij, zeggende: Kom hier, ik zal u tonen het oordeel over de grote hoer, die zit aan vele wateren, met wie de koningen der aarde gehoereerd hebben, en zij, die op de aarde wonen, zijn dronken geworden van de wijn harer hoererij.

In vers 19 van het vorige hoofdstuk werd gezegd, dat het grote Babylon voor God in gedachtenis gebracht werd. Hoofdstuk 17,18 en 19 geven nu een ruimere omschrijving van de eindgeschiedenis en van de ondergang van Babylon. Het begin van de geschiedenis van Babylon vinden wij in hoofdstuk 6 bij de beschrijving van de vier ruiters. In het laatste bijbelboek gaat het immers om de ware gemeente, de vrouw des Lams, die tot volle gerechtigheid komt, en om de afgevallen kerk, de hoer, die volkomen slecht wordt.

Zonder enige verzachting wordt het wezen der verbasterde kerk blootgelegd. Zoals Johannes het ontwikkelingsproces der ware kerk tekende in de vrouw die zwanger was, en onder grote pijnen de mannelijke zoon voortbracht, zo wordt hier de afhoererende kerk geschilderd, die haar dieptepunt bereikt in de gemeente van de antichrist. De kerk heeft haar wettige man, Christus, verlaten en verhoudingen aangeknoopt met de "koningen der aarde".

In de laatste instantie zijn deze koningen dan de tien, die op één uur met het beest de macht ontvangen. De kerk heeft de wereld lief gekregen en al wat deze te bieden heeft: de begeerte des vlezes, de begeerte der ogen en een hovaardig leven. De koningen der aarde zijn de machthebbers in het politieke, wetenschappelijke en culturele leven. Zij worden geleid door de wereldgeesten, dat zijn de geesten der mensen, die verbonden zijn met de zienlijke wereld, maar onder supervisie staan van de overste dezer wereld.

De uitdrukking "grote hoer", wijst erop, dat deze gedegenereerde kerk enorm veel macht en invloed heeft. Zij is overal aanwezig en toch wordt zij weinig onderkend. Wie spreekt of schrijft over haar en wie durft haar te identificeren? Natuurlijk is het gemakkelijk om de rooms-katholieke kerk voor de grote hoer te houden, zoals de gereformeerde vaderen dit deden. Men kan er tijdschriften aan wijden om de zonden van deze kerk naar voren te brengen, maar tegelijkertijd blind zijn voor de vele dwalingen, die geïncorporeerd zijn zelfs in orthodoxe kerken, in pinkstergemeenten en andere vrije kringen. En dwalingen zijn de zuilen waarop Babylon rust.

Een dwaling is een leerstuk, dat niet beoogt de volkomen en volmaakte mens naar de maat van de wasdom van Christus, maar die de weg naar dit goddelijke doel op de een of andere wijze blokkeert. De hoer zit niet aan de rivier van het water des levens, die uit de troon Gods ontspringt in de hemelse gewesten, maar zij wordt verzadigd door vele wateren met verschillende oorsprong.

Niet de ware vrouw wordt "groot" genoemd, maar de hoer. Deze laatste domineert in de geschiedenis der kerk hier op aarde. De wereld heeft het beeld van Jezus in haar niet ontdekt en zij heeft de grote opdracht om de mensheid te redden, te verlossen en te genezen in zijn Naam, niet volvoerd. De tekenen die de Meester volgden, zijn haar niet gevolgd. Zo zijn degenen die op de aarde wonen, misleid, want zij konden het onkruid niet van de tarwe onderscheiden.

Zij werden dronken van de wijn van haar hoererij, dat wil zeggen hun geest werd bedwelmd door de dwalingen die de kerk bracht, en ieder helder geestelijk inzicht ontbrak. Ongelooflijk scherp wordt hier aan Johannes het mysterie van de overspelige kerk getoond. Omdat zij de gelijkvormigheid aan het beeld van de Zoon niet predikte, is zij aan de wereld gelijkvormig geworden. Daarom valt zij onder het oordeel en onder de vloek in de tijd dat de zonen Gods hun heerlijkheid ontvangen.

 

 

Openbaring 17:3 

En hij voerde mij in de geest weg naar een woestijn. En ik zag een vrouw zitten op een scharlakenrood beest, dat vol was van godslasterlijke namen, en het had zeven koppen en tien horens.

Terwijl Johannes in geestverrukkig is, voert de engel hem weg om hem het oordeel te tonen over de valse kerk. Later ziet hij in geestvervoering, staande op een hoge berg, op dezelfde wijze de vrouw des Lams (21:9, 10).

De woestijn is een dor land, waar alle leven wijkt en sterft. Zij is beeld van de wereld waar geen waarachtig, geestelijk leven is en waar de honger van de mens niet wordt gestild door het brood des levens en zijn dorst niet wordt gelest door het water des levens. De ware vrouw wordt in deze woestijn bewaard en door Christus Zelf gevoed en gelaafd.

In zijn hogepriesterlijk gebed sprak de Heer: "Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart voor de boze" (Joh. 17:15).

De ware eindtijdgemeente kent in haar strijd tegen de draak maar één uitweg: zij vlucht in de woestijn (12:6).

Zij wordt weer de "ekklesia", dat is de gemeente die door God uit deze wereld geroepen en uitverkoren is(Hand. 7:38). Dit betekent dat zij geestelijk alle contacten met de wereld verbreekt en door God zelf onderhouden wordt. In de woestijn leeft zij van het manna uit de hemel. De overwinnaars ontvangen daar het verborgen manna (2:17).

Daar krijgen zij ook het water, de Heilige Geest, uit de rotssteen, Jezus Christus. In de woestijn kan zij alleen buiten het gezicht van de slang blijven, omdat zij gevoed wordt door Woord (manna) en Geest (water des levens).

De verbasterde kerk is ook in de woestijn. De vrouw op het beest presenteert zich dus alsof zij niet van de wereld is en Woord en Geest kent. Maar tegelijkertijd zit zij aan vele wateren en hoereert met de koningen der aarde.

Zij wordt niet bewaard in de wereld, want zij behoort ertoe. Zij heeft daar contacten en leeft van haar schatten. De ware gemeente steunt op het fundament Jezus Christus, maar de hoererende kerk zit op een hoofdmacht van het rijk der duisternis Zij is rechtstreeks verbonden met het beest, de geestvan de antichrist, waaruit alle valse religie en dwaling afkomstig zijn.

De kleur van dit beest is wijnrood. Zoals wit het beeld is van heiligheid, zo is karmijn dit van duivelse activiteit en geladenheid, en van hartstocht. De godslasterlijke namen waarmee dit monster en speciaal zijn koppen bedekt zijn, getuigen van felle, onbedekte haat tegen God. De valse kerk is verbonden met alles wat godslasterlijk en duivels is en met wat zich verzet tegen Gods plan. De zeven koppen en tien horens wijzen erop, dat wij hier te doen hebben met het beest uit de zee, dat Johannes reeds in hoofdstuk 13:1 zag.

Aan de apostel wordt dus enerzijds het beeld van de ware gemeente in de eindtijd getoond, en wel vol van de Heilige Geest, en anderzijds dat van de afgevallen kerk, waarin de dwaling tot de volle ontplooiing gekomen is.

 

 

Openbaring 17:4 

En de vrouw was gehuld in purper en scharlaken en rijk versierd met goud, edelgesteente en paarlen, en zij had in haar hand een gouden beker, vol gruwelen, en de onreinheden van haar hoererij.

Purper en scharlaken zijn tekenen van aardse macht en invloed. In deze kleuren werden eertijds de gewaden der vorsten geverfd. Wat de aardse kant betreft, ontbreekt het de hoererende kerk dus niet aan rijkdom. Zij verzamelt zich geen schatten in de hemel, maar hierop de aarde. Haar religieuze gemeenschappen hebben zich verbonden met de koningen der aarde en met de wereldse cultuur en met al wat groot en indrukwekkend in deze wereld is.

Zij bouwt machtige kathedralen, die de mensheid imponeren en de duizenden toeristen trekken. Haar leiders zijn geen vissers uit het Galilea der heidenen, door de Heer zelf onderwezen, maar koningen der wetenschap met titels, predikaten en onderscheidingen van aardse gouvernementen. Zij zoekt de begeerte des vlezes, de begeerte der ogen en een hovaardig leven, die geen van alle uit de Vader zijn. De hoer vreest in de woestijn om te komen, en daarom heeft zij zich verbonden met wereldse macht, aanzien, politiek, geld, handel en wereldgeesten.

In haar hand heeft zij een gouden beker, maar de vrucht des Geestes wordt daarin niet gevonden. Zij heeft zich afgegeven met allerlei machten en de vrucht van deze gemeenschap zijn gruwelen en onreinheden. Haar beker is er vol van.

 

 

Openbaring 17:5,6 

En op haar voorhoofd was een naam geschreven, een geheimenis: het grote Babylon, moeder van de hoeren en van de gruwelen der aarde. En ik zag de vrouw dronken van het bloed der heiligen en van het bloed der getuigen van Jezus.

Op de voorhoofden der overwinnaars in de strijd tegen de machten in de hemelse gewesten staat de naam van de stad Gods, het nieuwe Jeruzalem (3:12). Op het voorhoofd van de hoer staat de naam: het grote Babylon. De kerk van de afval verbergt een mysterie of verborgenheid. In een van zijn gelijkenissen over het Koninkrijk der hemelen verhaalt Jezus hoe deze onzichtbare wereld overeenkomt met iemand die goed zaad zaaide in zijn akker. Terwijl de mensen echter sliepen, kwam zijn vijand en deze zaaide onkruid tussen het graan.

Dit onkruid, de dolik, heeft scherpe, grasachtige bladeren, die iets smaller zijn dan die van de tarwe en blauwgroen van kleur. Zolang slechts de bebladerde halmen te zien zijn. is de overeenkomst met de tarwe groot. Zodra de aren evenwel tevoorschijn komen, is verwisseling uitgesloten. De aar van de dolik is korter en losser van bouw. De opgroeiende dolik lijkt zo verbijsterend veel op het goede graan, dat men haar - om vergissingen te voorkomen - moet laten staan.

In de loop der kerkgeschiedenis zou het mogelijk zijn veel verschillen tussen kerk en wereld aan te wijzen en veel kwaad op te ruimen. Maar het zou ook gebeuren dat naast de kinderen van het Koninkrijk Gods, kinderen van de boze, zouden leven, die uitwendig haast niet van de ware christenen te onderscheiden zouden zijn. Dezen zijn er niet toevallig, maar speciaal door de boze in grote hoeveelheid gezaaid. Naast de ware kerk in het Koninkrijk der hemelen zou in de onzichtbare wereld een andere kerk verrijzen, die uiterlijk de schijn zou hebben ook tot het Koninkrijk Gods te behoren. Iedere poging om deze twee te scheiden, moest op teleurstelling uitlopen. "Want bij het bijeenhalen van het onkruid zoudt gij tevens het koren kunnen uittrekken" (Matth. 13:29).

In de kerkgeschiedenis is het onmogelijk gebleken de ware kerk van dolik te zuiveren. Wanneer dit toch getracht werd, heeft men veel tarwe uitgezuiverd en weinig onkruid. Pas in de oogsttijd zou tot de maaiers gezegd worden: "Haalt eerst het onkruid bijeen en bindt het in bossen om het te verbranden, maar brengt het koren bijeen in mijn schuur" (Matth. 13:30).

De dolik is slechts in twee fasen duidelijk als onkruid te onderkennen: aan het zaad dat in de aarde gevallen is en aan de vrucht, die het in de oogsttijd voortbrengt. Zaad en vrucht zijn identiek. Hoewel bij het opgroeien uiterlijke overeenkomsten bestaan, die misleidend zijn, vertegenwoordigen tarwe en dolik toch twee geheel verschillende grassoorten. Het zaad dat verborgen is, is de beslissende factor. De ware en de valse kerk kunnen uiterlijk overeenkomen, maar hun fundamenten zijn totaal verschillend. Ook aan de vrucht kent men de boom.

Uiteindelijk zal de ware kerk goede vruchten der volmaaktheid voortbrengen, terwijl de verkeerd gefundeerde kerk kwade vruchten zal opleveren.

Er bestaat onkruid dat duidelijk aanwijsbaar is en gemakkelijk te wieden. Paulus schrijft in 1 Timotheüs 5:24: "Van sommige mensen zijn de zonden zo duidelijk, dat zij voor hen uitgaan naar het gericht, bij anderen komen zij achteraan". Bij een dronkaard en een hoer maken de zonden duidelijk zichtbaar dat zij niet tot het rijk Gods behoren.

De religieuze mens evenwel spreekt over zijn kerk, over zijn kring en over zijn leer. Hij neemt het niet gemakkelijk en ieder kent zijn kerkelijk besef Maar zijn godsdienstigheid komt niet voort uit het goede zaad. Daarom kan hij nooit de vruchten voortbrengen van vrede, gerechtigheid en blijdschap. De valse kerk heeft een schijn van godsvrucht, maar verloochent de kracht ervan. Zij heeft daarom nooit overwinning op de zonde en op de ziekte.

Wij willen nog opmerken dat wij bij de uitdrukking "valse kerk" geen bepaalde richting op het oog hebben. Zij openbaart zich in de rooms-katholieke kerk en protestantse denominaties, maar evengoed in pinksterkringen waar de vrucht des Geestes gemist wordt. Niet de naam is beslissend, want deze is een uiterlijk teken, maar de verbondenheid met het goede zaad onder de oppervlakte, dat is de onzienlijke wereld. Evenmin bestaat op aarde een aanwijsbare, ware vrouw. Jezus sprak: "Indien dan iemand tot u zegt: Zie, hier is de Christus, of. Hier, gelooft het niet" (Matth. 24:23).

Er zijn wel kerken die duidelijk kenmerken vertonen van de vrouw op het beest, zoals er ook zijn die ernaar streven het lichaam van Christus zichtbaar te doen zijn op aarde. Wanneer wij opgewekt worden om ons bij de ware kerk te voegen, geldt dit in eerste instantie in de geestelijke wereld. In de zichtbare wereld zullen wij ons voegen bij die gemeente, die volkomen staat op het fundament, Jezus Christus, en die in de genade van Christus op wil wassen tot de volmaaktheid.

Er is dus in de geestelijke wereld een ware stad Gods en er is een grote stad Babyton. De laatste is de geestelijke realiteit in de hemelse gewesten van het uiterlijk godsdienstige Jeruzalem, dat geestelijk genoemd wordt Sodom en Egypte, waar de apostelen en profeten gedood werden en waar ook onze Heer gekruisigd werd (11:8).

In dit Babylon woont de natuurlijke mens, die godsdienstig is, maar die geen gemeenschap met Jezus Christus heeft, dus niet één geest met Hem is. Kaïn, Ezau, Ismaël en de leidslieden van Jezus' dagen hebben in deze stad gewoond. Over haar inwoners werd geprofeteerd: "Opdat over u kome al het rechtvaardige bloed, dat vergoten werd op de aarde, van het bloed van Abel, de rechtvaardige, tot het bloed van Zacharia, de zoon van Berechja, die gij vermoord hebt tussen het tempelhuis en het altaar" (Matth. 23:3 5).

Deze martelaren vielen dus in het centrum van de godsdienstige ceremonieën! Ook in de christelijke kerk heeft het bloed der martelaren met stromen gevloeid. Babylon is dronken geworden van het bloed der heiligen en van het bloed der getuigen van Jezus! In de eerste zes zegels van hoofdstuk 6 zien wij op welke wijze dit gebeurd is. In Babylon vloeide het bloed der martelaren, der "ketters" en der "extremen".

In deze stad waren de inquisitie, de brandstapels, de excommunicaties. De kerkgeschiedenis is de historie van Babylon, waarin ware kinderen Gods als ballingen vertoefden en uitzagen naar het hemelse Jeruzalem, waarheen zij begeerden terug te keren. Het grote Babylon is de moeder van de hoeren en van de gruwelen der aarde. Het behoort dus niet tot het lichaam des Heren en onderscheidt dit ook niet. Daarom vindt men in de beker dezer hoer alle zonden, ongerechtigheden en ziekten, die tezamen de gruwelen zijn van het leven op aarde.

Babylon heeft geen enkele oplossing voor de nood van de mensen en voorde wereldproblemen. Om haar Godverlatenheid te dekken, pleegt de vrouw overspel met de koningen der aarde en met de wereldgeesten. Zij is de moeder der hoeren, want uit haar komen de dwaalleringen en de leringen van boze geesten, met wie zij gemeenschap onderhoudt. Zij is de oorsprong van de dwaling, die uit haar ontstaat en aan welke zij het leven geeft. De totaliteit der valse leer die in alle kerken en groepen gevonden wordt, bereikt haar volkomenheid en rijpheid in de stad Babylon. Johannes ziet Babylon als het eindstadium van toenemende verbastering.

 

 

Openbaring 17:7 

En ik verbaasde mij, toen ik haar zag, met grote verbazing. En de engel zeide tot mij: Waarom verbaast gij u? Ik zal u het geheimenis van de vrouw zeggen en van het beest met de zeven koppen en tien horens, dat haar draagt.

In de gelijkenis van de tarwe en het onkruid vragen de slaven: "Heer, hebt gij niet goed zaad in uw akker gezaaid? Hoe komt hij dan aan onkruid?" Zij verwonderden zich dus daarover. Deze zelfde verwondering vinden wij bij Johannes op Patmos. Wanneer hij deze vrouw op het beest ziet zitten, verbaast hij zich met grote verbazing. Hoe kan zo'n afval plaats vinden? Hoe is het mogelijk dat deze verborgenheid nimmer aan het licht kwam? In welk een Egyptische duisternis hebben de kinderen Gods verkeerd, dat zij dit geheim nooit ontraadselden?

De oorzaak lag in het feit, dat zij geen visie hadden op de onzienlijke wereld. Alleen deze kennis geeft een helder en duidelijk beeld van de situatie, waarin de kerk zich alle eeuwen bevonden heeft. Maar het is aan de gemeente in de eindtijd vergund de sleutels van het Koninkrijk der hemelen weer ter hand te nemen. Zij ziet klaar en helder welk een geraffineerd spel de boze gespeeld heeft.

Zoals de slaven in de gelijkenis antwoord ontvangen op hun verwonderde vragen, zo ontvangt Johannes de toezegging dat het mysterie van deze vrouw door hem ontsluierd zal worden, evenals haar verbondenheid met het lugubere beest uit de afgrond.

 

 

Openbaring 17:8 

Het beest dat gij zaagt was en is niet, en het zal opkomen uit de afgrond en het vaart ten verderve; en zij, die op de aarde wonen, wier naam niet geschreven is in bet boek des levens van de grondlegging der wereld af, zullen zich verbazen, als zij zien, dat het beest was en niet is en er toch zal zijn.

Er is een geheimenis van de ware kerken er bestaat er een van de valse (vers 7). Het mysterie van de gemeente is, dat deze met Christus is opgewekt en met Hem een plaats ontvangen heeft in de hemelse gewesten. Daar maakt zij aan de overheden en machten de veelkleurige wijsheid van God bekend en daar ligt haar overwinning op zonde, ziekte en dood.

Het geheim van de afvallige kerk is haar verbondenheid met het rijk van de afgrond. Wij zagen reeds bij hoofdstuk 13:1 dat het beest, dat uit de afgrond opkomt, de geest van de antichrist is.

Deze macht zal komen - zich duidelijk openbaren - en is reeds nu in de wereld. Zoals dit beest eerst onder de oppervlakte van het water verkeert en in de eindtijd omhoog stijgt, zo heeft de geest van de antichrist in het verborgen reeds zijn werk in de kerk gedaan. "En dit is de geest van de antichrist, waarvan gij gehoord hebt, dat hij komen zal, en hij is nu reeds in de wereld" (1 Joh. 4:3).

Uit het verband blijkt dat met wereld "hier de verbasterde kerk bedoeld wordt. Hoewel men de werkzaamheid van deze geest nauwelijks kon onderscheiden en het erop leek, dat hij niet in de kerk opereerde, was hij er wel degelijk. De Statenvertaling luidt hier dan ook: "Het beest dat was en niet is, hoewel het is". In de eindtijd wordt duidelijk zichtbaar dat de valse kerk rechtstreeks vanuit het rijk der duisternis geïnspireerd wordt. Het onkruid en het goede graan zijn dan herkenbaar. Ook van de Heilige Geest zou gezegd kunnen worden, dat Hij was en niet is, hoewel Hij is, en Hij in de laatste tijden krachtig uitgestort zal worden.

In de eeuwen die voorbijgingen, werkten zowel de Heilige Geest als de geest van de antichrist in het verborgen in de kerk. Maar in de eindtijd valt de kerk duidelijk in twee delen uiteen: de ware gelovigen trekken, geleid en bekrachtigd door de Heilige Geest, uit Babylon, en de Heilige Geest openbaart Zich dan op spectaculaire wijze in de zonen Gods. Babylon valt en is er niet meer. De verwarring heeft opgehouden, maar de geestvan de antichrist is niet verdwenen, maar gaat zich ook op spectaculaire wijze openbaren in de zonen des verderfs.

Wij schreven bij hoofdstuk 9:1 uitvoerig over de betekenis van de afgrond. In de diepte van de duistere vloed, in het rijk van de afgrond ligt de "leviathan, de kronkelende slang, het monster in de zee". (Jes. 27:1).

Dit gedrocht is als een prehistorisch reptiel met tien horens en zeven koppen. Later lezen wij dat het ten verderve vaart, wanneer het met de valse profeet in de poel des vuurs geworpen wordt. Het opstijgen van het beest uit de afgrond betekent dat de geest der dwalingen belichaamd wordt in de antichrist en zijn gemeente. Dan zit hij in de mens, de tempel Gods, en geeft zichzelf voor een God uit (2 Thess. 2:4).

Zij die de aarde bewonen, zullen zich verbazen, als zij de openbaring van dit beest in de antichristelijke kerk waarnemen. Zij zien de krachten, de wonderen en grote tekenen van de antichrist. Opgemerkt wordt dat de namen der bewonderaars niet geschreven zijn in het boek des levens van de grondlegging der wereld af. De uitdrukking "het boek des levens" kwam ook voor in hoofdstuk 3:5 en staat ook in hoofdstuk 20:12, 15. Verder is er tweemaal sprake van "het boek des levens van het Lam" (13:8 en 21:27).

Wij geloven dat ieder kind, wanneer het als een onschuldig mensje op de wereld komt, wordt ingeschreven in het boek des levens. Wanneer het evenwel bij het opgroeien als een onrechtvaardige of wetteloze gaat leven. dus dood is in zonden en misdaden, wordt zijn naam uit dit boek verwijderd. Zo bad David toen hij in doodsgevaar verkeerde aangaande zijn vijanden: "Voeg schuld bij hun schuld, zodat zij niet komen tot uw rechtvaardiging (door schuldbelijdenis en schuldvergeving). Laten zij uit het boek des levens worden uitgedelgd, met de rechtvaardigen niet worden opgeschreven". (Ps. 69:28,29).

Ook sprak de Here tot Mozes, die zijn leven wilde inzetten om het volk te behouden: "Wie tegen mij gezondigd heeft, zal Ik uit mijn boek delgen". (Ex. 32:3 3).

Allen wier namen bleven opgetekend "m dit boek des levens, dus allen die gerechtigheid liefhadden, zullen niet in de poel des vuurs komen, maar zij zullen op de nieuwe aarde een verdere levensontplooiing meemaken (20:15).

Wanneer er namen geschreven zijn in "het boek des levens van het Lam", duidt dit op een aparte categorie mensen, die hun rechtvaardigheid ontvingen door hun geloof in het bloed van Jezus Christus, dat hun schuld wegneemt. Toch wordt voor deze groep ook wel kortweg gesproken van "het boek des levens" zonder toevoeging "van het Lam".

In Filippenzen 4:3 schrijft Paulus aangaande zijn medewerkers, dat hun namen stonden geschreven in "het boek des levens".

In "het boek des levens van het Lam" staan alleen de namen van de volmaakt rechtvaardigen door het geloof Daarom zullen eenmaal allen die nog in het nieuwe Jeruzalem zullen binnengaan, moeten geschreven worden in "het boek des levens van het Lam" (21:27). Dit boek is "de burgerlijke stand" van de heilige stad!

Beide boeken vormen een register dat voortdurend bijgehouden wordt. Deze boeken zijn geen historisch onveranderlijke documenten met een van eeuwigheid vastgestelde lijst met namen. Zulk een opvatting leidt tot de fatalistische gedachtengang: wanneer ik er niet bij behoor, is alles toch tevergeefs. Er is een voortdurend inschrijven of uitwissen van namen mogelijk (3:5).

Met "hen die op de aarde wonen" worden natuurlijk niet alle wereldbewoners bedoeld, maar diegenen in het grote Babylon, wier namen zelfs niet ingeschreven waren in het boek des levens. Zij leefden niet als natuurlijke rechtvaardigen, zoals bijvoorbeeld de Egyptische vroedvrouwen Sifra en Pua, die "God vreesden" en die weigerden de zuigelingen van het mannelijke geslacht der Israëlieten te doden. (Ex. 1:15-20).

Denk ook aan Ebed-Melech, de Ethiopiër, die Jeremia het leven redde.

(Jer. 38:7-13 en 39:15-18). "Zij, die op de aarde wonen", bezitten alleen nog een natuurlijk leven in verband met eten en drinken, huwen en ten huwelijk geven. dus zaken die het aardse leven in standhouden (Matth. 24:38).

De natuurlijke mensen die geen besef hebben van God en zijn plan, worden nu verlokt door de openbaring van de machten de kracht van het beest en zij gaan de antichrist volgen in de geestelijke wereld.

De overspelige kerk verklaart God voor dood, vergoelijkt of animeert de zonde en inspireert de mens tot ongerechtigheid. Degenen die nu reeds ogen hebben om in de onzienlijke wereld de geesten te onderscheiden, zullen zich echter niet verbazen, maar dit degeneratieproces verstaan.

 

 

Openbaring 17:9-10a 

Hier is het verstand dat wijsheid heeft: De zeven koppen zijn zeven bergen, waarop de vrouw gezeten is. Ook zijn het zeven koningen: vijf ervan zijn gevallen, een is er nog.

Om de beschrijving der koppen te verstaan, is inzicht nodig, die met wijsheid gepaard moet gaan. Het gaat hier om kennis van de pijlers, waarop de valse kerk rust. De ware kerk is gegrondvest op de zeven zuilen, die in Hebreeën 6:1 en 2 genoemd worden, namelijk: bekering, geloof in God, de doop in water, de doop in de Heilige Geest, oplegging der handen, opstanding der doden en het eeuwige oordeel.

Bij de anti-kerk verheffen zich vanuit de onzichtbare diepten van de afgrond, als bergen of eilanden in de zee, de koppen der geestelijke machten waarop zij steunt. Zolang deze koppen in de wereld hun duivelse opdracht volvoeren, zijn ze gekroond (12:3). Daarom heten ze ook koningen. Hun haat tegen het ware Godsrijk blijkt uit de godslasterlijke namen, die op hun koppen voorkomen(13:1).

Omdat de valse kerk onder invloed van deze machten staat, wordt de naam Gods onder de volkeren gelasterd. De machten de invloed van de schijnkerk bestaan niet in de openbaring van de Heilige Geest doormiddel van de geestesuitingen, maar de hoer lastert de heerlijkheden Gods. waaronder de volkomenheid. Zij wil niet van doen hebben met de gaven van de Heilige Geest, hoewel God deze bedoelde tot reiniging en tot opbouw van de gemeente. Allen die ernaar ijveren, vervolgt zij. De bergen waarop deze vrouw zit, vormen de ondergrond van haar openbaring in deze wereld.

Wanneer wij de vertegenwoordigers der valse kerk op aarde willen leren kennen, zullen wij nauwkeurig de beschrijving moeten lezen, die de apostelen gaven, wanneer zij de valse leraars en profeten schilderden. Zonder deze bergen kan de vrouw niet bestaan, want zij rust op dit zevenvoudig fundament en ontvangt er haar inspiratie uit.

Deze machten maken het haar mogelijk de zielen der mensen te verleiden en deze in een betoverende en ijzeren greep te binden. Op het voorhoofd der hoer staat de naam Babylon. Zij brengt een en al geestelijke verwarring en haar geheim is, dat zij nimmer iemand redt, verlost, geneest, bevrijdt of vervult niet de heerlijkheid Gods. Wij willen nu trachten ons een inzicht te vormen van deze machten, die voorgesteld worden door bergen. Hoewel wij er zeven zullen noemen, sluit dit niet uit dat ook andere geesten uit de afgrond het denken der valse kerk infiltreren. Het getal zeven zien wij als symbolische imitatie van het ware zevenvoudige fundament, maar het aantal is gemakkelijk met andere kenmerkende eigenschappen te vermeerderen.

Wij noemen dan:

1. Heerszucht. Tot zijn discipelen sprak Jezus: "De koningen der volken voeren heerschappij over hen en hun machthebbers worden weldoeners genoemd. Doch gij niet alzo, maar de eerste onder u worde als de jongste en de leider als de dienaar" (Luc. 22:25,26).

Tot de oudsten wordt gezegd: "Hoedt de kudde Gods, die bij" u is, niet gedwongen, maar uit vrije beweging, naar de wil van God, niet uit schandelijke winzucht, maar uit bereidwilligheid, niet als heerschappij voerend over hetgeen u ten deel gevallen is, maar als voorbeelden der kudde" (1 Petr. 5:2,3).

De gemeente van het nieuwe verbond kent geen hiërarchie, geen kerkvorsten, geen ambtsdragers die hun aanstelling danken aan natuurlijke begaafdheden, aan wetenschappelijke opleiding en universitaire diploma's.

De regel in het Koninkrijk Gods is: "Maar wie de grootste onder u is, zal uw dienaar zijn". Om waarlijk dienaar te zijn, heeft de christen begaafdheden nodig, waarmee hij* dienen kan. Jezus kwam om te dienen. Hij bezat daartoe de gaven van Gods Geest, door de liefde werkende. Daarom kon Hij de mensen helpen, door ze te redden, te verlossen en te genezen. Zijn volgelingen hebben alleen roeping om gezag en heerschappij uit te oefenen over de machten der duisternis in de onzienlijke wereld.

Jezus gaf hun autoriteit over de onreine geesten en om de zonde te vergeven. Zijn Koninkrijk is niet van deze aarde. Daarom behoren alle heerschappij en machtsoefening op aarde niet tot de gemeente van Jezus Christus, maar zij vormen een pijler waardoor de valse kerk zich handhaaft en staande houdt. Het machtsvertoon van concilies, synoden en kerkelijke instanties heeft de kinderen Gods veelal van hun vrijheid beroofd en zowel geestelijk als stoffelijk onder druk gezet.

2. Geweld. Het kenmerk van het nieuwe verbond is: "Niet door kracht, noch door geweld, maar door mijn Geest!" Elke dwang, elke pressie is uit het rijk der duisternis Ten tijde van Augustinus begonnen de bloedrode bladzijden van de valse kerk. De woorden van de Heiland" dwingt ze om in te gaan" waren bedoeld om de gebonden of bezeten mens te verlossen, door met geweld de machten der duisternis te verdrijven. Augustinus verdraaide ze evenwel tot een vrijbrief voor inquisiteurs en beulen, die zich steeds op deze kerkvader" konden beroepen.

Wij denken aan de godsdienstoorlogen, aan de Bartholomeüsnacht en aan het lijden der dopers. De portalen der kerken waren vol van het bloed der martelaren, vergoten onder de inspiratie van deze pijler uit de afgrond.

In een gezin zijn twee broers. De een wordt slager en de ander bakker. Hierover ontstaat geen familie twist. Maar zodra de een van kerkelijke denominatie verandert, komen de onzienlijke machten in het geweer en gaan pressie uitoefenen. Voortaan zijn de huisgenoten elkaars vijanden. Het gebeurt dat wij een echtpaar ontmoeten, waarvan een der partners zich wil laten dopen. Hij of zij mist echter de vrijheid, omdat de andere dreigt met echtscheiding.

Wie kent niet de gezinnen waar de kinderen gedwongen worden hun geestelijk heil in een bepaalde kerkformatie te zoeken? Wie kent niet de dorpen waar men door de overgang naar een andere overtuiging een outcast wordt? Al dit geweld wordt niet uitgeoefend om Christus" wil, maar het is een pijler waarop de valse kerk haar gezag handhaaft.

3.Uiterlijk vertoon. Duidelijk heeft onze Here Jezus gezegd: "Het Koninkrijk Gods komt niet met uiterlijk gelaat". Tot de schijnkerk van zijn dagen sprak de Heer: "Gij gelijkt op gewitte graven, die van buiten wel schoon schijnen, maar van binnen vol zijn van doodsbeenderen en allerlei onreinheid". De valse kerk heeft een schijn van godsvrucht, maar verloochent de kracht ervan. "Vrome" geesten dwingen de duizenden die zichzelf als onwedergeboren zien, tot een trouwe kerkgang. Zij kweken kerkelijk besef.

Zij hechten aan stilte, ernst en plechtig gezang, aan liturgie, aan schone gebouwen, aan gewijde gewaden, maar de gedachte dat zonde en ziekte door de kracht van de Geest Gods overwonnen kunnen worden en dat de mens innerlijk gereinigd kan zijn, komt niet in hun slachtoffers op. "Vrome" geesten spreken over boetedoening en onthoudingen. Boze lustgeesten verleiden de man om zijn begeerte naar andere vrouwen te doen uitgaan, maar "vrome" duivelen dwingen een man tot volkomen onthouding en verbieden het huwelijk aan hen, die bijzonder dienstbaar willen zijn aan het rijk Gods.

Lustgeesten maken de mens onmatig en "vrome" geesten dwingen tot onthouding, zelfs van de allerkleinste genoegens, die de Heer ons in zijn genade schenkt. Wat de mens graag wil, noemen zij bij voorbaat al zondig. "Vrome" geesten dwingen jonge meisjes om in kleding te lopen, die enkele tientallen jaren bij de mode ten achter is. Demonen trachten het beeld van God te schenden door de mens er potsierlijk bij te doen lopen.

"Vrome" geesten zullen hem geen carnavalskleren doen dragen, maar dwingen hem wel als dienstknecht van God in een habijt te lopen dat uit de middeleeuwen stamt. Al deze dingen, die erop gericht zijn godzaligheid na te lagen, door uiterlijke vormen aan te nemen, worden niet geïnspireerd door de Geest van God, maar door een kop van het beest uit de afgrond.

4. Leergeesten. In 1 Timotheüs 4:1 staat: "Maar de Geest zegt nadrukkelijk, dat in latere tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, doordat zij dwaalgeesten en leringen van boze geesten volgen". Ook Johannes spreekt ervan, dat vele valse profeten inde wereld zijn uitgegaan (1 Joh. 4:1).

In dit verband had hij het over het beproeven der geesten, of deze uit God zijn: de geest die uit God is: belijdt dat Jezus in het vlees gekomen is. De geest van de antichrist loochent deze waarheid. De duivel haat de gedachte, dat er een mens met "vlees en beenderen" (Luc. 24:3 9) op de troon van God zit.

Jezus is de eerste van vele broederen en leidt vele zonen tot heerlijkheid. De leer die uit God is, voert de mens naar de troon van God. Zij erkent dat Jezus gestalte kan aannemen in zijn volgelingen. Het grote Babylon is ontstaan door de vele leerstellingen, die de mens niet tot deze heerlijkheid leiden. Deze ontnemen het gezicht op de volkomenheid, op de kroon en op de troon.

Zij laten de mens zondaar tot de dood. Al deze leergeesten brengen geen oplossing voor het probleem van de zonde en ziekte.

De leer die uit God is, beoogt de opbouw van het lichaam van Christus, "totdat wij bereikt hebbende mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus" (Ef. 4:13).

Iedere leer die uit God is, richt zich op het volkomene en aanvaardt de mogelijkheid dat de mens het beeld van de Zoon van God in deze wereld dragen kan. Zo zal Hij met zijn broeders komen tot een openbaring van de gemeente "stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks" (Ef 5:27).

Wanneer een christen uit Babylon trekt, betekent dit niet dat hij van de ene kerk overgaat naar de andere, maar dat hij in de geestelijke wereld de verwarring loslaat en zich alleen richt op Christus en handelt naar diens woorden. De leer der valse geesten spreekt bijvoorbeeld heel vroom over het breken van de wil, van het hart en van het leven van de mens, of van de zegen der ziekte, kortom dat het God behaagt menselijke wrakken te maken.

De leer die uit God is, richt zich op het herstel van de gebrokene van hart en de verslagene van geest en op de genezing van het lichaam. Iedere leer die tot het koningschap en priesterschap voert, is uit God. Iedere leer die ten doel heeft de mens gelijkvormig te maken aan het beeld van de Zoon, is de ware. Iedere leer die de mens in de zonde laat, is uit de duivel, uit de vader der leugen; zij is een fundament of pijler van de onwaarachtige kerk.

5. Traditie. "Niemand, die de hand aan de ploeg slaat en ziet naar hetgeen achter hem ligt, is geschikt voor het Koninkrijk Gods" (Luc. 9:62).

De traditie bindt de mens aan het verleden en aan het voorgeslacht. Het rijk der duisternis werkt veel met overlevering. Het gehele heidendom is met enorme banden aan de adat en voorvaderen verbonden. Nu spreekt men ook onder christenen over de kerk der vaderen, over de leer der vaderen en over de schatten van het verleden. Men canoniseert wat de vaderen beleden en beleefd hebben. Hoe ouder een belijdenisgeschrift of -formulier is, in hoe breder kring het gezag heeft.

Zo worden de christenen van onze tijd gebonden en overheerst door het denken en de geestelijke belevenissen van hen, die reeds eeuwen gestorven zij n. Evenals de heidense Chinezen roemt men op de verbondenheid met de voorgeslachten. Het nieuwe verbond is evenwel een geestelijk verbond en verwerpt daarom de natuurlijke banden met de vaderen en overlevering van mensen. De Heer leerde ons ook, dat er een groet is in het Koninkrijk Gods.

Wat voor onze vaderen eeuwen geleden van belang geweest is, heeft nu zijn betekenis verloren. Jezus sprak in een gelijkenis aangaande het Koninkrijk Gods, dat het is als een mens, die zaad wierp in de aarde. Dit kwam op, groeide, zonder dat men wist hoe. (Marc. 4:26-29).

Het neemt ook telkens een andere vorm aan: eerst een halm en bladeren, dan de aar waarin het volle koren zich ontwikkelt. Traditie ziet terug naar de halm, naar de aar of naar de kelkbladen. Het ware evangelie ziet uit naar het rijpe graan, dat zich aan het einde der tij den zal openbaren en dat volkomen gelijkt op het zaad dat in het begin in de aarde geworpen werd. De stengel, de aar en de kelkbladen zijn nodig geweest om het leven door te geven en te beschutten, maar het doel is de vrucht. Zelfs de kelkbladen die ten doel hadden de jonge vrucht te beschermen, worden, wanneer deze rijp is, tot kaf.

Uit laatste is alleen geschikt om verbrand te worden; dus wordt het prijsgegeven. Maar de nieuwe graankorrel heeft het leven in zichzelf. Wat voorbij is en wat zijn functie gehad heeft, moeten wij rustig loslaten. Traditie geeft gebondenheid. Zij kan nooit samengaan met het werk van de Heilige Geest, want waar Deze is, is vrijheid. Een kerk die in standgehouden wordt op het fundament van traditie en overlevering, is occult verbonden met de doden en het dodenrijk. Zij bouwt daarmee op een fundament uit de afgrond.

"Vijf er van zijn gevallen". Heerszucht, geweld, uiterlijk vertoon, valse leringen en traditie, waarop de valse kerk haar macht in deze wereld gebouwd heeft, worden in de eindtijd onder haar weggeslagen. De gemeente van de antichrist die zich uit haar ontwikkelt, zal op andere pijlers rusten dan die van Babylon. De hoer heeft ondanks haar afval altijd de schijn van christelijke kerk weten te handhaven. De geest van de antichrist veegt evenwel dit surrogaat-christendom van de kaart.

In onze tijd zien wij, hoe de macht der valse kerk aan het verdwijnen is. Haar gezag in de wereld wordt steeds minder. De macht en het aanzien van de geestelijke ambtsdragers worden zienderogen minder. De diepe eerbied voor deze stand maakt plaats voor spot en verachting. De fouten en blunders van de kerkelijke leiders worden openlijk in de kranten besproken. Er zijn weinig of geen concilies en synoden, waarvoor het grote publiek nog belangstelling koestert.

Geweld komt in de kerken tegenwoordig alleen nog maar in verzwakte vorm voor en de overheid leent haar zwaard niet meer om kerkelijke twisten te beslechten. Onthoudingen en vasten zeggen de moderne mens niets en ceremonieën, gewijde gewaden en plechtigheden zijn alleen attractief als curiositeit. Het kerkvolk is niet geïnteresseerd bij leerstellingen en dogma's.

Wij leven in een tijd dat men met alle traditie breekt. Symbolen, belijdenisgeschriften, oude vertalingen en religieuze boeken uit het verleden spreken niet meer aan. Waar het gezinsverband aangetast wordt, verdwijnt ook de verbondenheid aan een familiekerk. Wanneer al deze zullen wegvallen, kan de kerk van de antichrist op de puinhopen een volkomen nieuwe religie ontwikkelen.

6.Occultisme. De laatste periode van Babylons bestaan is met twee machten verbonden, waarvan de een is en blijft, terwijl de andere komt en na een korte tijd weer verdwijnt. Wanneer alle machten, waarop deze vrouw steunde, verdwenen zijn, blijft de zesde kop. Er is maar één antwoord mogelijk op de vraag naar de naam van deze blijvende macht uit het rijk der duisternis Zij is typerend voor Babylon, de moeder der hoeren. Babylon heeft niet alleen met de koningen der aarde gehoereerd, maar het pleegde overspel in de onzienlijke wereld. De zonde van de afgoderij en toverij worden de gehele bijbel door als hoererij getekend.

De grondslag van Babylon was reeds occult. In het Hebreeuws betekent Babel" verwarring", maar in de taal der Babyloniërs: poort Gods. Jacob droomde eenmaal dat op de aarde een ladder opgericht was, waarvan de top tot aan de hemel reikte en waarlangs de engelen Gods opstegen en nederdaalden. Bij het ontwaken noemde hij deze plaats ook de poort des hemels, huis Gods (Gen. 28:17). De toren van Babel was de kathedraal der oudheid, " waarvan de top tot de hemel reikte" (Gen. 11:4).

Hij was de ladder waarmee men de poort van de onzienlijke wereld trachtte binnen te gaan. In zijn bovenste vertrekken zocht men gemeenschap met de geestenwereld. Daarom is Babel de tegenhanger van Pinksteren, maar beide hebben ook iets gemeen. Het pinkstergebeuren en Babel leggen beide contact langs bovennatuurlijke weg in de onzienlijke wereld. In Babel zochten de waarzeggers, de tovenaars, de spiritisten en de astrologen in gemeenschap te komen met de machten van het rijk der duisternis

Op Pinksteren daarentegen werd de hemel geopend en ontvingen de discipelen de Heilige Geest. Deze gaf hun een rechtstreekse verbinding met de levende God. Voortaan is de naam van Babel verbonden met het occultisme. De profeet Jesaja voorspelde zijn verwoesting, onder de aanklacht: "Houdt maar aan met uw bezweringen en met de talrijke toverijen waarmede gij u van jongs af hebt afgetobd; misschien kunt gij iets bereiken, misschien jaagt gij schrik aan" (47:12).

Wij weten dat de hoofdzonde van het volk Israël in het Oude Testament de afgoderij was. In 2 Koningen 23:5-24 lezen wij bijvoorbeeld over afgodspriesters, over hen die voor de Baäl, de zon, de maan, de sterrenbeelden en het gehele heer des hemels offers ontstaken. Over de dodenbezweerders, de waarzeggers, de terafim, de afgodsbeelden en al de gruwelen, die in het land van Juda en te Jeruzalem aangetroffen werden.

Was het wonder dat dit overspelige volk naar het centrum van de afgoderij gebracht werd? God gaf hen over aan de koning van Babel, aan de heerschappij van de afgoden die zij gediend hadden. Na de ballingschap leek het alsof het volk veranderd was. Geen Jood zou zich voor beelden buigen of zijn voet in een afgodstempel zetten. Maar de afgoderij keerde terug in meer verfijnde en gecamoufleerde vorm en zelfs met meer kracht. Jezus noemde het volk weer "een boos en overspelig geslacht".

(Matth. 12:39) en vergeleek het met een mens, waar de onreine geest was uitgevaren.

Deze keerde evenwel terug met zeven andere geesten, bozer dan hijzelf Zij kwamen binnen en woonden daar, en het laatste van die mens werd erger dan het eerste. Veelbetekenend voegde de Heer eraan toe: "Alzo zal het ook gaan met dit boze geslacht" (Matth. 12:43-45).

Israël werd een "vroom" volk. Uiterlijk dienden de leidslieden de ware God, maar innerlijk werden zij tot kinderen van hun vader, de duivel (Joh. 8:44). Hun godsdienst berustte op uiterlijk vertoon. Zij meenden op deze wijze gemeenschap met God te kunnen hebben, maar zij kregen rechtstreeks contact met de machten uit de afgrond. Hun bidden was met omhaal van woorden, zoals bij de heidenen. Zij meenden door de veelheid van woorden verhoord te worden. De leidslieden aten de huizen der weduwen op, terwijl zij voor de schijn lange gebeden tot God uitspraken.

Door de occulte handelingen werden zij kinderen der hel. De gebedsriemen der Farizeeën hadden magische betekenis. Zij dienden als voorbehoedmiddel (phulasso) tegen boze invloeden (het boze oog). In verband met hun verbondenheid met het rijk der duisternis sprak Jezus van slangen en adderengebroed. Daarom doodde dit volk de profeten, die waarachtig en op bovennatuurlijke wijze met God gemeenschap hadden en maakte het de maat zijner vaderen vol. Een uitwendige godsdienst, waarbij het hart ver van God is, ligt in de occulte sfeer van het rijk der duisternis

Daarom is Jeruzalem "de grote stad (Babylon), die geestelijk genoemd wordt Sodom en Egypte, alwaar ook hun Heer gekruisigd werd". (11:8).

In 1 Corinthiërs 10:7 waarschuwt Paulus de gemeente van het nieuwe verbond tegen afgoderij. In vers 14 lezen wij: "Daarom dan, mijn geliefden, ontvlucht de afgoderij!" Niet dat een afgod iets zou zijn, maar deze baant de weg tot een gemeenschap met demonen (vers 20). Afgoderij is de zonde tot de dood, dat wil zeggen dat de mens rechtstreeks op bovennatuurlijke wijze in contact met de afgrond komt. Waarin de kerken beelden zijn, staan deze in dienst van de religie en pleegt men afgoderij.

De demonen zoeken een stoffelijk object om de aandacht en het geloof der mensen tot zich te trekken. Zo gebruiken zij onder het religieuze volk gewijde voorwerpen, gewijde plaatsen, heilige gebouwen, rozenkransen (veelheid van gebeden), gewijde aarde, gewijde kleding. wierook en gewijde boeken (Statenbijbel met Gotische letters). Ook ceremonieën, riten en liturgieën trekkende aandacht af van de levende God. Zij zijn dode vormen, die de boze geesten gebruiken om de zielen der mensen tot zich te trekken en af te houden van de gemeenschap met de levende Heer. De machten van de afgrond zoeken een blikvanger om de inwendige mens bezig te houden en op deze manier een open poort te krijgen voor duistere bindingen.

Jezus zei evenwel, dat de waarachtige aanbidders de Vader aanbidden in geest en in waarheid (Joh. 4:23). Ook contact zoeken met de doden werd door God uitdrukkelijk verboden. Wie tot Maria bidt of een heilige aanroept, zoekt via gestorven mensen verbinding in de onzienlijke wereld en krijgt gemeenschap met demonen. Daarom is verering en aanbidding van heiligen op één lijn te stellen met spiritisme. Met de zesde kop van het beest uit de afgrond openbaart zich het rijk der duisternis in zijn ware gedaante.

Miljoenen zijn in deze occulte banden gevangen, en de heilige plaatsen, heilige gebouwen met heilige relikwieën zijn niet anders dan poorten naar de duistere, onzienlijke wereld.

 

 

Openbaring 17:10b 

en de andere is nog niet gekomen en wanneer hij komt moet hij korte tijd blijven.

De laatste of zevende kop is een macht die slechts korte tijd heerschappij uitoefent. Hij is in het bijzonder een teken in de eindtijd, daar deze kop naast het occultisme de enige is die zich in de laatste fase van de afvallige kerk laat gelden. Wanneer de eerste vijf koppen hun invloed gaan verliezen, begint deze kop zich te verheffen. Deze geest heeft slechts voor een korte spanne tijds invloed en na zijn val moet Babylon ogenblikkelijk plaats maken voor de openbaring van de antichristelijke kerk. Deze zevende macht is de stimulans van de oecumenische beweging van onze tijd, het streven naar eenheid.

Onze Here Jezus eindigde zijn hogepriesterlijk gebed met de bede: "Opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn". Hij sprak de verwachting uit dat de kinderen Gods "volmaakt" zouden zijn "tot één" (Joh. 17:22, 23).

Wat bedoelde de Heer hiermede? Op welke wijze zou deze bede werkelijkheid worden? Jezus gaf hun daartoe de heerlijkheid, die Hijzelf van de Vader ontvangen had, namelijk de Heilige Geest met zijn krachten en gaven. In de brief van Jacobus lezen wij dat God één is (2:19).

In de hemelse Vader is geen enkele afwijking. In Hem is geen duisternis, geen leugen, geen vuilheid, geen onrecht en geen vlek. Hij is één en daar sidderen de boze geesten voor. Onze Here Jezus is "de afstraling zijner heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen" (Hebr. 1:3).

Ook Jezus is alleen liefde, heiligheid, wijsheid, waarheid en gerechtigheid. Ook Hij is één. Hij sprak: "De overste der wereld komt en heeft aan Mij niets". (Joh. 14:30).

Op deze wijze moeten ook wij één zijn zoals de Vader en de Zoon. Dit één zijn ontstaat door het volmaakt worden. Niet zonder reden verbindt onze Heer de bede tot eenheid met die van de bewaring van zijn volk voor de invloeden van deze wereld. Op de smalle weg die ten leven leidt, is geen plaats voor leugens en ongerechtigheden. De bedoeling van God is, dat de mens volmaakt is, zoals zijn Vader in de hemel: "Opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust" (2 Tim. 3:17).

Wanneer ieder lid der gemeente naar de volmaaktheid jaagt, wordt de weg geopend om tot een gave eenheid te geraken. Wanneer de gelovige volkomen van de machten en invloeden van de satan verlost is en van zijn beschadigingen genezen, is hij één en niet meer gedeeld. Wanneer zijn broeder ook deze bevrijding ervaart, zijn zij samen volmaakt tot één". Zij zijn dan één van hart en één van zin en door één Geest gedrenkt". Dit is de oecumene van de onzienlijke wereld.

In de eindtijd wordt de ware gemeente als een eenheid zonder vlek en zonder rimpel openbaar, omdat de leden van het lichaam van Christus ieder afzonderlijk de heerlijkheid Gods bezitten en tot volmaaktheid gekomen zijn. Bij de openbaring van de zonen Gods is de mannelijke rijpheid bereikt, de maat van de wasdom van Christus, en wordt de eenheid gemanifesteerd. Wij worden één naarmate wij met onze geest, ziel en lichaam Jezus toebehoren en zonde, ziekte en gebondenheid overwinnen.

Velen geloven niet aan deze mogelijkheid. Zij accepteren wel in de toekomst de openbaring van de mens der zonde, die de superlatief zal zijn van alle ongerechtigheid en wetteloosheid, maar in hun denken verwerpen zij de openbaring van de zonen Gods in onze tijdsbedeling. Zij menen dus dat de kracht van de overste dezer wereld groter is dan het werk van de Heilige Geest in de nieuwe schepping van God. Zij zijn immers van oordeel dat zonde en ziekte in de kinderen Gods zullen standhouden, niettegenstaande de machtige openbaring van de Geest van Jezus. Zij belijden, ook voor de eindtijd, het "zondaar blijven tot de dood" en het "meer dan overwinnaar zijn" loochenen zij metterdaad.

7. De valse oecumene

Is het wonder dat het beest uit de afgrond doormiddel van deze laatste kop een eenheidsgedachte in de valse kerk wil infiltreren? Het is het zoeken naar een eenheid op een andere basis dan die der waarheid en gerechtigheid, waarop de eenheid van de kerk van Christus is gefundeerd. De valse kerk kan alleen de valse eenheid najagen. De oecumene is wel het belangrijkste verschijnsel in de kerkgeschiedenis van de twintigste eeuw. Alle kerken houden er zich intens mee bezig en er is geen kerkelijk blad, waarin dit onderwerp niet regelmatig behandeld wordt.

De overspelige vrouw zoekt in onze tijd met inspanning van alle krachten een uiterlijke eenheid te bereiken, maar zij is onmachtig om de mens te bevrijden en te verlossen van zijn ongerechtigheden. Zij bekommert zich niet om het gezag en de onfeilbaarheid van Gods Woord, drijft geen duivelen uit en legt op zieken geen handen en diskwalificeert de doop in de Heilige Geest en de geestelijke gaven. Zij weigert dus de weg van Jezus te gaan en aanvaardt niet de heerlijkheid die Hij de kerk geven wil. Daarom kan zij nooit het beeld van de Zoon gelijkvormig worden - wat zij ook niet als doelstelling aanvaardt - en ook geen zonen Gods voortbrengen.

De eenheid van de valse kerk rust op compromissen en op een schrander opgestelde basisformule. De grote wereldkerk van de eindtijd zal op het horizontale vlak de verbinding bewerken door gemeenschappelijke liturgieën. Men zal het "Onze Vader" stroomlijnen en wereldgebedsdagen houden, waarbij allen aan hetzelfde gestileerde ritueel gebonden zijn. Men zal huwelijken sluiten op oecumenische basis en adviezen geven over een gezamenlijke houding ten opzichte van atoombewapening, over het vraagstuk van de honger op de aarde, over huwelijksvruchtbaarheid en kinderbeperking, over oorlog, vrede en rassendiscriminatie.

Kortom: men zal zich met alles bemoeien, waarmee de Heer Zich niet ingelaten heeft, en nalaten te doen, wat Hij verricht heeft. Deze valse oecumene is reeds volop in werking en er wordt maar al te weinig tegen gewaarschuwd. Zij is een teken hoe laat het op de wereldklok is.

De bijbel spreekt over wolven in schaapskleren, over valse profeten en over een valse kerk. Wij worden gewaarschuwd voor een wereldomvattende afval van het doel en van de weg Gods. Babylon is niet zomaar een sektarisch verschijnsel, maar het heeft miljoenen slachtoffers in zijn greep. Het is de wereldkerk, want de koningen der aarde hebben met deze vrouw gehoereerd (17:2 en 18:9).

De grootmachten der aarde hebben contact met haar opgenomen, want zij is belangrijk. In deze oecumene bevinden zich de kerkvorsten, de wetenschapsmensen, de grote figuren die naam en gezag in de wereld hebben. Haar macht en weelderigheid zijn aanwijsbaar. Wij beweren niet dat de Wereldraad van kerken de bedoelde valse oecumene is en dat de pinksterbeweging de ware oecumene zal voortbrengen. Verre van dit. Nog zijn de tarwe en het onkruid niet rijp. Nog vinden wij in alle gemeenschappen de tekenen van de ware en de valse kerk. Maar de kloof wordt steeds dieper en de verschillen meer aanwijsbaar. Wie oren heeft om te horen, die hore; wie ogen heeft om te zien, die merke op!

Pinksteroecumene? - De ware oecumene zal zich baseren op het fundament, waarvan in Hebreeën 6:1,2 sprake is. Vanuit deze basisformule der Schriften kan de volkomenheid bereikt worden. Op deze grondslag kan het volmaakte gebouw naar het gemaakte bestek verrijzen. De Hebreeën-schrijver vangt immers aan: "Laten wij het eerste onderwijs (de basis of het fundament) aangaande Christus laten rusten en ons richten op het volkomene".

Vanzelfsprekend rijst nu de vraag: is de zogenaamde Pinksteroecumene de oplossing die door God bedoeld is? Voert deze tot de ware eenheid? De Pinksterbeweging heeft zich wel duidelijk uitgesproken over het fundament. Bekering, geloof in God, de waterdoop, de doop in de Heilige Geest, de oplegging der handen, de leer van de opstanding der doden en die van het eeuwig oordeel worden meer of minder duidelijk in haar aanvaard en gepredikt. Dit fundament karakteriseert juist deze opwekkingsbeweging.

Zonder deze ondergrond kan niet van pinksterbeweging gesproken worden. Maar hoe is het dan mogelijk dat in deze beweging ook twist, verdeeldheid en persoonlijke veten gevonden worden? Deze verschijnselen werken immers iedere eenheid tegen, en de verdeeldheid in de hand. Het antwoord is: omdat de pinksterbeweging op het fundament niet goed gebouwd heeft.

Zij heeft zich het volkomene niet tot bereikbaar doel op aarde gesteld. Soms

is men alleen blijven staan bij het fundament. Anderen zijn wel verder gaan bouwen, dikwijls zonder dat het fundament nog geheel gelegd was, maar zij bouwden op een ondeugdelijke wijze en niet naar de Schrift. Hun heiligingsleer kwam niet verder dan die van de besten onder de evangelische christenen en berustte op het doen sterven van het eigen ik, op het afleggen van de oude mens en het verbroken zijn van hart.

Als geheel heeft de pinksterbeweging echter weinig inzicht gehad in de wandel en in de strijd in de hemelse gewesten. Zij is er niet toe gekomen om zich op bijbelse wijze te richten op het volmaakte en iedere verleidende en ontbindende macht de oorlog aan te doen. Innerlijk was men overtuigd dat het volmaakte eigenlijk onbereikbaar is. Men heeft geen oog voor de kracht en de heerlijkheid, die Jezus geeft aan die Hem toebehoren. Men gelooft wel in de doop met de Heilige Geest en zijn inwoning in de mens, maar deze kracht en de geestesgaven worden niet gebruikt tot opbouw van de gemeente. Men wandelt niet de weg die in de onzienlijke wereld omhoog voert. Zo kan men bijvoorbeeld in tongen spreken zonder dat men dit ervaart als een gave die dient tot opbouw van zichzelf

Ook wordt in de pinksterbeweging een toekomstverwachting geaccepteerd, die volkomen losstaat van de Joël-profetie. Men huldigt een eindtijdvisie, die overgenomen is van hen die blind zijn voor de machtige uitstorting van Gods Geest op de gemeente in het einde der dagen. De spade regen alleen kan de vrucht tot volmaaktheid en rijpheid doen komen. De bevrijding en verlossing van de gelovige worden niet gezien als een strijd in de hemelse gewesten tegen de boze geesten van satan. In de pinksterbeweging heeft men ook hier de verwarde en onbruikbare gedachten overgenomen van hen die onbekend waren met de onzienlijke wereld.

De christenen hebben immers tegen zonde en ziekte willen strijden zonder gebruik te maken van de kracht, het gezag en de bovennatuurlijke gaven die de Heer aan zijn gemeente beloofd heeft. De Pinksterbeweging is daarom na het leggen van het fundament, in de opbouw van het huis Gods blijven steken, omdat zij de strijd tegen de onzienlijke machten niet heeft onderkend en het geestelijke leven zich daarom niet kon ontplooien. Het droevigste is dat zij - hoe kan het ook anders - het terrein van de strijd naar de aarde verlegd heeft, naar vlees en bloed. In de eindtijdverwachting houdt men zich bezig met een aardsgericht volk Israël, en met een strijd in Harmágedon die tegen vlees en bloed gaat. Door te leren dat de gemeente geen deel aan de grote verdrukking heeft, maakt men het laatste bijbelboek, dat aan de gemeente gericht is, krachteloos.

Een onschriftuurlijke maranatha-visie heeft het boek der Openbaring als troostboek en eindtijdboek aan de gemeente ontnomen. Men strijdt tegen eigen vlees en bloed (eigen vlees kruisigen, het verbroken worden, verlossing van het eigen ik), terwijl door de besnijdenis des harten het oude voorbijgegaan is en alles nieuw geworden is. Verder strijdt en twist men met broeders en zusters. In verband met de twisten der Corinthiërs schreef de apostel: "Ik kon niet tot u spreken als tot geestelijke mensen, maar slechts tot vleselijke, nog onmondigen in Christus (1 Cor.3:1).

Een "geestelijk" mens heeft inzicht in de geestelijke of onzienlijke wereld. Een vleselijk christen benadert de problemen langs de natuurlijke weg: dat doe ik of die broeder, in plaats van de macht der duisternis door mij of in hem. De veten en de onderlinge verschillen in de pinksterbeweging zullen ophouden, wanneer men "geestelijk" wordt en volgens geestelijke wetten leert strijden tegen de machten in de lucht. In de pinksterbeweging heeft de vrucht zich gezet, maar zij is niet tot ontwikkeling gekomen.

Zo'n vrucht verschrompelt voordat de oogsttijd aangebroken is. De pinksterbeweging staat op de tweesprong. Indien zij bij de overgenomen inzichten en stelsels van een vorige generatie blijft staan, zal zij verliezen wat zij heeft. Van haar kan gezegd worden: "Ik heb geen van uw werken vol bevonden voor mijn God... Indien gij dan niet wakker wordt, zal Ik komen als een dief, en gij zult niet weten, op welk een uur Ik u zal overvallen" (3:2,3).

Voor deze valse gerusten in Sion en voor de gehele valse oecumene gelden de woorden uit 1 Thessalonicenzen 5:2,3:"Gij weet zelf zeer goed, dat de dag des Heren zó komt, als een dief in de nacht. Terwijl zij zeggen: het is alles vrede en rust (door de valse oecumene), overkomt hun, als de weeën een zwangere vrouw, een plotseling verderf, en zij zullen geenszins ontkomen", wanneer de zevende kop valt en de antichristelijke kerk verrijst.

De valse oecumene zal zich ten volle openbaren. Jezus sprak: "En in de oogsttijd zal ik tot de maaiers zeggen: Haalt eerst het onkruid bijeen en bindt het in bossen om het te verbranden, maar brengt het koren bijeen in mijn schuur" (Matth. 13:30).

Niet de opname is het eerste feit dat wij te verwachten hebben, maar er staat: "Brengt eerst het onkruid bijeen!" De valse oecumene verzamelt in ieder land en in iedere plaats de bossen bij elkaar. Dit moet eerst geschieden, voordat het rijpe graan geopenbaard wordt. Duidelijk wordt echter vermeld dat deze oecumene slechts korte tijd stand houdt. De bossen worden verbrand, dat wil zeggen overgegeven aan de machten van de antichristelijke kerk: zij zullen haar met vuur verbranden (17:16).

In de laatste tijd is de vorming van de oecumene bevorderd door de overkoepelende charismatische beweging. Wat de kerkelijke oecumene niet bij machte was te realiseren, gelukte de charismatische beweging wel. Haar aanhangers hebben namelijk een gemeenschappelijk bezit in het geloof in de uitstorting van de Heilige Geest, en de daarmee gepaard gaande glossolalie, profetie, genezing en verdere ervaringen. Van hieruit wordt dan de geestelijke eenheid opgebouwd. De charismatische beweging slaagde in hetgeen de oecumene niet tot stand had kunnen brengen, namelijk om de roomse kerk bij haar eenheidsstreven te betrekken.

De charismatische beweging met haar glossolalie en profetie sluit op merkwaardige wijze in het bijzonder aan bij het latente en openlijke occultisme van de roomse kerk, en dan nog wel in de eerste plaats bij de "geestelijkheid". Deze eenheid is gegrond op de charismata. Om eenheid in fundament en belijdenis bekommert zij zich niet. Het gros der pinkstergemeenten biedt geen bijbels gefundeerd verzet tegen de charismatische beweging, omdat het zelf ook een belijdenis mist, die gegrond is op het evangelie van Jezus Christus, namelijk die over de leer van het Koninkrijk der hemelen. Zo worden ook de pinkstergemeenten verlokt om bij de opkomst van de zevende kop zich bij de oecumene te scharen, die evenwel slechts een korte tijd zal blijven.

 

 

Openbaring 17:11 

En het beest dat was en niet is, is zelf ook de achtste, maar het is uit de zeven en het vaart ten verderve.

Zolang Babylon bestaat, wordt de antichrist niet openbaar. Wel kan van zijn geest gezegd worden, dat hij reeds bedektelijk in de verbasterde kerk werkzaam is. Deze geest bevindt zich immers nog onder de oppervlakte van de zee. In hoofdstuk 13:1 ziet Johannes hem in de eindtijd uit de zee opkomen. In 1 Johannes 2:18 schreef deze apostel reeds: "En gelijk gij gehoord hebt, dat er een antichrist komt, zijn er nu ook vele antichristen opgestaan".

Van de géést van de antichrist kan dus gezegd worden, dat hij was, niet is, terwijl hij toch zal opstijgen Wit de afgrond (vers 8). Door de zeven koppen heen was de invloed van deze geest reeds in de afgevallen kerk merkbaar. Wij zagen dat de zes van de zeven koppen waarop Babylon gefundeerd is, in de eindtijd weggeslagen worden. Dan blijft alleen de zesde of eigenlijke kop over, namelijk die van het occultisme. Nu is het tijdstip aangebroken, dat het beest uit de afgrond gestalte krijgt in de mens der zonde, de zoon des verderfs. Het wordt als het ware diens inwendige mens, want het neemt vlees en bloed aan in de antichrist.

De zesde kop, die eenmaal de wond des zwaards ontving, blijkt nu de eigenlijke kop van het beest uit de afgrond te zijn. De gemeente van de antichrist is immers door en door occult en heeft rechtstreeks op bovennatuurlijke wijze contact met de afgrond, dat is met het dodenrijk. De zesde kop is één uit de zeven en tevens de achtste. Hoewel deze kop er altijd geweest is, wijst dit laatste getal op een nieuw tijdperk. Wij kunnen hier een parallel trekken met de doorwerking van de Heilige Geest in de ware gemeente.

De Geest was er altijd, werd op de Pinksterdag uitgestort en zal aan de eindtijdgemeente op bijzondere wijze geschonken worden als de vervulling van de Joëlsprofetie. Door de rechtstreekse werking van de geest uit de afgrond enerzijds en die van de Heilige Geest anderzijds houdt iedere verwarring op. De kerk van de antichrist is op spiritistische wijze zodanig met de dood en het dodenrijk verbonden, dat geen bekering en behoud van haar leden mogelijk is.

Door de doop in de geest van de antichrist, het merkteken van het beest, wordt men immuun voor de beïnvloeding van de Heilige Geest. De leden van de antichristelijke kerk worden één met de draak en met de antichrist, net zoals men door de doop in de Heilige Geest gemeenschap krijgt met de Vader en met de Zoon. Hoe stellen wij ons nu de schildering van dit beest met de zeven koppen voor? Het bezit eigenlijk maar één kop, die rechtstreeks met hem verbonden is. De zes andere koppen zijn om die ene kop gegroepeerd.

Op deze koppengroep rust Babylon, de valse kerk. Deze wordt door de koppen geïnspireerd. Door deze koppen heen doortrekt de adem van het beest de hoer. De koppen bewerken ook de verwarring en verdeeldheid in Babylon. Vijf koppen verliezen echter hun inspriratiekracht, want zij vallen. Door de geest van de zevende kop, de oecumene, wordt getracht Babylon nog bij elkaar te houden en aanzien te geven. Ondertussen ontwikkelt de zesde kop zich steeds meer, en als na korte tijd de oecumene faalt, heeft de zesde kop reeds een afschuwelijke grootte aangenomen.

Als ook de oecumene verdwijnt, valt Babylon en dan rust de antichristelijke kerk, die de organisaties van de schijnkerk overneemt, alleen nog op de zesde kop. Deze overblijvende kop heet nu de achtste en wordt rechtstreeks geïnspireerd door de geest van de antichrist, het beest uit de afgrond. Dit beest vaart ten verderve, wanneer de valse profeet, de antichrist, gegrepen wordt, en met de geest die in hem woont, het beest uit de afgrond, in de poel des vuurs geworpen wordt (19:20).

Wij wijzen erop, dat uitdrukkelijk vermeld wordt dat er doorzicht nodig is om de betekenis van deze koppen te verstaan. Johannes blikte in de onzienlijke werelden hij transponeerde de geestelijke realiteit in aardse beelden. Het vraagt "hemelse" wijsheid om uit deze beelden de geestelijke werkelijkheid weer terug te vinden. Wie de betekenis der bergen verstaat, zal ook de wijsheid moeten bezitten om de zuilen der valse kerk op aarde te onderkennen. Voor het verstaan van de Openbaring is inzicht nodig in de hemelse gewesten.

Wat op aarde gebeuren gaat, is resultaat van wat in de onzienlijke wereld plaatsgrijpt. Zo was op Golgotha eenmaal de dikke duisternis het gevolg van de concentratie der duistere machten in de onzienlijke wereld. Wie meent dat de zeven bergen de heuvels zijn waarop Rome ligt, zal zich ook moeten afvragen waar zich dan dat beest bevindt, waarvan die heuvels koppen zijn, welke heuvels wegvallen en welke heuvel nog zal opkomen en hoe het eruit ziet, als er nog maar één heuvel staat. Men kan toch niet het ene deel van het visioen stoffelijk nemen en de rest geestelijk?

 

 

Openbaring 17:12 

En de tien horens die gij zaagt, zijn tien koningen, die nog geen koningschap hebben ontvangen, maar één uur ontvangen zij macht als koningen, met het beest.

Op de rug van het reptiel uit de afgrond bevinden zich tien horens. Ook hier hebben wij dus weer te maken met onzienlijke machten, verbonden met het beest, die een enorme kracht ontwikkelen. Ten tijde van de valse kerk waren zij reeds aanwezig, maar nog ongekroond (12:3).

In hoofdstuk 13:1 staat, dat in de eindtijd deze horens gekroond, dus rechtsgeldig zijn, een ereplaats ontvangen en heerschappij uitoefenen. Uit de verzen 14 en 16 van ons hoofdstuk blijkt, dat deze machten zowel de ware als de valse kerkvijandig gezind zijn: "Dezen zullen oorlog voeren tegen het Lam en dezen zullen de hoer haten". Het moet dus mogelijk zijn om deze machten evenals de koppen, reeds in onze tijd te identificeren.

De Openbaring is de beschrijving van het ontwikkelingsproces van de ware en de valse kerk. Babylon heeft in zijn strijd met de ware kerk van Jezus Christus altijd gebruik gemaakt van de staatkundige machten in deze wereld. Het kon "dronken" worden van het bloed der heiligen" (vers 6), omdat het met de koningen der aarde hoereerde. De fanatieke wreedheid van de valse kerk ten opzichte van de zogenaamde ketters en de macht van de inquisitie om haar slachtoffers te martelen en te doden, waren alleen mogelijk omdat de overheid hieraan haar medewerking verleende.

De kerk vergoot immers naar haar zeggen geen bloed! De overheid was er" m te weren en uit te roeien alle afgoderij en valse godsdienst" (art. 36 van de Nederlandse geloofsbelijdenis). In de eindtijd echter laten de staatkundige machten zich niet meer voor de wagen van de afgevallen kerk spannen. In de zogenaamde christelijke landen, waar zich uiteraard toch de inhoud van het boek der Openbaring afspeelt, is wat dit betreft een verandering op te merken in de houding der regeerders ten opzichte van de kerk. Vinden wij dus in de Openbaring "kerkgeschiedenis", in Daniël 7 lezen wij iets van de staatkundige ontwikkelingen die met deze wijziging te maken hebben.

Daniël beschrijft vier rijken, die als dieren uit de grote zee opkomen. In de geschiedenis was het altijd zo, dat landen geregeerd werden door koningen, veldheren of andere machthebbers, die wel hand- en spandiensten aan de kerk wilden verlenen. De vier rijken in Daniël 7 komen echter op uit de zee en daarom hebben hun regeringen een geestelijke achtergrond, een ideologie. In vroeger tijden was het niet een politieke leerstelling die een volk bij elkaar hield, maar de macht van een vorst. In de meeste "christelijke" landen is de invloed der monarchen verdwenen en de heerschappij en politieke invloed van de valse kerk sterk teruggedrongen of voorbij.

Haar plaats is ingenomen door ideologieën, die het staatkundige leven beheersen en die losstaan van iedere vorm van godsdienst. Om een beeld te gebruiken: vroeger domineerden de kerktorens en zij beheersten het stadsbeeld. Zij waren een teken van geweldige invloed der kerk op het politieke en maatschappelijke leven. In onze tijd zijn de "hoogbouw" en het fabriekscomplex hiervoor in de plaats gekomen. Na de Franse revolutie kwamen de wereldbeschouwingen die het staatkundige leven gingen beheersen. Als voorspel van de eindtijd denken wij aan het nationaal-socialisme en het fascisme.

Niet zonder grond herkennen vele christenen in deze stelsels antichristelijke tendensen. Wij denken hierbij aan het eerste dier uit Daniël7:4. Hitler joeg een millennium na, dat geïnspireerd werd door een machtige horen, een geest uit de afgrond. Deze macht incorporeerde zich als "vorst van Duitsland" in Hitler (vergelijk de vorst van Perzië, in Daniël 10:13).

Op machtige vleugels verhief zich de Duitse "adelaar", doch de vleugels werden uitgerukt en "Groot-Duitsland" werd van de aarde een ogenblik opgeheven", om daarna op twee voeten gesteld te worden als een mens, dat wil zeggen dat het in twee delen gescheiden werd en van alle Übermensch-aspiraties afstand moest doen. Evenzo verging het Mussolini, de Italiaanse dictator, met zijn land. De ideologie van "ras, bloed en bodem" stond vijandig tegenover de kerk, en indien Hitler het gewonnen had, zou dit de ondergang van de kerk geweest zijn.

Daarnaast zag Daniël een ander dier opkomen. Wij denken bij vers 5 ogenblikkelijk aan de Russische beer. Deze heeft twee zijden: de Aziatische oostzijde en de Europese westzijde. Dit rijk heeft ontzaglijk "veel vlees gegeten", want miljoenen zijn als gevolg van deze wereldbeschouwing bij de revoluties, de zuiveringen en de oorlogen gevallen. De staatkundige denkbeelden van Rusland en zijn satellieten, het communisme, zijn god-loos. In de communistisch geregeerde landen is de invloed van de kerk volkomen uitgeschakeld. Dit stelsel is materialistisch en gericht op het kennen en kunnen van de mens.

In vers 6 zien wij de democratieën, die vooral in de Angelsaksische wereld hun grootste invloed hebben en daar heerschappij uitoefenen. Welk een enorme macht heeft Amerika nog altijd op de wereld! Er is sprake van een panter of luipaard met vier vogelvleugels en vier koppen, beeld van wetteloosheid. Het wapen van Engeland kent behalve een rustende leeuw in de heraldiek, ook een lopend luipaard. Gaat het in de communistische landen om de staat, in de democratieën beslist de stem van het volk. Deze regeringsvorm is ook afgestemd op de kracht van de menselijke geest. De democratie heeft de invloed van de kerk geëlimineerd en houdt veelal geen rekening meer met de christelijke godsdienst.

Zij weigert het zwaard te hanteren in dienst van de afgevallen kerk, maar is bezig zich steeds meer van de christelijke grondslagen los te maken. De tijd is voorbij dat regeringshoofden zoals eenmaal keizer Hendrik IV, naar Canossa moeten reizen om zich te verdeemoedigen teneinde weer in genade te worden aangenomen.

Ook in het communisme en in de democratieën merken wij de geesten op uit de afgrond, die naar het rijk van de antichrist toewerken. Bij de opkomst van het vierde rijk wordt vermeld dat van de tien horens er drie worden weggerukt door een kleine horen. Hier wordt dus medegedeeld, dat ook deze ideologieën verdwijnen zullen, omdat zij tenslotte niet meer passen in de staatsvorm van het antichristelijke rijk, dat rechtstreeks vanuit de afgrond via de kerk van de antichrist op occulte wijze geregeerd wordt.

Wat de andere landen op de wereld betreft, die vertegenwoordigd worden door zeven koningen, kan gezegd worden dat deze reeds onder invloed staan van de duistere machten der niet-christelijke godsdiensten, die in onze dagen hun invloed reeds uitbreiden over de zogenaamde christelijke landen. Denk aan de opkomst van de oosterse godsdiensten met hun occulte praktijken en aan de machtsuitbreiding van het mohammedanisme. Hier is slechts een ombuiging nodig om in het systeem van de antichristelijke kerk te worden opgenomen.

In Daniël 7:12 wordt opgemerkt, dat de genoemde ideologieën wel verdwijnen - de heerschappij wordt ontnomen maar dat de landen als zodanig blijven bestaan. Het is dus mogelijk dat een heersend politiek systeem (gekroonde horen) verdwijnen gaat, terwijl toch die landen met hun bevolking een zekere mate van autonomie blijven bezitten. Zo zien wij dat het nationaal-socialisme in Oost-Duitsland plaats moest maken voor het communisme en in West-Duitsland voor de democratie. De ideologieën die wij op het ogenblik kennen, moeten plaats maken voor de andere, kleine horen, die de volslagen wetteloosheid beoogt en die eropuit zal zijn, "tijden en wet te veranderen" (vers 25). Duidelijk wordt gezegd dat het rijk van de antichrist in wezen volkomen verschillen zal van alle andere koninkrijken, en dat het de gehele aarde verslinden zal (vers 23).

Het rijk van de antichrist wordt op bovennatuurlijke wijze geregeerd en is wetteloos. Wij zien nu reeds dat de eeuwenoude beschaving en cultuurwijken moeten voorde opkomende wetteloze gedachten. De wereldgeesten, de samenbundeling der menselijke geesten die ordenend optreden in het politieke en maatschappelijke leven, gaan plaatsmaken voor de bandeloosheid van de nieuwe generatie. De schijnbaar onbetekenende kleine horen zal machtige rijken moreel zo ondergraven, dat hun staatsbestel zal instorten. "Want het geheimenis der wetteloosheid is reeds in werking; wacht slechts totdat hij, die op het ogenblik nog weerhoudt (de ordenende invloed der wereldgeesten) verwijderd is. Dan zal de wetteloze zich openbaren" (2 Thess. 2:7, 8).

Vanuit de occulte wereld wordt het gezag ondermijnd door de verslaafden, door hen die "high" zijn, door de jeugd van de "love in", of van het terrorisme, door de seksuele "hervorming", die hun verdervende krachten uit geestelijke bronnen putten. Wij denken ook aan de rebellerende studentengemeenschappen, waaruit de toekomstige leiders gerekruteerd worden. Profeteerde Jesaja niet, dat de knaap op de oude, en de verachte op de geëerde zou losstormen? (Jes. 3:4, 5).

Is het wonder dat Daniël sprak van een kleine horen, waarvoor drie horens werden uitgerukt. Deze kleine horen had ogen als mensenogen en een mond vol grootspraak (7:8) en zag er later groter uit dan alle andere horens (vers 20). Ziet deze profetie aangaande de kleine horen ook niet op de wetteloze jeugd, die in de landen met de ideologieën de machthebbers onder druk zetten en tenslotte in hun plaats zullen regeren? Het bijvoeglijke naamwoord "klein" wijst dan op het onbetekenende en onvolwassene, maar deze horen wordt dan door een enorme stuwing uit de occulte wereld tot een zeer machtig instrument van de satan.

Het groene gras, beeld van de jeugd, zal verbranden, dit wil zeggen, volkomen een prooi worden van de duistere machten en evenals de heidenwereld door de demonen geleid worden. Zo is het mogelijk dat alle tien koningen macht ontvangen met het beest, want ze worden allen vanuit de occulte wereld geleid. Daar Johannes zich niet met de staatkundige toestanden bezig houdt, vermeldt hij niet het uitrukken der drie horens.

In zijn visioen hebben deze horens alle een bepaalde korte tijd - één uur- machten zij werken alle naar het rijk van de antichrist toe; ze zijn niet alleen de ware, maar ook de valse kerk vijandig gezind.

 

 

Openbaring 17:13,14 

Dezen zijn één van zin en geven hun kracht en macht aan het beest. Dezen zullen oorlog voeren tegen het Lam, maar het Lam zal hen overwinnen - want Hij is de Here der heren en de Koning der koningen - en zij, die met Hem zijn, de geroepenen en uitverkorenen en gelovigen.

Zoals de gemeente in de eindtijd één zal zijn, zo ook haar duivelse imitatie. De tien horens zijn geesten uit de afgrond, die samenwerken met de geest van de antichrist, en hun macht en gezag in zijn dienst stellen. De valse godsdiensten en staatkundige ideologieën ondersteunen het rijk van de antichrist, in wie het beest geïncorporeerd is. Zij zijn allen één in hun vijandige gerichtheid tegen het Lam en zijn gemeente.

In de slagbij het hemelse Harmagedon worden met de antichrist ook deze onzichtbare paladijnen overwonnen door de heerlegers van het Lam, de ware gemeente. "Maar het rijk en de heerschappij en de grootheid der koninkrijken onder de ganse hemel zal gegeven worden aan het volk der heiligen der hoge plaatsen, welks rijk een eeuwig rijk zijn zal, en alle heerschappijen zullen Hem eren en gehoorzamen" (Dan. 7:27 St.Vert.).

In verband met "heiligen der hoge plaatsen" merken de kanttekenaren bij Daniël 7:18 op: "Dat is, die door God verordineerd zijn tot inneming en bezitting der hogere plaatsen, dat is, der hemelen, die zij ten bestemden tijde zullen innemen en bezitten".

Het woord Lam in onze tekst wijst op de reiniging door het bloed; dus op de schuldvergeving en de rechtvaardiging der kinderen Gods, de grondslag van de ware gemeente. Het Lam is de Here der heren, want zijn volk draagt zijn beeld. Dit is het ware "Herrenvolk". Het Lam is Koning, omdat Hem alle macht gegeven is in hemel en op aarde. Hij is de Koning der koningen, want dit koninklijke priestergeslacht volgt Hem op witte paarden, dat is: gedragen door de Heilige Geest. Deze koninklijke heerscharen zijn degenen die op aarde geroepen zijn door Gods heerlijkheid en macht (2 Petr. 1:3).

Deze geroepenen gehoorzaamden en kwamen. Daardoor werden zij wedergeboren en behoren nu tot de uitverkorenen, de gemeente van Jezus Christus. Zij werden wedergeboren op grond van hun bekering en geloof. In geloof hebben zij geleefd, gewerkt en werden zij behouden.

 

 

Openbaring 17:15,16 

"En hij zeide tot mij.. De wateren, die gij zaagt, waarop de boer gezeten is, zijn natiën en menigten en volken en talen. En de tien horens, die gij zaagt, en het beest, dezen zullen de boer haten, en zij zullen haar berooid maken en naakt, haarvlees eten en haar met vuur verbranden.

De ontuchtige kerk heeft haar leden over de gehele wereld. In dit opzicht komt zij met de ware kerk overeen. Ook deze is een overgrote menigte, die niemand tellen kan, uit de volken en stammen, naties en talen (7:9). De wateren zien weer op het geestelijke leven der volken. De ontrouwe kerk heeft zich overal aangepast. Zij zit op deze wateren, wordt dus beïnvloed en geïnfiltreerd door de geesten, die het religieuze leven der volken beheersen.

Het ogenblik is dan gekomen dat het schijn-christendom in elkander stort. Als de valse vrouw van haar aardse tooi en luister ontdaan wordt, heeft zij geen kleed der gerechtigheid, maar is zij naakt. Haar wezen wordt blootgelegd en het blijkt duidelijk, dat deze hoer geen geestelijk leven bezit. De grootspraak bij de ondergang van Babel luidde immers in Jesaja 13:2: "Heft op een kale berg een banier op". Alleen de werktuigen van Gods gramschap zijn er te vinden (Jes. 13:5). Babylon heeft geen enkele wezenlijke, geestelijke waarde, maar alleen uiterlijk vertoon: een schijn van vroomheid. Wat in de zienlijke wereld is, wordt haar echter afgenomen en dan blijkt dat zij verder niets bezit. Haar kathedralen, kerken en goederen worden geconfisqueerd en haarorganisaties overgenomen.

De antichristelijke geest gaat het schijnchristendom haten en maakt openbaar, dat de ontrouwe kerk in wezen aan de verkeerde zijde van de scheidslijn staat. De antichristelijke gemeente heeft wél geestelijk leven, al is dit ontleend aan het rijk der duisternis Daarom ontwikkelt zij een enorme kracht. Door haar horens stoot zij de onmachtige en verworden kerk volkomen in de afgrond.

Onder de druk van de valse godsdiensten en verworden staatkundige ideologieën zal geen enkele kerk of zending, die niet waarachtig de volle raad Gods brengt, staande kunnen blijven. De horens verbranden de hoer met vuur, dat wil zeggen dat de verwereldlijkte kerk geen enkel steunpunt heeft in het onzienlijke Godsrijk en daarom aan de occulte machten van de afgrond wordt prijsgegeven.

 

 

Openbaring 17:17,18 

Want God heeft in hun hart gegeven zijn zin te volbrengen en dit eensgezind te doen en hun koningschap aan het beest te geven, totdat de woorden Gods zullen voleindigd zijn. En de vrouw, die gij zaagt, is de grote stad, die bet koningschap heeft over de koningen der aarde.

Degenen die Babylons ondergang bewerken, zijn door God geroepen. Ik zelf heb mijn geheiligden (afgezonderden) een opdracht gegeven, ook heb Ik mijn helden tot voltrekking van mijn toom geroepen, mijn van overmoed juichenden". (Jes. 13:3, lees ook het vervolg).

In Jesaja 45:1 wordt Kores de gezalfde des Heren genoemd. In dit verband wordt door de profeet gesproken: "Ik ben de Here, en er is geen ander, die het licht formeer en de duisternis schep, die het heil bewerk en het onheil schep; Ik, de Here, doe dit alles". God geeft Babylon over aan zijn verdelgers, omdat het zijn volk eeuwenlang in ballingschap gehouden heeft, omdat het stenen voor brood geeft, omdat hetgeen strijden overwinning inde hemelse gewesten kent en daar ook geen schatten verzamelt, maar volkomen aardsgericht is.

Als deze stad ondergaat, is de scheiding van het ware volk van Goden hen die gemeenschap met leugen en ongerechtigheid zoeken, voltooid. Dan zijn de uitspraken Gods en de voorzeggingen over de verwoesting van Babel vervuld, want "zie, de dag des Heren komt, meedogenloos, met verbolgenheid en brandende toom, om de aarde tot een woestenij te maken en haar zondaars van haar te verdelgen". (Jes. 13:9).

Over zondaars voeren immers boze machten heerschappij! Vele eeuwen voor haar ondergang werd Johannes er bij bepaald hoe groot deze metropolis is. Haar heerschappij is niet in de hemel om daar de boze machten te onderwerpen en de Godsregering te vestigen, maar zij behoort aan de aarde toe. Babylon is verbonden met de koningen der aarde, met de mannen van cultuur, wetenschap en religie, met hen die het maatschappelijke en staatkundige leven beheersen. Babylon is zeer groot. De aanhangers van deze ontrouwe kerk tellen vele honderden miljoenen.

De wereldse machthebbers bezetten alle eeuwen door, de kunstig gebeeldhouwde patriciërsbanken. De begeerte van het vlees, de begeerte van de ogen en de hovaardij des levens worden in haar gevonden. Maar zij is onmachtig te redden, te bevrijden, te genezen; zij is niet vervuld met Gods Geest en zij mist de blijdschap, de vrede en de gerechtigheid van het Koninkrijk Gods. In Babylon eert men God met de lippen, maar het hart is verre van Hem. Babylon is de stad van de verwarring, van de schizofrene levenshouding, van de vermenging van waarheid en leugen, het akkerwerk van de mens en de duivel.

       

hoofdstuk 18

 

 

Openbaring 18:1,2 

Hierna zag ik een andere engel die grote macht had nederdalen uit de hemel, en de aarde werd door zijn lichtglans verlicht. En hij riep met sterke stem, zeggende: Gevallen, gevallen is de grote (stad) Babylon en zij is geworden een woonplaats van duivelen, een schuilplaats van alle onreine geesten en een schuilplaats van alle onrein en verfoeid gevogelte,

De andere engel is ongetwijfeld weer die uit hoofdstuk 8:3 en 10:1, de engel van Jezus. In dit visioen ziet Johannes hem nederdalen uit de onzienlijke wereld, om aan de gemeenten te betuigen wat op aarde geschieden moet (vergelijk 22:16).

Hij komt niet om te handelen, maar om in beelden het einddrama van Babylon vast te leggen. Deze stad zal ondergaan, maar de ware kerk zal blijven bestaan. Ten tijde van de ondergang der afvallige kerk worden de zonen Gods openbaar; vandaar dat door de luister van de engel des Heren de aarde verlicht wordt. De zonen Gods komen uit alle volk, taal en natie en zijn dus over de ganse aarde verspreid. Zo komt de lichtglans over de gehele wereld. In het laatste bijbelboek gaat het om de openbaring van de ware gemeente en die van de schijnkerk.

De apostel schreef. "Als Hij straf oefent over hen, die God niet kennen en het evangelie van onze Here Jezus niet gehoorzamen. Dezen zullen boeten met een eeuwig verderf, ver van het aangezicht des Heren en van de heerlijkheid zijner sterkte, wanneer Hij komt, om op die dag verheerlijkt te worden in zijn heiligen en met verbazing aanschouwd te worden in allen, die tot geloof gekomen zijn" (2 Thess. 1:8-10).

Bij de zes bazuinen zagen wij op welke wijze dit gericht voltrokken wordt. Het onkruid wordt bijeengehaald en in de vurige oven geworpen. Een zondvloed van vuur overstroomt de aarde en de sluizen van de hemel en de afgrond worden geopend. De lichtglans is dan de openbaring van de zonen Gods. Met verwondering ziet de afvallige kerk de heerlijkheid van Jezus Christus in de leden van deze eindgemeente, want zij heeft het doel Gods met de mens, de volkomenheid, altijd geloochend, en beleden dat de mens tot de dood toe een zondaar blijft, verbonden aan het rijk der duisternis.

De stem van de engel, die als een leeuw brult (10:3), kondigt het tijdstip aan, dat het met de macht en de glorie van Babylon gedaan is. Juist voor het blazen van de laatste bazuin roept hij nu: "Gevallen, gevallen, het grote Babylon!" Tijdens de zes bazuinen overstroomden de aanstormende machten deze ontrouwe kerk. Bij dit degeneratieproces week iedere vorm van leven: "Zij is een woonplaats van duivels geworden!" De ontaarding en de afval hebben hun dieptepunt bereikt. Vele machten der duisternis zijn geïncorporeerd in de leden van de afvallige kerk; zij vormen een woonstede van de demonen in de geest.

Voorde gemeente van de eindtijd gaat dan in vervulling, dat zij een tempel geworden is, goed ineensluitend, een woonplaats Gods in de Geest. (Ef 2:21,22).

Het Griekse woord voor schuilplaats kan ook "garnizoen" of "gevangenis" betekenen. De demonen zijn in Babylon gestationeerd als een garnizoen, dat gedwongen is te blijven om daar zijn onheilig werk te verrichten. Van de machten die Babylon overweldigen en plunderen, de geest van de antichrist en zijn tien koningen, wordt gezegd: "Hun bogen vellen knapen (het groene gras dat verbrandt volgens Openb. 8:7): zij kennen geen erbarming met de vrucht van de schoot en zelfs kinderen ontzien zij niet" (Jes. 13:18).

De verwording wordt zo groot, dat in de afvallige kerk er nauwelijks meer normale mensen zullen zijn die een natuurlijk leven leiden. Bij de vrucht van de schoot denken wij aan de vreselijke gevolgen naar de geest, ziel en lichaam bij de kinderen der wettelozen. De verslavingen der ouders bijvoorbeeld hebben immers een rampzalige uitwerking op het nageslacht.

Van Babel geldt: "Maar hyena's zullen daar wonen en hun huizen vol uilen zijn; struisvogels zullen daar wonen en veldgeesten daar rondhuppelen, wilde honden zullen huilen in de burchten en jakhalzen in de paleizen van de wellust" (Jes. 13:21, 22). In krotten en onbewoonbare panden zullen velen, ook van zogenaamde kerkelijke huize, als de bezetene van Gadara neerliggen" schreeuwende en zichzelf met stenen slaande".

De onreine, afschuwelijke vogels zijn de machten, die het uitgestrooide zaad van Gods Woord opeten en alles wat in het hart gezaaid is, (Matth. 13:4,19).

Wie ogen heeft om in de hemelse gewesten te zien, zal roven erkennen hoe reëel deze voorzeggingen in onze tijd geworden zijn. De afvallige kerk wordt een instuif voor de wetteloze demonen.

 

 

Openbaring 18:3 

Omdat van de wijn van de hartstocht harer hoererij al de volken gedronken hebben en de koningen der aarde met haar gehoereerd hebben en de kooplieden der aarde rijk geworden zijn uit de macht harer weelderigheid.

Hoewel uiterlijk de Heer toebehorend en zijn naam dragend, heeft de hoer hartstochtelijk en intens met de boze geesten gemeenschap gezocht. De vrucht van deze gemeenschap wordt vergeleken met een druif. Wanneer deze vrucht rijp is (gevolg van die gemeenschap) wordt ze uitgeperst en haar sap opgevangen. Dit sap zijn de zonden en de ziekten. Johannes wijst hierop in 17:4, als hij schrijft dat de beker waarin de wijn zich bevindt, vol gruwelen en vol onreinheid harer ontucht is. Honderden miljoenen zielen heeft zij verleid en tot afval gebracht (14:8).

Op listige wijze heeft zij de volken van de ware God vervreemd en de oprechte kinderen Gods in ballingschap gebracht. De volken hebben van haar driftwijn van ontucht gedronken, want Babylon heeft noch het zonde- noch het ziekteprobleem opgelost, maar het kwaad zelfs gestimuleerd. Het heeft uit haarbeker laten drinken, want ze heeft contact gezocht met de onreine geesten en anderen verleid dit ook te doen.

Dwalingen en leringen van boze geesten zijn de zuilen, waarop deze ontuchtige zit. Zij heeft zich met de wereld verbonden en de koningen der aarde, de vooraanstaanden in wetenschap, kunst, cultuur, en de aanzienlijken in staat en maatschappij, hadden allen gemeenschap met haar. De kooplieden der aarde verrijkten zich door haar ontzaglijke weelde. Zij was immers groot in deze wereld en rijk in alles wat op aarde waarde heeft. Kopen betekent uitwisselen, in een gemeenschap treden, van geven en nemen ten opzichte van elkanders rijkdommen.

Het is een compromis zoeken in religie, cultuur en ontwikkeling. Vele kerkgebouwen zijn musea van kunst en de kerkelijke bibliotheken bevatten schatten van wereldliteratuur. Onder invloed van de valse kerk bereikte het beschavingspeil der zogenaamde christelijke landen een hoogte, zoals nooit eerder op de wereld gezien werd. Maar Babylon kende geen wandel inde hemelse gewesten. De doop in de Geest kwam in deze stad niet voor, evenmin als de geestelijke gaven. Er was geen kennis van leven in de onzienlijke wereld. Zij verzamelde geen schatten in de hemelse gewesten, maar haar rijkdommen en weelde bestonden alleen uit schatten van deze aarde.

 

 

Openbaring 17:4 

En ik hoorde een andere stem zeggen: Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haarplagen.

"De andere stem" is die van de Heer zelf, die zich tot de ware gemeente, zijn volk, richt. Tijdens zijn aardse leven sprak Jezus in verband met de ondergang van de toenmalige ontrouwe kerk: "Vlucht uit Judéa en trekt uit Jeruzalem!" Slechts een overblijfsel van het volk werd toen behouden. De uittocht van ware kinderen Gods ving aan op de Pinksterdag met omstreeks honderdtwintig personen en dit getal groeide snel.

Bij dit nieuwe begin klonk de waarschuwing wit de mond van Petrus: laat u behouden uit dit verkeerde geslacht". Voor de discipelen was Jeruzalem het Babylon, "de grote stad, die geestelijk genoemd wordt Sodom en Egypte, alwaar ook hun Here gekruisigd werd" (11:8).

De oproep in onze tekst om Babylon te verlaten, is ontleend aan de profeet van het oude verbond. `Vlucht uit Babel weg en trekt uit het land der Chaldeeën! "Vlucht uit Babel, laat leder zijn leven redden; komt niet om in zijn ongerechtigheid, want dit is de tijd der wrake voor de Here, het verdiende loon betaalt Hij hem. Babel was in de hand des Heren een gouden beker die de gehele aarde dronken maakte; van zijn wijn dronken de volken, daardoor werden zij verdwaasd. Plotseling is Babel gevallen en gebroken, jammert om hem! Haalt balsem voor zijn pijn, misschien is het te genezen. Wij hebben Babel trachten te genezen, maar het is niet te genezen; verlaat het en laten wij gaan, een ieder naar zijn land; want tot de hemel reikt zijn oordeel en het verheft zich tot de wolken" (Jer. 50:8 en 51:6-9).

Babel voerde Juda weg uit stad en tempel en bracht het volk op vreemde bodem. Hierdoor is Babel getypeerd. Zo ook zijn in de nieuwe bedeling de kinderen Gods weggevoerd uit de hemelse gewesten naar een verblijfplaats en wandel op aarde, tot een natuurlijke en vleselijke godsdienst. Eeuwen lang hebben de ware kinderen Gods in ballingschap geleefd. Zij wisten zelfs niet meer van een wandel, een strijd en een overwinning in de hemelse gewesten. De reformatie, onder Luther en Calvijn, het methodisme en de opwekkingsbewegingen in de Angelsaksische landen, het piëtisme onder de Duits sprekenden, de internationale pinksterbeweging, de bezwaarden en verontrusten in onze tijd, allen hebben het gevaar onderkend en waarschuwden tegen wereldgelijkvormigheid.

Zij trachtten Babel te genezen," maar het is niet te genezen". Ook hebben vele duizenden hun kerkelijke organisaties verlaten, maar zij namen Babel mee, omdat zij geen inzicht en kennis bezaten van de onzienlijke wereld, het Koninkrijk der hemelen.

Slechts aan de gemeente in de eindtijd wordt de belofte vervuld: "De Here zal ze op hun eigen bodem doen wonen... hen naar zijn eigen plaats brengen en het huis Israëls zal ze als erfelijk bezit verkrijgen op de grond des Heren" (Jes. 14:1,2).

Wij zien hoe een natuurlijk volk Israël door een vleselijke exodus deze beloften Gods imiteert. Vele christenen houden zich bezig met dit volk, dat Jezus als Messias verwerpt en de Heilige Geest altijd weerstaat. Duidelijk spreekt evenwel de Openbaring van een uittocht uit een vleselijk, aardsgezind denken, naar een leven en wandel in de hemelse gewesten.

Gewaarschuwd wordt nog voor de verbondenheid met de zonden van Babylon. Wie met zonde en dwaling fellowship leeft, valt onder het oordeel van Babylon.

Men kan noch de leugen, noch de valse leer vasthouden, want ze zijn even gevaarlijk als de openlijke zonden. Wat deze laatste betreft, waarschuwt de apostel: "Nu evenwel schrijf ik u, dat gij niet moet omgaan met iemand, die, al heet hij een broeder, een hoereerder, geldgierige of afgodendienaar, lasteraar, dronkaard of oplichter is; met zo iemand moet gij zelfs niet samen eten" (1 Cor. 5:11).

Een dienstknecht van God behoort een onberispelijke levenswandel te hebben. Wie de bijbel gelooft, aanvaardt ook het volgende: "Een opziener dan moet zijn onbesproken, de man van één vrouw, nuchter, bezadigd, beschaafd, gastvrij, bekwaam om te onderwijzen, niet aan de wijn verslaafd, niet opvliegend, maar vriendelijk, niet strijdlustig of geldzuchtig, een goed bestierder van zijn eigen huis"(1 Tim. 3:2,3).

Wij mogen deze goddelijke eisen niet devalueren ter wille van het sentiment of medelijden met de "arme" echtbreker, die "zo'n lastige vrouw" had en die zijn eigen huis niet kon besturen. Onbeschaafde, ongedisciplineerde voorgangers, die verslaafd zijn aan wijn of andere genotmiddelen, die berucht zijn om hun dorst naar geld of bezit, kunnen de gemeente niet verder voeren. Voor hen geldt de regel: zo priester, zo volk.

Wanneer de leiders van de kerk de weg Gods in waarheid en gerechtigheid niet gaan, zullen haar leden in hun voetsporen volgen en onder hetzelfde oordeel vallen. Merk op dat het volk Gods hier rechtstreeks aangesproken wordt en opgeroepen wordt Babylon vaarwel te zeggen om des levens wil. Gods volk moet deze beslissing zelf nemen en niet wachten op een omkeer bij haar dwalende leiders. Jezus zegt immers, dat de schapen Zijn stem kennen en de vreemde niet zullen volgen. De beslissing ligt dus niet bij uitspraken van concilies of synoden, maar bij iedere gelovige afzonderlijk.

Deze moet zich wachten voor valse profeten en dwaalleraars.

 

 

Openbaring 18:5-7 

Want haar zonden hebben zich opgehoopt tot aan de hemelen God heeft aan haar ongerechtigheid gedacht. Vergeldt haar gelijk ook zij vergolden heeft, en geeft haar dubbel naar haar werken; mengt haar het dubbele in de beker, die zij gemengd heeft; geeft haar zoveel pijniging en rouw, als zij heerlijkheid en weelde genoten heeft. Want zij zegt in haar hart: Ik troon als koningin, ik ben geen weduwe en geen rouw zal ik zien.

Als een vuilnisbelt heeft de zonde van Babylon zich opgestapeld. Het heeft zich schatten verzameld in de dag des toorns. In het einde worden nu aan de zondige kerk al haar onbetaalde rekeningen gepresenteerd. Lezer, deze geestelijke stad Babylon bestaat en zij is eeuwen oud! Iedereen is met haar geconfronteerd geweest. In haar is alle kwaad bedreven dat aan een duivels brein ontspruiten kan. Bij de bestudering van haar geschiedenis verliest men het respect voor en het geloof in haar. Iedere vorm van sadisme werd in haar gevonden.

Zij heeft vele "godsdienst"-oorlogen gevoerd, niet in de hemelse gewesten, maar op aarde, met geweld van wapenen, tegen vlees en bloed. Haar slachtoffers werden op pijnbanken bekentenissen ontlokt en zij beheerste de massa doorbijgeloof, domhouderrij en angst, of door filosofie en wetenschap, maar voedde haar niet op in waarheid en in geloof aan het evangelie van Jezus Christus. De maat is nu vol. Haar wordt nu betaald, zoals zij betaald heeft . Het onkruid is tot rijpheid gekomen. Onder het altaar hebben de zielen der martelaren geroepen: Tot hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan hen, die op de aarde (en niet zoals de ware kinderen Gods, in de hemel) wonen?"

Deze tijd is nu aangebroken. De leidslieden in onze tijd distantiëren zich wel van de gruwelen door de vaderen bedreven. Zij spreken met de Farizeeën uit de tijd van Jezus: "Indien wij geleefd hadden in de dagen onzer vaderen, zouden wij met hen geen gemene zaak gemaakt hebben ten opzichte van het bloed der profeten, martelaren, heksen, dopersen en andere zogenaamde ketters". Maar ook zij maken de maat hunner vaderen vol. Nooit was immers de geestelijke onverschilligheid en wereldzin zo groot en zo algemeen als in deze eindtijd.

God sprak door de profeet Jesaja: "Ik zelf heb mijn geheiligden een opdracht gegeven, ook heb Ik mijn helden tot voltrekking van mijn toom geroepen, mijn van overmoed juichenden. Hoor, een gedaver op de bergen als van veel volk. Hoor, een rumoer der koninkrijken van verzamelde volken. De Here der heerscharen monstert een krijgsheer. Zij komen uit een ver land, van het einde des hemels (en ook uit de bodemloze afgrond), de Here en de werktuigen zijner gramschap, om de gehele aarde te verderven". (Jes. 13:3-5).

De Meden en Perzen waren opgeroepen om de oude stad Babel te verwoesten. Zij zijn een beeld van de antichristelijke macht, die in de eindtijd het kerkelijke Babel vernietigt. Er is sprake van vergelding, omdat de afvallige kerk steeds het ware volk van God verdrukte en het erfdeel des Heren plunderde. Zoals zij het Israël Gods in ballingschap voerde, zo gaat zij nu zelf in ballingschap. Haar wordt alles waaraan zij waarde hechtte en wat voor haar op aarde van belang was, ontnomen.

In haar beker waren de gruwelen van dwalingen en valse leringen, namelijk zonde en ziekte, gemengd. In de beker die zij drinken moet, bevindt zich een dubbele hoeveelheid van dit mengsel. Zij wordt nu door een macht overspoeld, die zijn kracht en activiteit rechtstreeks aan het rijk der duisternis ontleent. Zij komt in pijniging. omdat zij gekweld wordt door de boze geesten, en in rouw, door de wegname van al haar aardse bezit. Vroeger had zij aardse glorie en weelde, maar nu is zij depressief Als de weelde der natuurlijke dingen haar ontnomen wordt, is zij zonder God en zonder hoop in de wereld. Alle aanzien, eer, rijkdom en macht zijn voorbij, want zij zocht deze in de verkeerde richting.

De ware kerk zocht ook heerlijkheid, want er staat: "Die een leder vergelden zal naar zijn werken: hun, die in het goeddoen volhardende, heerlijkheid, eer en onvergankelijkheid zoeken, het eeuwige leven"(Rom. 2:7).

De weelde der kinderen Gods is de overvloedige rijkdom van genade in de eeuwige wereld. In haar hart spreekt de hoer: "Ik troon als koningin". Zij meent dus nog de vrouw van God te zijn en noemt zich de ware, de zuivere of de alleenzaligmakende kerk. Zij bezit een voorname plaats, want zij heerst over vele volken en zij is een "koningin en gebiedster der volken". (Jes. 47:5 en 7).

Welk een essentiële tegenstelling met de ware kerk, die een volk van koningen in de onzienlijke wereld vormt en die op aarde verdrukking lijdt. Babylon meent geen weduwe te zijn, omdat zij zich als het eigendom van de ware God presenteert. Het komt evenwel niet in haar hoogmoedig hart op, dat zij verstoten is en haar positie verloren heeft en zo in rouw gedompeld wordt.

 

 

Openbaring 18:8 

Daarom zullen haar plagen op één dag komen: dood en rouw en hongersnood, en zij zal met vuur verbrand worden; want sterk is de Here God, die haar geoordeeld heeft.

In een kort tijdsbestek wordt het vonnis over de ontrouwe kerk voltrokken. Op één dag komen dood, rouw en hongersnood. Let eens op de volgorde. De natuurlijke rij is: hongersnood, dood en rouw, maar wij hebben hier met beelden te maken, die een geestelijke betekenis aanduiden!

Eerst verdwijnt uit de valse kerk iedere vorm van geestelijk leven. De ware kinderen Gods zijn uit haar weggetrokken en daarom kan het oordeel over haar komen. Dood zijn betekent hier dus: de volkomen afsnijding van God. De laatste herinnering, zelfs aan bekering en wedergeboorte, is verdwenen. De rouw geeft de ontredderde geestelijke toestand dezer kerk weer. De hongersnood wijst op het feit dat het onmogelijk geworden is enig geestelijk voedsel, het brood des levens, daar te ontvangen. Wie niet uitgetrokken is, komt om. Omdat de inwerking der duistere machten zo fel is, kan alleen een. radicale breuk met Babylon nog uitkomst geven. Het is alles of niets.

Waar echter de verzegeling door de doop met de Heilige Geest niet gepredikt wordt en zijn kracht dus ook niet ervaren, is het onmogelijk zich van de invloeden der omklemmende machten vrij te maken.

In de vorige hoofdstukken werd telkens opgemerkt: "En zij bekeerden zich niet" (9:21). Babylon gaat onder, door gebrek aan kennis van de hemelse gewesten én door het gemis van de krachten der toekomende eeuw. Bij de behandeling van de zes bazuinen wezen wij meermalen op de betekenis van het vuur. Het verbranden wijst op het prijsgeven der kerk aan de machten der duisternis. De valse kerk, die zich op aarde heeft willen handhaven zonder gemeenschap met God en zonder kracht van de Heilige Geest, wordt nu voor altijd verstoten vanwege haar geestelijk overspel.

God velt een oordeel, dat wil zeggen dat Hij een scheiding maakt tussen het ware en het valse, het natuurlijke en het geestelijke in het huis Gods. God verwijst deze overspelige vrouw naar de verkeerde zijde van de scheidslijn. De uitvoerders van het vonnis zijn de tien horens, die de hoer berooid maken en naakt, haar vlees eten en haar met vuur verbranden (17:16).

Opgemerkt wordt nog dat God sterk is bij het volvoeren van het oordeel. Want het woord Gods is levend, dus werkzaam en komt altijd uit, en is krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard. Dit is wat de scheiding tot stand brengt. Een kerk die twintig eeuwen lang naar buiten optrad als vertegenwoordigster van de levende God op aarde, wordt gewogen en te licht bevonden. God marchandeert niet, maar handhaaft het principe van waarheid en gerechtigheid tot het allerlaatste toe.

Er is geen toegeven bij Hem mogelijk. Slechts wat den beelde des Zoons gelijkvormig geworden is, wordt in de eindtijd geaccepteerd. "Zie, de landman wacht op de kostelijke vrucht des lands en heeft geduld, totdat de vroege en late regen erop gevallen is" (Jac. 5:7). De schijnkerk wordt prijsgegeven aan de machten uit de afgrond, die geleid en gedirigeerd worden door de antichrist.

 

 

Openbaring 18:9,10 

En de koningen der aarde die met haar gehoereerd hebben en weelderig geweest zijn, zullen over haar wenen en weeklagen, wanneer zij de rook van haar verbranding zien, van verre staande uit vrees voor haar pijniging, zeggende: Wee, wee, gij grote stad, Babylon, gij sterke stad, want in één uur is uw oordeel gekomen!

De beschaafde wereld is nauw met het schijnchristendom verbonden. De koningen van wetenschap en kunst, en de invloedrijke staatslieden ontvangen uit Babylon steeds nieuwe impulsen, maar omgekeerd inspireren zij ook deze stad. De zogenaamde universele of algemene christelijke kerk nam de kenmerkende bestanddelen van de staat en van de heersende klasse in zich op en gebruikte deze tot haar eigen nut. Zij was een religieuze organisatie die de aantrekkingskracht van de wereld erkende en deze trachtte te beïnvloeden door juist de voornaamste elementen van haar structuur te aanvaarden.

Zo werd de kerk zelf een integraal deel van de gevestigde maatschappelijke orde. Zij trachtte mobiel te zijn door zich aan te passen. Hierdoor domineerde zij in de wereld en daarom domineerde de wereld in haar.

Bij de val van deze stad stort de "christelijke" cultuurwereld in. Haar invloed wordt door demonische inspiraties vervangen. Het wereldlijke gezag is altijd door de kerk ondersteund. Aan de andere kant was het veelal zo, dat alleen leden van de heersende kerk in aanmerking kwamen om officiële ambten te bekleden. Met de ondergang van Babylon en de komst van het antichristelijke rijk doet de wetteloosheid haar intrede.

Het gezag van de staatkundige en kerkelijke overheidspersonen verdwijnt en de wereldgeesten blijken onmachtig de orde te handhaven. De ondergang van de valse christelijke kerk betekent tegelijkertijd de omverwerping van het bestaande gezag en de bestaande orde. De rook der verbranding wijst op de verschrikkelijke gevolgen van deze ondergang. Ieder uitzicht naar boven wordt belet. De totale ontbinding van kerk en maatschappij is gekomen. De natuurlijke Gods- en wetskennis van de beheersers der aarde schieten tekort. De woorden "van verre" wijzen er op, dat deze koningen die met de hoer ontucht bedreven, zich nu van haar gedistantieerd hebben.

Zij waren goede partners en vinden het erg, dat Babylon vergaat. Voor de aarde en haar bewoners valt van haar niets meer te verwachten. De eindtijd kenmerkt zich door volslagen bandeloosheid. Het verenigde Babylon gaat in één uur onder. De oecumene is de oorzaak dat men gemeenschap heeft aan elkaars zonde en deel heeft aan de plagen. Dan is de wereld zonder enige christelijke organisatie en zonder een enkele officiële christelijke kerk. De vele eeuwen schijn christendom zijn dan ten einde. De sterke stad is gevallen.

Babylon was menselijkerwijs onneembaar vanwege zijn krachtige organisaties, die bij miljoenen het leven van de wieg tot graf beheersten. Zijn ondergang geschiedt in een zeer kort tijdbestek. De naam van Christus wordt dan alleen nog genoemd door de ware gemeente, die over de ganse aarde het evangelie van het Koninkrijk Gods predikt. "En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn"(Matth. 24:14).

 

 

Openbaring 18:11-13 

En de kooplieden der aarde wenen en bedrijven rouw over haar, omdat niemand in eer hun lading koopt, lading van goud, zilver, edelgesteente en paarlen, van fijn linnen, purper, zijde en scharlaken; allerlei welriekend hout, allerlei snijwerk van Ivoor en allerlei voorwerpen van het kostbaarste hout, van koper, ijzer en marmer, kaneel, specerij, reukwerk, mirre, wierook, wijn, olie, bloem en tarwe, lastdieren, schapen; (lading) van paarden en wagens en van lichamen; en zielen van mensen.

Na de koningen der aarde komen de kooplieden rouw bedrijven. De ontrouwe kerk had geen begeerte naar de schatten in de hemel, maar zij strekte zich uit naar de rijkdommen en geneugten van de aarde. Alles wat het leven verrijken en veraangenamen kon, werd door haar gezocht. Er was een voortdurende wisselwerking tussen de afgevallen kerk en de koophandel. De kerk, maar ook haar leden, vormden een rijk afzetgebied voor alles wat waardevol was. Wie denkt bij de opsomming van edele produkten der aarde niet onmiddellijk aan de prachtige kathedralen met hun rijkdommen?

Maar ook de leden van Babylon wilden in niets tekort komen. Velen van hen gaven zelf het voorbeeld van levensgenieting. De genoemde handelswaren beelden de rijkdommen uit, waarnaar de begeerte uitging. In Babylon is alles op het uitwendige en de tegenwoordige wereld gericht. In zijn zendbrief spreekt dezelfde apostel van "de begeerte des vlezes, de begeerte der ogen en een hovaardig leven". Duidelijk vermeldt Johannes daarbij, dat deze niet uit de Vader, maar uit de wereld zijn. Daarom gaat de valse kerk met de wereld en haar begeren voorbij (1 Joh. 2:16,17).

Opvallend is hier toch wel de uitspraak, dat voortaan niemand meer de waren der kooplieden koopt. De kerk van de antichrist, die Babylon verwoest en haar organisaties overneemt, staat onverschillig tegenover bezit van geld en luxe, maar ook ten opzichte van de cultuur en haar produkten en ten opzichte van hetgeen ziel en zinnen streelt.

Meestal wordt de antichrist als een supermens voorgesteld, die de rijkdommen der aarde beheerst en uitdeelt. Men ziet dikwijls in hem een verfijnd kunstenaar, die door schoonheid en weelde de mens verlokken zou. Maar de kooplieden der aarde kunnen aan de kerk van de antichrist hun schatten niet kwijt. Zij wenen "omdat niemand meer hun lading koopt".

De antichristelijke kerk is niet geïnteresseerd in kathedralen, in uitwendig vertoon, ceremonieën, pracht en praal of levensgenieting. Deze kerk is een imitatie van de ware kerk en haar volgelingen zijn de nabootsers van de geestelijke mensen Gods.

Zoals dezen het niet van de aarde verwachten, zo ook zoeken de volgelingen van de antichrist het in de onzienlijke wereld. Zij houden zich daarbij evenwel niet aan de wetten Gods, maar zijn volkomen wetteloos. Hun gemeenschap wordt slechts door één begeerte gedreven: in de hemelse gewesten en langs occulte weg de heerschappij te krijgen. Op deze wijze willen zij de ware kerk overwinnen en haar plaats innemen. In dit opzicht zal deze kerk "verschillen van alle andere", niet alleen staatkundig, maar bovenal religieus (Dan. 7:23).

De antichrist is de mens der wetteloosheid, die zich keert tegen de wetten Gods; dus tegen alles wat schoon en harmonieus is. In de degeneratie van de kunst in onze tijd zien wij hoe dicht wij reeds bij deze antichristelijke openbaring staan. Aan het slot van de opsomming der kostbaarheden worden ook genoemd: "lichamen en zielen van mensen". De valse kerk begeert de lichamen en zielen van mensen om ze aan haar getal toe te voegen en ze op aarde een goed leven te bezorgen. Zij belooft immers de begeerte des vlezes, de begeerte der ogen en een hovaardig leven. Zij bekommert zich niet om de geest van de mens,

Er staat niet bij dat die gekocht wordt. Al haar bemoeienissen liggen op het natuurlijke vlak. Zij speculeert op het verstand en het gevoel. Zij evangeliseert en bedrijft zending om zielen bij de zichtbare kerk te voegen en ze op een hoger cultureel plan te brengen. Haar bedoeling is evenwel niet om een geestelijk volk te vormen. In haar bevinden zich daarom de volks- en familiekerken, wier grootheid ligt in het aantal leden. Het gaat daar over natuurlijke mensen en men heeft geen belangstelling voor de wedergeboren en geestelijke mens. Jezus kocht met zijn bloed de geest, de ziel en het lichaam van de mens, om deze te herstellen en te genezen, opdat hij schatten in de hemel zou kunnen vergaderen.

 

 

Openbaring 18:14 

En het ooft waar naar uw ziel begerig was, is van u weggegaan en al wat kostelijk en schitterend was, is voor u verloren en het zal nooit meer gevonden worden.

Het ooft is alles wat de aarde voortbrengt. Het is het beste en het edelste in materieel en cultureel opzicht. In Babylon bevinden zich de vorsten van wetenschap en kunst. Zo was bijvoorbeeld in de middeleeuwen de kunst volledig afgestemd op het godsdienstige leven. In onze tijd zien wij hoe de valse kerk op alle terreinen aan creativiteit inboet en haar invloed op de wereld bezig is te verliezen. Duidelijk wordt opgemerkt dat deze weelde niet meer terugkeert. De antichristelijke tijd kent geen welvaartsstaat. Het bestaat uit "ijzer vermengd met kleiachtig leem", die nooit een samenhangend geheel kunnen vormen (Dan. 2:4 1).

Zo zal men bijvoorbeeld iedere zedenwet op seksueel terrein en in het huwelijksleven ontbinden, maar tegelijkertijd zal bruut geweld iedere vorm van vrijheid tenietdoen. Door ontluistering zal het seksuele leven iedere bekoring verliezen. De mens wordt blasé of zoals de verslaafde, ongevoelig voor natuurlijke verlangens.

In Jesaja 3:16-26 wordt de ondergang van de trotse vrouwen te Jeruzalem beschreven. De verwaten dochters van Sion verliezen alles wat zij bezitten en waarop zij zich verheffen. De tekening van deze profeet verzinnebeeldt hoe de afgevallen kerk van het nieuwe verbond ondergaat. Haar theologie, gebouwen, koren, liturgieën, haar concilies, synoden en kerkordeningen, alles wat aanzien in deze wereld heeft en tot sieraad strekt, wordt weggenomen. "Dan zal er in plaats van balsemgeur vunsheid zijn, in plaats van een gordel een touw, in plaats van haarvlechten kaalheid, in plaats van een pronkgewaad omgording met een rouwkleed, een brandmerk in plaats van schoonheid".

Gods Geest heeft Zich uit de ontuchtige kerk volkomen teruggetrokken en openbaart Zich alleen in de ontkomenen op de berg Sion, namelijk in de zonen Gods.

 

 

Openbaring 18:15,16 

De kooplieden in deze dingen, die aan haar rijk geworden waren, zullen van verre staan uit vrees voor haar pijniging, wenenden rouw bedrijvend, en zeggende: Wee, wee die grote stad, die gehuld was in fijn linnen, purper en scharlaken, en rijk versierd was met goud en edelgesteente en paarlen, want in één uur is al die zo grote rijkdom verwoest!

In deze verzen voegen zich de kooplieden bij de koningen der aarde, die ook van verre staan. Opnieuw wordt gezegd hoe groot de verbondenheid is tussen hen en de valse kerk. Er is een voortdurende wisselwerking tussen de hoererende kerk en de kooplieden. Door de inwerking van het christendom is de economie in deze wereld veranderd. In één uur, dus in een zeer korte tijd en plotseling komt dan het verderf als een dief in de nacht. "Terwijl zij zeggen: het is alles vrede en rust (vanwege de oecumene, die rust, vrede en eenheid verschaffen moet), overkomt hun, als de weeën een zwangere vrouw, een plotseling verderf, en zij zullen geenszins ontkomen". (1 Thess. 5:3).

Het wenen der kooplieden staat in verband met de verwoesting van alle rijkdommen van Babylon. "Het zwaard over zijn schatten, dat zij geplunderd worden!" (Jer. 50:37).

Het opkomende geslacht weigert de tradities en gewoonten van Babylon over te nemen. Het heeft geen behoefte aan haar filosofieën, maatschappelijke en culturele inzichten. "Voorwaar, de jongens der kudde zullen hen wegsleuren" (Jer. 50:45).

De jeugd zoekt een geestelijke wereld, hetzij goed, hetzij" kwaad. "Zonen en dochters zullen profeteren, jongelingen zullen gezichten zien". Daarom helpen zij mede de uitwendigheden en schijnvertoningen van Babylon waardeloos te maken.

 

 

Openbaring 18:17-19 

En iedere stuurman en iedere kustvaarder en de zeelieden en allen, die de zee bevaren, bleven van verre staan, en riepen, toen zij de rook van haar verbranding zagen, zeggende: Welke stad was aan deze grote stad gelijk! En zij wierpen stof op hun hoofden en riepen, wenend en rouw bedrijvend, zeggende: Wee, wee die grote stad, waarin allen, die schepen op zee hadden, door haar kostbaarheden rijk geworden zijn, want zij is in één uur verwoest!

De volgende groep rouwbedrijvers omvat de leiders van het religieuze leven. De kustvaarders trachten het natuurlijke leven via het godsdienstige te bevoorraden. Zij leggen de verbindingen tussen de landen via de zee. Babylon lag ook aan de kust, zelfs aan vele wateren, maar wezenlijk is zij op de natuurlijke wereld georiënteerd. De zeelieden zijn het volk, dat werkzaam is en dat zich beweegt in de religieuze wereld. Wij denken hierbij ook aan de grote wereldgodsdiensten als boeddhisme, mohammedanisme, maar ook aan theosofie, humanisme, rozenkruisers en dergelijke. Ook zij zijn bewogen en leven met Babylon mee vanwege de mildheid, die de ontuchtige kerk in de oecumene jegens de demonische godsdiensten heeft.

Ook zij profiteerden van de ontwikkeling en weelde van Babylon. Zij werden er rijk van, dat wil zeggen dat de beschaving, de geleerdheid, de wetenschap en kunstzinnigheid van Babylon ook hun ontwikkeling stimuleerden. Babylon hielp zelfs mee om op het materiële vlak hun verwoeste en in puinhopen gevallen moskeeën of tempels weer te herstellen. In de uitroep: "Welke stad was aan deze grote stad gelijk" blijkt, dat men het "christendom" toch als meerdere, machtiger, schoner en meer vermogend beschouwde. Nogmaals wijzen wij erop, dat Babylon geen fictieve kerk is, maar dat zij bestaat. Zij is rondom ons en haar macht en Invloed spreidt zij alom ten toon. Ten derde male wordt geconstateerd dat de ondergang der afgevallen kerk heel onverwacht en snel geschiedt.

Er zijn dus drie categorieën die om Babel's val treuren:

  1. de staatkundige machthebbers,
  2. de vooraanstaanden in het maatschappelijke en economische leven en
  3. de leiders van de religieuze wereld. Van de laatste groep lezen wij, dat zij stof op hun hoofden strooiden, een typisch religieuze manier van rouw bedrijven. Het is onvoorstelbaar om zich in te denken, wat het zijn zal als de officiële christelijke kerk plotseling instort en weggevaagd wordt. Toen Jericho's muren instortten, beefde de aarde en verschrikten de inwoners des lands, maar als Babylon valt, schudden de hemel en de aarde en zijn de bewoners der ganse aarde ontzet. Ineen korte spanne tijds wordt twintig eeuwen "christelijke cultuur" weggeveegd!

 

 

Openbaring 18:20 

Wees vrolijk over haar gij hemel en gij heiligen, en gij apostelen en profeten, want God heeft uw rechtszaak tegen haar berecht.

Nu komt de overgang. Tot dit vers toe hoorden wij over mensen die weenden en weeklaagden, maar er is ook een groep die zich verblijden mag. "Dan zullen hemel en aarde met al wat daarin is, jubelen over Babel" (Jer. 51:48). Wat is de zonde van Babylon? Zij noemt zich koningin en eigent zich daarmee het recht toe om met God op de troon te zitten. Daarom vervolgt de hoer de ware kerk, want deze is de vrouw des Lams.

Uit Jesaja 14:13,14 kan opgemaakt worden, dat de duivel via Babel zijn doel bereiken wil. "En gij overlegdet nog wel: Ik zal ten hemel opstijgen, boven de sterren Gods mijn troon oprichten en zetelen op de berg der samenkomst ver in het Noorden; ik wil opstijgen boven de hoogten der wolken (beeld van de gemeente), mij aan de Allerhoogste gelijkstellen".

De duivel wil zich op de troon van God zetten. Dit is hem in het begin niet gelukt en nu tracht hij zijn doel te bereiken door middel van de valse kerk. Als hij ziet dat hij ook dit plan niet ten uitvoerkan brengen, laat hij ogenblikkelijk deze kerk los en geeft hij haar over aan de macht van de antichrist. In de slag van Harmágedon jaagt de satan opnieuw naar hetzelfde doel, wanneer hij de hemel tracht binnen te dringen door middel van de gemeente van de antichrist.

Naast het geween van de groten der aarde, horen wij hier de oproep tot het bedrijven van vrolijkheid. Driemaal wordt in de eindtijd uitbundige blijdschap verwacht. In hoofdstuk 12:12, als satan uit de hemel geworpen wordt en de zonen Gods tot openbaring komen. Dan bij de ondergang van de valse kerk in dit vers en ten derde male bij de bruiloft des Lams, wanneer de heerschappij van de ware kerk een aanvang neemt in hemel en op aarde. (19:7).

Jezus sprak, dat er blijdschap in de hemel is over één zondaar, die zich bekeert. Nu mogen de engelen vreugde bedrijven bij de ondergang van de schijnkerk. De Heer doet immers recht aan de "heiligen, apostelen en profeten". Ook de heiligen leven in de hemelse gewesten en de engelen die hen dienen, leven met hen mee, omdat de heiligen dáár hun wandel hebben, dáár hun strijd voeren en de vreugde van de overwinning vieren. Apostelen zijn zij, tot wie Jezus sprak: "Omdat het u gegeven is de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen te kennen" (Matth. 13:11).

Zij hebben de kennis ook doorgegeven door middel van hun prediking en geschriften. Profeten zijn instrumenten, die in het bijzonder de gedachten Gods in deze wereld openbaren. Zij ontlenen hun functie niet aan de aarde, maar aan de onzienlijke wereld. Er is sprake van een rechtszaak, omdat Babylon pretendeerde de wettige zuivere kerk van God op aarde te zijn. Zij eiste de rechten op, die alleen aan de ware vrouw toekomen en vergoot het bloed van profeten en heiligen. "Mijn mishandeling en verminking kome over Babel, zegge de inwoonster van Sion, en mijn bloed over de inwoners van Chaldea, zegge Jeruzalem. Daarom, zo zegt de Here: Zie, Ik voer uw rechtsgeding en neem voor u wraak, en Ik zal zijn zee droogleggen en zijn bron doen verdrogen" (Jer. 51:35, 36).

"De Here heeft ons recht aan het licht gebracht; komt laten wij in Sion het werk van de Here, onze God, verhalen". (Jer. 5 1:10).

 

 

Openbaring 18:21 

En een sterke engel nam een steen op als een grote molensteen en wierp hem in de zee, zeggende: Zó zal Babylon met geweld geworpen worden, de grote stad, en zij zal nooit meer gevonden worden.

De machtige engel is die van Jezus (zie 10:1). Als een molensteen wordt Babylon in zee geworpen, dat wil zeggen dat deze stad in de geestelijke wereld totaal ondergaat. Als beeld ervan droeg Jeremia aan Seraja, de hofmaarschalk, op, om het boek, waarin het onheil over Babel geschreven was, met een steen verzwaard in de Eufraat te werpen en de vloek uit te spreken: "Evenzo zal Babel zinken en niet weer bovenkomen, ten gevolge van het onheil dat Ik erover ga brengen" (Jer. 51:64). "De zee is over Babel heen geslagen, door haar bruisende golven is het bedekt" (Jer. 51:42).

Wij geloven dat de profetieën aangaande het historische Babel letterlijk in vervulling gegaan zijn. Deze stad aan de Eufraat is ondergegaan en slechts de opgravingen van de puinheuvels wijzen erop, dat daar een stad gelegen heeft. Zo verwachten wij ook dat de profetieën aangaande het geestelijke Babylon nauwkeurig vervuld zullen worden. Onder hen die de profetieën letterlijk en op het aardse vlak verklaren, is aangaande het herstel van het antieke Babel als wereldmacht, groot verschil van mening. De ene partij acht de herbouw niet mogelijk, op grond van de uitspraak in Jesaja 13:19-22: "En Babel, het sieraad der koninkrijken, de trotse luister der Chaldeeën, zal worden als Sodorn en Gomorra, toen God ze ondersteboven keerde; het zal in eeuwigheid niet meer bewoond worden, noch bevolkt zijn van geslacht tot geslacht".

De andere partij beroept zich erop, dat vele profetieën aangaande het letterlijke Babel nog onvervuld zijn. Men gelooft dan dat Babel in de eindtijd de hoofdstad zal zijn van het antichristelijke rijk. Al deze uitleggers gaan verder van het standpunt uit, dat de antichristelijke tijd zeven jaar duren zal (Dan. 9:27).

De eerste helft is dan de aanloop, terwijl de laatste drie en een halfjaar die van de grote verdrukking over het natuurlijke volk Israël zullen zijn. Wij vragen onze lezer zich deze dingen te willen voorstellen. Volgens deze beweringen kan Jezus iedere dag of nacht terugkomen. Terwijl u dit leest, is het volgens deze schriftverklaarders mogelijk, dat de doden die in de Heer ontslapen zijn, nu reeds opstaan en de gemeente in een punt des tijds de Heer tegemoet gaat in de lucht. Een toebereiding van de vrouw des Lams, een doop in de Heilige Geest en de openbaring van de kracht Gods door de Heilige Geest acht men daar niet voor nodig.

Wij volgen deze visie verder. In de volgende drie en een halfjaar moet dan de tempel te Jeruzalem volkomen hersteld zijn, want in de laatste "helft van de week" zal de antichrist daarin volledig heersen. Wanneer de Heer deze nacht komt, staat echter op de plaats van de tempel nog de zogenaamde Omar-moskee. Geen wonder dat men uitgaat van een "prefabricated" tempel, die binnen enkele maanden kant en klaar moet zijn! Maar dan moet ook in deze korte spanne tijds volgens deze uitleggers het Romeinse rijk hersteld zijn. Zo lazen wij in een "second-coming"- boek van voor de tweede wereldoorlog: "In dit licht bezien, krijgt de as Rome-Wenen-Berlijn vooral voor de onderzoekers van het Profetische Woord grote betekenis.

Immers zij verwachten - naar dat Profetische Woord - een herstel van het Romeinse wereldrijk en de as Rome-Wenen-Berlijn voert daarheen".

Hoewel op dit ogenblik bij deze profetieënvorsers het herstel van het Romeinse rijk niet zo in de belangstelling staat als dat van de tempel te Jeruzalem, zal dit toch na de opname van de gemeente binnen drie en een halfjaar volledig geschied moeten zijn. Daarnaast verrijst dan nog Babylon aan de Eufraat als een metropolis die de wereld beheersen moet. Op dit ogenblik ligt deze stad evenwel nog onder het stof der eeuwen en van een "prefabricated" Babylon hebben wij in de diverse bladen die zich met deze visie bezighouden, nog niet gelezen.

Wie al deze dingen aanvaardt en in zo korte tijd gerealiseerd wil zien, moet wel een geloof hebben zoals in Israël niet gevonden werd! De letterlijke verwachting voor een herstel van Babylon in wat voor dimensie ook, strijdt met het einde van onze tekst: de grote stad zal nooit meer gevonden worden.

 

 

Openbaring 18:22 

En geen stem van citerspelers en zangers, van fluitspelers of bazuinblazers zal meer in u gehoord worden, en niemand, die enige kunst beoefent, zal meer in u gevonden worden, en geen geluid van de molen zal meer in u gehoord worden.

Opnieuw worden wij eraan herinnerd hoe groot de weelderigheid en uitwendige schoonheid van Babylon zijn. Uitdrukkelijk wordt geconstateerd dat vele beoefenaars der kunst geholpen hebben Babylon groot te maken en roem te verschaffen. Het geluid van de molen herinnert ons aan de bloem en de tarwe, die tot kostelijke spijze verwerkt worden (vers 13). Ook de muziek met de kerkkoren, orgels en andere instrumenten verhogen de sfeer, strelen de zinnen en veroorzaken religieuze ontroering. Dit alles is nu voorbij"!

 

 

Openbaring 18:23 

En geen lamplicht zal meer in u schijnen, en geen stem van bruidegom en bruid zal meer in u gehoord worden, want uw kooplieden waren de machthebbers der aarde, want door uw toverij werden alle volken verleid;

Alle licht wordt uit Babylon weggenomen. Johannes schreef eens, dat het leven het licht der mensen is. Daarom heersen in Babylon dood en duisternis. Let op de tegenstelling met de ware stad Gods, waar het Lam de lamp is, die licht en leven geeft, en waar geen nacht en duisternis zullen zijn. Ook het natuurlijke leven sterft weg, omdat de dragers ervan, namelijk bruidegom en bruid, ontbreken. Niemand voegt zich meer bij Babylon; de zonen en dochteren profeteren in de ware gemeente, of zij volgen de vanen van het antichristelijke leger.

Geen huwelijken worden meer in Babylon bevestigd of gesloten, waardoor deze stad zich zou kunnen vernieuwen. Eenmaal was Israël aan de Heer ongehoorzaam. Toen kreeg Babel de opdracht Israël te straffen. Nu " ontvangt het geestelijke Babylon dezelfde straf, waarmee het Israëls kwaad vergold (vergelijk vers 6). Het vonnis dat Babel moest voltrekken, luidde: "Ik doe uit hun midden verdwijnen de stem der vreugde en de stem der vrolijkheid, de stem van de bruidegom en de stem der bruid, het geluid van de handmolen en het licht der lamp; dan zal het gehele land tot een oord van puinhopen, tot een woestenij worden" (Jer. 25:10,11).

De kooplieden der aarde zijn rijk van Babylon geworden, maar natuurlijk bezat deze stad zelf ook handelslieden, die wat te geven en wat te ruilen hadden. In de afgevallen kerk waren de kunstenaars, de beroemde sprekers, de geleerden, de mannen van naam in cultureel, maatschappelijk en economisch opzicht.

De bijbel zegt dat ongehoorzaamheid de zonde der toverij is. Door haar weerspannigheid kreeg de ontrouwe kerk gemeenschap met de machten der duisternis en uit de vrucht hiervan liet zij alle volken zich verzadigen. Toverij is een vrucht van de gemeenschap van de menselijke geest met boze geesten. Zo is ook het aanbidden van (gestorven) heiligen, dus het contact zoeken met doden, niet anders dan een vorm van spiritisme. Het gevolg is een betovering, die de mensen misleidt en hen scheidt van het waarachtige leven met God.

Wij denken ook aan de gemeenschap met de gestorven voorvaderen en de diepe verering van hun geschriften, wat ook tot occulte bindingen leidt en tot geestelijke duisternis voert. Velen in de kerken zijn onbereikbaar voor het ware evangelie, omdat er een betovering op hen rust vanwege bindingen met valse leringen, met doden, met ceremonieën en omdat er verwachtingen zijn voorbevrijding en genezing en ontsluiting van de toekomst langs paranormale of occulte weg.

 

 

Openbaring 18:24 

en in haar werd gevonden het bloed van profeten en heiligen en van allen, die geslacht zijn op de aarde.

De geschiedenis der valse kerk is geschreven met het bloed van hen die werkelijk de Heer toebehoorden. Het bloed der heiligen werd niet door de wereld vergoten, maar door de kerkelijke instanties, die deze gelovigen vervolgden en door middel van de wereldlijke overheden lieten doden. Babylon is schuldig aan het bloed van allen die op aarde om des geloofs wille vermoord zijn. Babylon begint immers reeds bij Kaïn en groeit verder de eeuwen door, zodat de laatste bloedgetuigen op de straten der grote stad liggen, die geestelijk genoemd wordt Sodom en Egypte, alwaar ook onze Heer zelf gekruisigd werd (11:8).

Jezus sprak aangaande deze stad in zijn dagen: "Opdat over u kome al het rechtvaardige bloed, dat vergoten werd op de aarde, van het bloed van Abel, de rechtvaardige, tot het bloed van Zacharia, de zoon van Berechja, die gij vermoord hebt tussen het tempelhuis en het altaar. Voorwaar, Ik zeg u: Al deze dingen zullen komen over dit geslacht" (Matth. 23:35,36). Het bloed van de martelaren van het oude verbond werd toegerekend aan de afgevallen kerk van het oude verbond. Zo komt ook over het Babylon in de nieuwe bedeling, al het bloed dat vergoten is van de heiligen, apostelen en profeten.

       

19

 

 

Openbaring 19:1 

Hierna hoorde ik als een luide stem ener grote schare in de hemel zeggen: Halleluja! Het heil en de heerlijkheden de macht zijn van onze God,

In hoofdstuk 14:7 kondigde een engel het oordeel over Babylon aan met de woorden: "Vreest God en geeft Hem eer, want de ure van zijn oordeel is gekomen". In 18:20 worden de heiligen, apostelen en profeten opgeroepen om vreugde te bedrijven vanwege de ondergang van Babylon. De grote schare, die in de hemel is, doet dit met een machtige stem. Een deel van hen zijn nog in het aardse lichaam. Zij zijn de "overblijvenden" uit 1 Thessalonicenzen 4:15, maar de meeste heiligen zijn reeds gestorven en hun inwendige mens heeft bij Jezus zijn intrek genomen.

Onder hen zijn de zielen onder het altaar, die geslacht zijn om het woord van God en om het getuigenis dat zij hadden (6:9). Deze allen, samen met de heilige engelen, roemen het heil, de heerlijkheid en de kracht van God. Deze verlosten weten uit ervaring wat het heil - dat is de afzondering van het kwaad en de heling of genezing van de totale mens inhoudt. Dit in tegenstelling met de valse kerk, die geen heil kende of bracht.

De juichende menigte zag de heerlijkheid die God voor zijn gemeente bedoelde, terwijl Babylon slechts een glorie op aarde bezat. De ware heerlijkheid is die van de gelijkvormigheid aan het beeld van de Zoon. Zij zag ook de macht van God om zijn plan met de mens te realiseren. Ondanks de tegenwerking van de duivel en de ontuchtige kerk, werden de zonen Gods het beeld van Jezus Christus gelijkvormig.

 

 

Openbaring 1:2 

want waarachtig en rechtvaardig zijn zijn oordelen, want Hij heeft de grote hoer geoordeeld, die de aarde met haar hoererij verdierf, en Hij heeft het bloed zijner knechten van haar hand geëist.

Was in hoofdstuk 14:7 het oordeel van God over Babylon aangekondigd, zodat er een scheiding gemaakt zou worden tussen de ware kerk en wat Hem niet toebehoorde; nu prijst de schare God, omdat deze dit oordeel naar waarheid en in rechtvaardigheid tot stand bracht. Vervuld wordt: "Hij heeft het oordeel tot overwinning gebracht" (Matth. 12:20).

Het oordeel is voltrokken en Jezus heeft zijn gemeente tot overwinning gevoerd, want de zonen Gods werden openbaar en de grote hoer is geoordeeld. Ook is nu de tijd gekomen, dat het bloed der martelaren, die in de afvallige kerk vielen, gewroken wordt. In hoofdstuk 6:10,11 lezen wij, dat de zielen der martelaren onder het altaar roepen: `Tot hoelang, o, heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan hen, die op de aarde wonen?

En aan elk hunner werd een wit gewaad gegeven, en hun werd gezegd, dat zij nog een korte tijd moesten rusten, totdat ook het getal vol zou zijn van hun mededienstknechten en hun broeders, die gedood zouden worden evenals zij". Deze bede wordt nu ingewilligd. Het bloed van de knechten Gods wordt van de valse kerk geëist. "Vergeldt haar, gelijk ook zij vergolden heeft, en geeft haar dubbel naar haar werken; mengt haar het dubbele in de beker, die zij gemengd heeft; geeft haar zoveel pijniging en rouw, als zij heerlijkheid en weelde genoten heeft" (18:6,7). Het oordeel van God over Babylon wordt door de antichristelijke kerk uitgevoerd, want zij is het die met de tien koningen de hoer haat, haar berooid maakt en naakt, haar vlees eet en haar met vuur verbrandt (17:16).

 

 

Openbaring 19:3 

En zij zeiden ten tweeden male: Halleluja! En haar rook stijgt op tot in alle eeuwigheden

Tot viermaal toe weerklinkt in dit hoofdstuk het halleluja, dat wil zeggen: loof de Heer! Nu komt duidelijk aan het licht, wie de ware kinderen Gods zijn. Uit dit halleluja zien wij, dat de ware gemeente Babylon nimmer accepteerde en met de hoer nimmer gemeenschap heeft gekend. Babylon, de valse kerk, is een vijand van het volk Gods. Een geestelijke eenheid of een compromis met deze stad van leugen en ongerechtigheid was onmogelijk. De gemeente van Jezus Christus ervaart het als een bevrijding, wanneer de verwarring opgehouden heeft en brengt daarvoor de Heer lof.

Het gaat hier dus over de ondergang van de schijnkerk, die steeds het epitheton ornans (versierend bijvoeglijk naamwoord) "christelijke" gedragen heeft en die voorgaf de Heer der kerk toe te behoren. De antichristelijke kerk is géén schijn kerk, maar zij openbaart het wezen van het beest. Deze kerk ontstaat als de ware kinderen Gods uit Babylon getrokken zijn. Daarom mogen wijde antichristelijke kerk wel als een voortzetting van Babylon zien.

Zij maakt in de zienlijke wereld ook gebruik van bestaande organisaties, van scholen en van instituten. Babylon, de kerk der verwarring, valt geheel en al ten prooi aan het vuur, de machten der duisternis. Het wordt voor eeuwig Prijsgegeven. "Zoals God Sodom en Gomorra met hun naburen ondersteboven keerde, luidt het woord des Heren, zal daar niemand wonen en geen mensenkind daar verblijven (Jer. 50:40).

De rook herinnert aan de verstikkende nevenwerking van het vuur. Het zal onmogelijk zijn dat Babylon nog eenmaal herleeft, want het leven dat niet door het vuur vernietigd werd, wordt voor altijd door de rook verstikt. Wie in Babylon achterblijft en toch op enigerlei wijze nog, zoals vroeger, de Heer met een gedeeld hart wil dienen, zal ervaren dat dit een onmogelijkheid is, want de beïnvloeding van de geest van de antichrist is zo sterk, dat alle leven uit God wordt afgesneden.

 

 

Openbaring 19:4 

En de vierentwintig oudsten en de vier dieren wierpen zich neder en aanbaden God, die op de troon gezeten is, en zij zeiden: Amen, halleluja

De vierentwintig oudsten zijn de vertegenwoordigers van het nieuwe Jeruzalem, de vier dieren die van de zuchtende schepping. Babylon heeft bijna twintig eeuwen belet, dat de zonen Gods geopenbaard werden. De hoer misleidde het volk en gaf het stenen voorbrood. Er is blijdschap en aanbidding bij de vertegenwoordigers van de ware gelovigen aller eeuwen en bij de vier dieren, omdat het herstel van de schepping aangebroken is. Godsheerschappij zal nu weer ten volle in zijn schepping gezien worden. Het amen is een instemming en bevestiging op de lofprijzing der gemeente.

 

 

Openbaring 19:5 

En een stem ging uit van de troon zeggende: Looft onze God al zijn knechten, die Hem vreest, gij kleinen en gij groten!

De stem van de troon is die van de hersteller aller dingen, Jezus Christus. Opnieuw worden de knechten des Heren opgeroepen God te loven. Zij zijn immers Gods dienstknechten, omdat zij het werk des Heren uitvoerden, Hem tot het einde toe gehoorzaamden en volhardden in hun arbeid, ondanks druk en tegenstand. Zij bouwden de gemeente van de levende God en brachten de satan onder de voeten van de Heer (Hebr. 10:13).

Zij vreesden God, want zij hadden Hem lief en waren met eerbied voor Hem vervuld. Onderhen zijn kleinen en groten. Bij groten denken wij aan Daniël 12:3: "En de verstandigen zullen stralen als de glans van het uitspansel, en die velen tot gerechtigheid hebben gebracht als de sterren, voor eeuwig en altoos". Er staat niet, dat deze groten in het Koninkrijk Gods velen tot bekering gebracht hebben, maar tot gerechtigheid, dat wil zeggen dat zij deze bekeerlingen ook leerden leven naar de wetten Gods volgens de opdracht van de Meester: "Maakt al de volken tot mijn discipelen ... en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb" (Matth. 28:19).

Van deze groten wordt ook gezegd: "Wie overwint, hem zal ik maken tot een zuil in de tempel mijns Gods" of "Ik zal hem de morgenster geven". De geestelijke mens, die niet naar het vlees wandelt, maar naar de Geest, en waarin de wet Gods vervuld wordt, is tot alle goed werk volmaakt toegerust. Hij hoort bij de groten in het Koninkrijk der hemelen. Geen jota of één tittel van de wet is dan bij hem ontbonden, maar alles is in hem vervuld. (Matth. 5:18,19).

Hij heeft op het fundament gebouwd met goud, zilver en kostbaar gesteente. De kleinen zijn zij die op het fundament gebouwd hebben met hout, hooi en stoppelen. Veel van hun werken werden door het vuur verbrand en zij gingen beschadigd in (1 Cor. 3:15). In hun leven lieten zij zich niet geheel door de Geest Gods en zijn wetten leiden. Hun werken waren niet vol bevonden voor God (3:2). Hun kleed der gerechtigheid is beperkt en hun statuur in het Koninkrijk der hemelen is klein.

 

 

Openbaring 19:6 

En ik hoorde als een stem van een grote schare en als een stem van vele wateren en als een stem van zware donderslagen, zeggende: Halleluja! Want de Here, onze God, de Almachtige, beeft het koningschap aanvaard.

Hier bevindt de gemeente zich geheel in de hemel. Er is een gejuich van een talrijke schare die het Lam gevolgd is, waar Hij ook heen ging. Zij trokken door de glazen zee vermengd met vuur en kwamen als overwinnaars uit de strijd. De stem van de menigte is als het geruis van vele wateren. Dit wijst op de eenheid te midden van grote verscheidenheid van menselijke zielen uit alle geslacht, taal en natie. Het rollen van een geweldige donder bepaalt ons bij de stem van God, die door zijn volk heen klinkt. Het vormt immers een geestelijk geslacht, vol van de Heilige Geest. Zij beginnen weer met een machtig halleluja, dat is "loof de Heer"!

Dit hemelse koor vervult het Koninkrijk Gods met een majestueuze jubel. Het geeft ook de reden van deze vreugde aan: "De Here, onze God, de Almachtige, heeft het koningschap aanvaard". Bij de opname der gemeente, toen de vierentwintig oudsten zich op hun aangezichten neerwierpen, hoorden wij dezelfde belijdenis (11:17,18). De scheiding tussen hen die op de aarde onder de toom komen, en Gods volk dat naar lichaam, ziel en geest zich in de hemelse gewesten bevindt, is nu definitief.

Over de laatsten heeft de Here, onze God, de Almachtige, zijn koningschap aanvaard. Christus heeft Zich een volk verzameld, dat zich als een bruid toebereid heeft voor de bruiloft, en waarin Hij zijn koningschap heeft gevestigd. Babylon, de hoer, de schijnvrouw, is nu ondergegaan. De ware vrouw van het Lam is nu als een onberispelijke bruid gereed om de plaats op de troon als koningin in te nemen.

Na de eerste opstanding en de opname is het koningschap des Heren volkomen gevestigd in de ziel, de geest en het lichaam van zijn volk. Deze opstanding was de eerste zichtbare realisatie van het koningschap van God in de totale mens. Nu kan God met de geheel vernieuwde en volgroeide mens zijn schepping herstellen. Zijn parlement, waardoor Hij regeren gaat, is gevormd.

 

 

Openbaring 19:7 

Laten wij blijde zijn en vreugde bedrijven Hem de eer geven, want de bruiloft des lams is gekomen en zijn vrouw heeft zich gereedgemaakt;

In de uitdrukking: "ten wij blijde juichen en Hem de glorie geven", belijdt dit halleluja-koor, dat het voortbrengen van de ware gemeente, die in Christus is, Gods plan en zijn werk is. De gemeente is volkomen besloten in het Lam, dat is in Christus. Er is sprake van het Lam, omdat Hij de gemeente met zijn bloed kocht. Zoals in het oosten een vrouw met een koopsom gekocht werd, zo verwierf Jezus zijn gemeente door zijn eigen bloed.

Wij wijzen erop dat het Lam hier niet de bruidegom is en de gemeente de bruid: God is de bruidegom en het Lam met zijn vrijgekochten de bruid. Tussen de gemeente en Christus bestaat de verhouding als tussen vrouw en man, en niet die van bruid en bruidegom. Wij spreken daarom niet ten opzichte van Christus van een bruidsgemeente, maar de vrouw des Lams (met Christus als het hoofd) heeft zich gereed gemaakt voor de bruiloft met de Vader. Het Lam was altijd gereed, maar nu is ook de gemeente klaar. Uiteindelijk behoort de gemeente aan God zelf. "Gij zijt geslacht en Gij hebt hen voor God gekocht met uw bloed" (5:9).

Wij denken hierbij aan wat Paulus in 1 Corinthiërs 11:3 schreef: "Het hoofd van iedere man is Christus, het hoofd der vrouw is de man, en het hoofd van Christus is God". Man en vrouw zijn tezamen de "vrouw" van Christus en deze met de gemeente weer samen de "vrouw" van God. De bruiloft des Lams ziet dus op de volkomen geestelijke eenwording van de vrijgekochten met de Vader.

Voor het bruiloftsmaal wordt de gemeente, die nu naar geest, ziel en lichaam volkomen is, nog opgeroepen tot de grote en beslissende strijd tegen de antichrist en zijn leger. Dan neemt het bruiloftsmaal een aanvang, en de gasten die ervan mee genieten, zijn de volken die nog op aarde leven. Hoewel de bruiloft dus uiteraard in de eerste plaats voor bruidegom en bruid is, komt er ook heil voor de nog onbekeerde volken op aarde.

Jesaja 25:6-9 spreekt over deze glorieuze tijd. Vers 6 luidt: "En de Here der heerscharen zal op deze berg (Sion, als beeld van de Heilige Geest) voor alle volken een feestmaal van vette spijzen aanrichten, een feestmaal van belegen wijnen: van mergrijke, vette spijzen, van gezuiverde, belegen wijnen". In vers 7 wordt erop gewezen dat het wonen van God in de gemeente en zijn gemeenschap met haar niet langer bedekt is, maar openbaar. Allen die op de aarde wonen, zullen dan de eenheid van God en zijn gemeente aanschouwen. Er staat: "Hij zal op deze berg de sluier vernietigen, die alle natiën omsluiert, en de bedekking, waarmede alle volken bedekt zijn".

Voor de gemeente, die deel heeft aan het eeuwige leven en aan de eerste opstanding, hebben zonde en dood afgedaan. Vers 8 spreekt hiervan: "Hij zal voor eeuwig de dood vernietigen, en de Here HERE zal de tranen van alle aangezichten afwissen en de smaad van zijn volk zal Hij van de gehele aarde verwijderen, want de Here heeft het gesproken". Door de gemeente zal de aarde hersteld worden, zoals in vers 9 staat: "Men zal te dien dage zeggen: Zie, deze is onze God, van wie wij hoopten, dat Hij ons zou verlossen; dit is de Here, op wie wij hoopten; laten wij juichen en ons verblijden over de verlossing die Hij geeft".

Oosterse bruiloften duren lang, vaak zeven of meer dagen. De bruiloft waarover het hier gaat, eindigt na het zogenaamde duizendjarige rijk. Nog eenmaal wordt de satan losgelaten; dan volgt het laatste oordeel. Dan is de tijd aangebroken "wanneer Christus zijn koningschap overdraagt aan God de Vader, wanneer Hij alle heerschappij, alle macht en kracht onttroond zal hebben. Want Hij moet als koning heersen, totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten gelegd heeft ... Wanneer alles Hem onderworpen is, zal ook de Zoon zelf Zich aan Hem onderwerpen, die Hem alles onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen" (1 Cor. 15:24-28).

De vrouw des Lams is wel gereed, maar de aarde is nog niet verlost en hersteld. Na de nieuwe hemel moet ook nog de aarde vernieuwd worden. Aan de gemeente had Paulus geschreven: "Weet gij" niet, dat wij over engelen oordelen zullen? "Wat de aarde betreft: "Of weet gij niet, dat de heiligen de wereld zullen oordelen?" (1 Cor. 6:2,3).

De schepping zucht naar deze bruiloft des Lams, naar haar bevrijding, die door de zonen Gods geschieden zal. Want wat of wie door de zonen Gods vrijgemaakt zal worden, zal ook waarlijk vrij zijn! Ook in dit opzicht zijn deze zonen gelijkvormig aan hun Heer.

 

 

Openbaring 19:8 

en haar is gegeven zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen.

De gemeente wordt ingeschakeld om de schepping nu verder te herstellen. Dat zij voor deze heerlijke taak toebereid is, blijkt uit het feit, dat zij een rein en blinkend lijnwaad draagt. De heiligen hebben zich op aarde geopenbaard als zonen Gods die tot alle goed werk volkomen toegerust zijn. Hun rechtvaardige daden vormen de draden waaruit hun kleed geweven werd. Dit gewaad geeft de grootte en de statuur van de opstandingsmens aan. Wie veel gerechtigheid geopenbaard heeft, draagt een groot kleed en blinkt als een ster van de eerste grootte.

De gelovigen, door wie God weinig van zijn heerlijkheid heeft kunnen openbaren, bezitten een gering kleed en hebben een kleine statuur. leder zal wegdragen wat hij in zijn lichaam verricht heeft, hetzij goed, hetzij kwaad.

 

 

Openbaring 19:9 

En hij zeide tot mij: Schrijf zalig zij, die genodigd zijn tot het bruiloftsmaal des Lams. En hij zeide tot mij: Dit zijn de waarachtige woorden van God.

De engel die hier spreekt, is de engel des Heren. Van Hem wordt gezegd: Ik Jezus, heb mijn engel gezonden, om ulieden dit te betuigen voor de gemeenten" (22:16).

Deze hemelbode gebiedt de apostel op te schrijven, dat degenen die tot het bruiloftsmaal genodigd worden, zalig zijn. Wanneer wij bij de genodigden dan denken aan degenen die in het duizendjarige rijk nog op aarde zijn, kunnen wij zeggen, dat zij werkelijk in een gezegende tijd leven, waarin het heil hun zeer nabij komt en het door ieder mens kan worden gegrepen. De grote verleider is namelijk gevangen genomen en gebonden, terwijl de zonen Gods verschijnen, heilbrengend aan alle mensen.

Er bestaat voor ieder een mogelijkheid de verlossing en de genezing te grijpen. Eenmaal wees Jezus op verschillende categorieën mensen, voor wie het oude verbond geen heil kon brengen. De Heer noemde hen zalig, omdat de Zoon des mensen ook voor hen de mogelijkheid tot behoud bracht. Hij sprak: "Zalig de armen van geest". "Zalig de zachtmoedigen"! "Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid". Op deze wijze ligt nu een wereldwijde mogelijkheid tot herstel en behoud voor de gehele mensheid.

Allen zijn genodigd en God zegent de ganse aarde door deze invitatie tot het feest. Door te zeggen: "Dit zijn de waarachtige woorden van God", wordt betuigd, dat deze gang van zaken, waarbij de overwinnende heiligen tot voltooiing van het Godsrijk ingeschakeld worden, van eeuwigheid vastligt in het onveranderlijke raadsbesluit van God.

 

 

Openbaring 19:10 

En ik wierp mij neder voor zijn voeten om hem te aanbidden, maar hij zeide tot mij: Doe dit niet! Ik ben een mededienstknecht van u en uw broederen, die bet getuigenis van Jezus hebben; aanbid God! Want het getuigenis van Jezus is de geest der profetie.

Door het horen en het op zich laten inwerken van al deze heerlijkheid wordt Johannes zo overweldigd, dat hij zich voor de voeten van de engel werpt om deze te aanbidden. Zoals Johannes eerder als dood aan de voeten van Jezus viel, zo raakt hij ook nu buiten zichzelf bij het zien van de heerlijkheid der kinderen Gods. Dezen zijn naar lichaam, ziel en geest tot volmaaktheid gekomen. Zij zijn vol van de Heilige Geest. Zij zijn onafgebroken in gemeenschap met de Vader en de Zoon.

Dit zag Paulus toen hij opgetrokken werd in het paradijs en daar dingen zag, die het de mens niet vergund zijn uit te spreken. Beide apostelen zagen de gemeente, die volkomen afwas en gereed. De apostel Paulus schreef in

2 Timotheüs 3:16, dat elk van God ingegeven schriftwoord zich op het volkomene richt. Daarom is een uitleg van de Openbaring, die verbonden is aan een aards gezind en ongeestelijk volk Israël, onschriftuurlijk en verwerpelijk. Dit boek toont ons juist, hoe deze heilige doelstelling eenmaal heerlijke werkelijkheid zal worden.

De engel des Heren is evenals Johannes een geschapen wezen. Hij was uitgezonden in dienst van Jezus en ook Johannes is een dienstknecht van dezelfde Heer. De engelen werken met de heiligen gelijk op om het plan Gods uit te voeren. Samen hebben zij als dienstknechten één doel: het wederherstel aller dingen. Daarom spreekt de engel: "Ik ben uw mededienstknecht en die uwer broeders, die het getuigenis van Jezus bezitten; aanbid God!" Voor alle hemelingen geldt, dat God alléén voorwerp van verering en aanbidding is. In Jezus aanbidden wij het Woord van God, "de afstraling zijner heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen" (Hebr. 1:3).

Aan dit Woord heeft de Vader alle macht gegeven in hemel en op aarde. Dit Woord Gods overwint (vers 13). Daarom is het aanbidden van Jezus een aanbidden van God. Wat is het getuigenis van Jezus? Onze Heer sprak tot zijn discipelen: "Wanneer de Trooster komt, die Ik u zenden zal van de Vader, de Geest der waarheid, die van de Vader uitgaat, zal deze van Mij getuigen". (Joh. 15:26,27). Naast het getuigenis der gelovigen, getuigt dus ook de Heilige Geest. "En ook de Heilige Geest geeft ons daarvan getuigenis" (Hebr. 10:15).

De Heilige Geest levert het bewijs dat Jezus leeft, want Deze is de Doper met de Heilige Geest. Het getuigenis van Jezus is dus de Heilige Geest. Wie de Heilige Geest bezit, zal de woorden van Jezus kunnen doorgeven. Daarom kan er ook staan: "Aanbid God, want het getuigenis van Jezus is de geest der profetie". Jezus sprak immers van deze Geest: "Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen". (Joh. 16:14).

Wij kunnen de tekst dus ook zo lezen: de geest der profetie is het getuigenis van Jezus. De Geest spreekt door middel van de profetie in de dienstknechten Gods waarachtige woorden. Wij merken op, dat het hier niet gaat over ons getuigenis aangaande Jezus; dus iets wat wij zouden moeten doen, maar over hetgeen de Geest door middel van de gave der profetie openbaart. De bewering dat een gelovige altijd profeteren kan en nergens op behoeft te wachten, onderwerpt de Heilige Geest aan de wil van de mens. Bij profetie is echter de Geest primair.

"Want nooit is profetie voortgekomen uit de wil van een mens, maar, door de Heilige Geest gedreven, hebben mensen van Godswege gesproken". (2 Petr. 1:21). De onheilige leer dat ieder kind van God alleen maar in het geloof behoeft "uit te stappen", zonder deze innerlijke drijving van de Geest Gods, leidt tot de devaluatie der profetie, maakt haar tot een karikatuur en brengt de gemeente in verwarring.

 

 

Openbaring 19:11 

En ik zag de hemel geopend, en zie, een wit paard; en Hij, die daarop zat, wordt genoemd Getrouw en Waarachtig, en Hij velt vonnis en voert oorlog in gerechtigheid.

Johannes ziet wat in de onzichtbare wereld gebeurt. Jezus Christus naakt zich op voor de beslissende slag. De climax van de strijd tegen "de overheden, de machten, de wereldbeheersers dezer duisternis, de boze geesten in de hemelse gewesten" is gekomen. De apostel ziet opnieuw de ruiter op het witte paard, die hij in hoofdstuk 6:2 beschreven had. Toen was de Heer de eenzame ruiter, wel gekroond en gewapend, maar nog niet gevolgd door een overwinnende schare. Hij trok als overwinnaar uit om nog meer te overwinnen, dus om vele zonen tot heerlijkheid te leiden (Hebr. 2:10).

Nu zien wij Hem met een schare triomfators achter Zich, die allen aan het beeld van de Zoon gelijkvormig geworden zijn.

Het witte paard is een beeld van de Heilige Geest, die het Woord Gods draagt. Woord en Geest werken altijd samen. Het blijkt nu, dat het Woord Gods onveranderlijk en vast is. Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid". Wie ook ontrouw moge zijn, Hij blijft getrouw en Zichzelf verloochenen kan Hij niet. Tot Pilatus sprak Jezus: "Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat ik voor de waarheid zou getuigen" (Joh. 18:37).

Hierin was Hij getrouw. Vandaar dat Hij ook de getrouwe getuige genoemd wordt (1:5). Ook tegenover zijn volk is Hij getrouw, omdat wie op Hem betrouwt, niet beschaamd of teleurgesteld uitkomt (Rom. 10:11). " Jezus, die getrouw is jegens Hem, die Hem heeft aangesteld, evenals ook Mozes getrouw was in geheel zijn huis". Het huis van Jezus zijn degenen die "de vrijmoedigheid en de hoop, waarin wij roemen, tot het einde onverwrikt vasthouden" (Hebr. 3:2-6).

Zelf beantwoordt de Heer aan de waarheid, waarvan Hij getuige was, want Hij sprak: "Ik ben de waarheid" en daarom is Hij" waarachtig, dat is de waarheid hebbende. Hij velt vonnis, omdat de Vader Hem het oordeel heeft overgegeven (Joh. 5:22). God "heeft een dag bepaald, waarop Hij de aardbodem rechtvaardig zal oordelen door een man, die Hij aangewezen heeft" (Hand. 17:31).

Hoe oordeelt Jezus? Het antwoord luidt: "Het woord, dat Ik gesproken heb, dat zal hem (de mens) oordelen ten jongsten dage" (Joh. 12:48). In de vertaling van Brouwer luidt onze tekst: "Hij oordeelde met gerechtigheid en HIJ voerde strijd". Het oordeel is dus naar het recht Gods. Hij voert strijd in de hemelse gewesten, want daar verbreekt Hij de werken der duisternis. Hij vonnist de machten en degenen die zich door deze boze geesten laten gebruiken, dus slaven van de zonde zijn.

 

 

Openbaring 19:12 

En zijn ogen waren een vuurvlam en op zijn hoofd waren vele kronen en Hij droeg een geschreven naam, die niemand weet dan Hijzelf.

De vuurvlam wijst op de kracht van de Heilige Geest, die in deze ruiter is. Gelijk een vlam omhoog schiet, zo kan een geest zich verheffen. Bij toom laait hij op, zoals bij een brand. Hij zet zich uit als een vlam. die omhoog springt. Op deze wijze kan een geest heersen en andere geesten doen wijken. Hij maakt dan het terrein vrij van vreemde geesten of onderdrukt deze. Wanneer er staat, dat zijn ogen als een vuurvlam branden, wijst dit erop dat de Heer Zich tot de strijd opricht. Is het wonder dat de koningen der aarde tot de bergen en de rotsen roepen: "Valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van Hem, die gezeten is op de troon, en voor de toom van het Lam; want de grote dag van hun toom is gekomen en wie kan bestaan? (6:16, 17).

Op het hoofd van de ruiter zijn vele kronen. Toen hij wegreed, was er slechts één kroon op zijn hoofd (6:2). Toen was hij alleen, maar nu is zijn naam: Koning der koningen en Heer der heren, want zijn heerlijkheid en macht is vele malen vermenigvuldigd in de zonen Gods. De naam van het vleesgeworden Woord is Jezus, wat betekent: God redt, geneest, behoudt en verlost.

Wanneer de overwinning behaald is, verliest deze naam zijn betekenis. Dan is er een nieuwe nodig om de functie aan te duiden, die het vleesgeworden Woord na het herstel aller dingen in eeuwigheid zal hebben. Deze naam zal Hij schrijven op de overwinnaars, die zijn wezen dragen en met Hem de heerschappij delen (3:12). Deze naam is een verborgenheid, die alleen de Vader en de Zoon bekend is.

 

 

Openbaring 19:13,14 

En Hij was bekleed met een kleed dat in bloed geverfd was en zijn naam is genoemd: het Woord Gods. En de heerscharen, die in de hemel zijn, volgden Hem op witte paarden, gehuld in wit en smetteloos fijn linnen.

Het met bloed doordrenkte kleed wijst op het lijden en sterven van het Lam Gods. Hij alleen draagt zulk een gewaad. Dit kleed, dat zijn aparte statuur bepaalt, heeft Hij ontleend aan één daad van gerechtigheid voor alle mensen tot rechtvaardigheid ten leven (Rom. 5:18).

De naam "het Woord Gods" wijst op de relatie met de Vader. God is geest en Hij heeft gedachten, die Hij openbaart door ze als woorden naar buiten te doen treden. Jezus is de vleesgeworden openbaring van de gedachten Gods en van het plan Gods met de mens. Wanneer gedachten uitgesproken worden, zijn zij woorden die een zelfstandig bestaan leiden. In Johannes 1:18 staat: "Niemand heeft ooit God (die geest is) gezien; de eniggeboren Zoon, die in de schoot des Vaders is, die heeft Hem ons verklaard" (St.Vert.).

Spreker en woord hebben hetzelfde wezen. Daarom kan gezegd worden: "Het Woord was God" (Joh. 1:1). In de volheid des tijds werd het Woord Gods in de mens Jezus gerealiseerd. Hij was "de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen".

De heerscharen in de hemel zijn hier geen engelen, maar zij vormen de gemeente. Het woord "heerscharen" wijst op een geordende formatie (gemeente) en op strijd. Aan het hoofd der heilsarmee rijdt de "leidsman en voleinder des geloofs" Jezus Christus.

Degenen die gewassen waren in zijn bloed, die op aarde Het Lam volgden waar Hij ook heenging en die door hun rechtvaardige daden zich een wit kleed verwierven, volgen hun Heer ook op witte paarden, dat wil zeggen dat ook zij gedragen en bekrachtigd worden door de Heilige Geest.

 

 

Openbaring 19:15 

En uit zijn mond komt een scherp zwaard om daarmede de heidenen te slaan. En Hijzelf zal hen hoeden met een ijzeren staf en Hijzelf treedt de persbak van de wijn der gramschap van de toorn Gods, des Almachtigen.

De ruiter heeft een scherp zwaard. Hij draagt het niet op de heup en het is niet in zijn hand, maar het komt uit zijn mond tevoorschijn. Het is het zwaard van de Geest, "hetwelk is Gods Woord". "Want het Woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zó diep, dat het vaneen scheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift overleggingen en gedachten des harten" (Hebr. 4:12). Dit zwaard maakt een scheiding in de geest, in de ziel en in het lichaam der mensen.

Wat in geest, ziel of lichaam de boze toebehoort, wordt afgescheiden en verdelgd door het Woord des Heren. De Hebreeënschrijver vervolgt in vers 13: "En geen schepsel is voor Hem verborgen, want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem, voor wie wij rekenschap hebben af te leggen". Dus ook de geestenwereld is voor Hem niet verborgen, hoe deze zich ook verschuilen mag. Van Jezus, het Woord Gods, wordt gezegd, dat Hij wist wat in de mens was. (Joh. 2:25).

Met heidenen worden hier de boze machten bedoeld, want dezen maken de mens tot een heiden, dus iemand die totaal van God vervreemd is.

Nu volgt een nieuw beeld. Er is sprake van een ijzeren roede of knots, een dun uitlopende eikehouten stok met ronde, dikke knop, rondom met ijzeren pinnen bezet. Dit voorwerp is de eenvoudige oorsprong van de koninklijke scepter. Het woord "knots" is een veel gebruikte titel voor de Messias in het Oude Testament. Bileam profeteerde: "Een ster gaat op uit Jacob, een scepter (knots) rijst op uit Israël, en verbrijzelt Moab's slapen" (Num. 24:17).

Voor Jacob is de Messias een ster, maar Hij is een knots des oordeels over zijn vijanden. In Psalm 2:9 moet de uitdrukking: "Gij zult hen verpletteren met een ijzeren knots" gelezen worden: "Gij zult hen schaapherderen met een knots van ijzer".

In de teksten: "Hij zal hen hoeden met een ijzeren staf. (2:27), "een mannelijk wezen, dat alle heidenen zal hoeden met een ijzeren staf (12:5) en in onze tekst is de bedoeling duidelijk: met de heidenen handelen zoals een schaapherder handelt met rovers, die schapen willen stelen of doden.

Deze zelfde gedachte wordt door Paulus uitgesproken in zijn afscheid aan de ouderlingen van de gemeente te Eféze: "Ziet dan toe op uzelf en op de gehele kudde, waarover de Heilige Geest u tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden (schaapherderen, hetzelfde woord als hoeden in onze tekst), die Hij Zich door het bloed van zijn Eigene verworven heeft. Zelf weet ik, dat na mijn heengaan grimmige wolven bij u zullen binnenkomen, die de kudde niet zullen sparen" (Hand. 20:28,29).

Het is duidelijk dat hier met weiden, hoeden of schaapherderen, voornamelijk bedoeld wordt het manmoedig verdedigen van de kudde tegen de geestelijke vijanden. Het woord Gods verplettert als met een ijzeren knots iedere aanvaller van zijn volk. Ook aan de gelovigen wordt het zwaard geschonken, waarvan hier gesproken is. Het behoort immers tot de geestelijke wapenuitrusting (Ef. 6:17).

Dit zwaard ontvangen zij reeds bij de aanvang. De overwinnaars, dus zij die volkomen vrij zijn, ontvangen bovendien nog de ijzeren roede (2:26,27).

Een ander beeld is de perskuip. Wij behandelden deze reeds in hoofdstuk 14:19. Het bloed, dat uit de perskuip komt, is de wijn der gramschap van de toom Gods, des Almachtigen.

 

 

Openbaring 19:16 

En Hij heeft op zijn kleed en op zijn dij geschreven de naam: Koning der koningen en Here der heren.

Op het uitzonderlijke kleed staat een uitzonderlijke naam. Jezus Christus is in alles de eerste. Zij die gevolgd zijn waar Hij ook heenging, zijn koningen en heren in de nieuwe schepping. Hij is de voornaamste koning en de grootste heer. Er is dus sprake van een volk van koningen. Het Israël Gods is "een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom" (1 Petr.2:9).

Dit koningschap duidt de macht en de autoriteit aan, die deze heiligen in de hemelse gewesten bezitten. Deze "heerscharen die in de hemel zijn een leger, geformeerd uit edelen of heren. Allen dragen van top tot teen de geestelijke wapenrusting. Wij stellen ons voor, dat het kleed van de ruiter bijeengehouden werd door een gordel, die om het middel werd vastgeknoopt en waarvan de uiteinden afhingen van de heup tot de dij. De verslagenen, die aan weerszijden van hem vallen, lezen met grote verschrikking op zijn kleed en op zijn gordel, die langs de dij hing, de naam van Hem, tegen wie zij zich verzet hebben en die nu bezig is hen te vonnissen. Daarom: "Kust de zoon, opdat hij" niet toorne en gij onderweg niet te gronde gaat" (Ps. 2:12).

 

 

Openbaring 19:17 

En ik zag een engel staan op de zon en hij riep met luider stem en zeide tot alle vogels, die in het midden des hemels vlogen: Komt, verzamelt u tot de grote maaltijd Gods.

In hoofdstuk 12:1 is sprake van een vrouw die met de zon bekleed is. Daar bevindt de gemeente zich dus in de heerlijkheid van de Almachtige, en de zonen Gods worden in dat licht openbaar. Hier zien wij de engel, evenals de vrouw uit genoemd hoofdstuk, op - of zoals de meeste vertalingen hebben - in de zon. Het is de engel van de overwinnende gemeente. Deze engel is een dienstknecht van God, die het licht is, en van hen die de zaligheid beërven.

Hij bevindt zich in het midden of in het centrum van het Koninkrijk Gods, dus in de lichtzijde van het Koninkrijk der hemelen. Aan de duistere zijde is ook een midden of centrum des hemels. Daar heerst niet het leven, maar de dood. De vogels die in het midden des hemels vlogen, vertegenwoordigen de ontbindende machten, die in dienst staan van de dood, dus van de verderver Apóllyon of Abáddon (9:11).

Zeker van de overwinning in de strijd die komen gaat, roept de engel de ontbindende doodsmachten op om zich te verzamelen tot een ontzaglijke, grote maaltijd (een maaltijd Gods), die voor hen zal worden aangericht. In hoofdstuk 16:16 zagen wij, dat dit verzamelen plaatsgrijpt in het hemelse Harmágedon. Daar zal God de heidenen doen beven (Hagg. 2:8).

Joël 3:9-19 schildert deze strijd in profetische bewoordingen: "Maakt u op en komt, alle volken van rondom, en verzamelt U. Doe, o Here, uw helden (de legerscharen van het Woord Gods) daarheen afdalen. Laat de volken opstaan en oprukken naar het dal van Josafat, want daar zal Ik zitten om alle volken van rondom te richten. Slaat de sikkel erin, want de oogst is rijp. Komt, treedt, want de perskuip is vol; de wijnbakken stromen over. Want hun boosheid is groot. Menigten, menigten , in het dal der beslissing, want nabij is de dag des Heren in het dal der beslissing". Het woord Josafat betekent: Jahwe oordeelt. Van een natuurlijk dal met zulk een naam wordt noch in het Oude noch in het Nieuwe Testament gesproken. Wel denken wij als beeld van deze eindstrijd aan de zegepraal die Josafat over de vijanden des Heren behaalde (2 Kron. 20).

 

 

Openbaring 19:18 

om te eten het vlees van de koningen en het vlees van de oversten over duizend en het vlees van sterken en het vlees van paarden en van hen, die daarop zitten, en bet vlees van allen, vrijen en slaven, kleinen en groten.

In deze slachting zullen gedood worden: de "tien" koningen, de staatkundige en religieuze grootmachten, die met hun ideologieën en occulte krachten de antichrist steunen; ook de oversten van duizend, de voornaamste leiders; de sterken, waarin de geest van de antichrist zich het machtigst openbaart.

Het paard wordt hier, evenals in vers 20, bedoeld als een geestelijke macht, die zich in de mens volledig incorporeerde en die door zijn kracht ook anderen draagt. De laatste groep is het nauwst verbonden met de antichrist, waarvan gezegd wordt, dat zijn komst is naar de werking des satans met allerlei krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen en allerlei verlokkende ongerechtigheid (2 Thess. 2:9). Hier is geen sprake van het doden van geesten, want dit is onmogelijk, maar van het vlees dat door deze machten geheel in bezit genomen is. Verder wordt de gehele gemeente van de antichrist, die het merkteken van het beest draagt, gedood.

Of zij nu in het natuurlijke leven vrij zijn of slaaf, klein of groot, invloedrijk of willoos werktuig, het merkteken van het beest, de doop in de geest van de antichrist, maakt het hun mogelijk deel te nemen aan de strijd in de hemelse gewesten tegen de gemeente van Jezus Christus.

 

 

Openbaring 19:19 

En ik zag het beest en de koningen der aarde en hun legerscharen verzameld om de oorlog te voeren tegen Hem, die op het paard zat, en tegen zijn leger.

De strijd in de hemelse gewesten bereikt nu zijn hoogtepunt. Aan de ene zijde heeft het beest door de antichrist alle tegenkrachten bijeengebracht om in de onzienlijke wereld binnen te dringen en daar slag te leveren. Tegenover zich vinden zij het Woord Gods en zijn ruiterij, die geheel in de geestelijke wereld zijn, aangezien hun geestelijk lichaam ook gehoorzaamt aan de wetten van de Geest. Zij zijn immers reeds opgestaan of in een punt des tijds veranderd. Daarom zal het leger van de antichrist zich van de aarde moeten losmaken. Om slag te leveren, moet hun inwendige mens het sterfelijke lichaam verlaten. Hier vinden wij dus de grootste spiritistische seance aller tijden onder leiding van de antichrist.

Zijn gemeente is een occulte kerk. Wat de ware gemeente bereikte door het gebruik van de geestelijke gaven en geestelijke wapenrusting, irriteert het hoofd der antichristelijke kerk door toverij en het gebruik van middelen die zijn leden "high" maken. Het is bekend dat het occultisme te allen tijde gebruik gemaakt heeft van zichtbare en hoorbare middelen om in de onzienlijke wereld contacten te leggen. Wij denken aan: wichelroede, kristallen bol, planchetten, aardstralenkastjes, pendels, toverringen, spreuken, mantra's, draaiende schijven, magische formules, enzovoort.

De antichrist zal deze magie op wetenschappelijke wijze perfectioneren. Bovendien heeft de antichrist door "bedrieglijke wonderen en verlokkende ongerechtigheid" zijn volgelingen afgeleid van de waarheid.

"Daarom zendt God hun een dwaling, die bewerkt, dat zij de leugen geloven, opdat allen worden geoordeeld, die de waarheid niet geloofd hebben, doch een welgevallen hebben gehad in de ongerechtigheid" (2 Thess. 2:11,12).

In hoofdstuk 16:13,14 zagen wij, dat drie geesten van duivelen als kikvorsen kwamen uit de bekvan de draak en uit die van het beest en uit de mond van de valse profeet. Deze machten verleugenden de volgelingen van de antichrist om hen te verzamelen bij Harmágedon. Door zich op één ogenblik allen tezamen in dit paranormale avontuur te storten, vertrouwden zij er zeker op, de hemelse heerlegers te overwinnen. Op bevel van de antichrist zal het mogelijk zijn, dat allen, die het merkteken van het beest bezitten, op een bepaald ogenblik met hun zogenaamd astraallichaam uittreden.

Dan zal het gaan: Autoriteit tegen autoriteit, Waarheid tegenover leugen, Naam tegenover naam, Christus tegenover antichrist, de Heilige Geest tegenover het beest uit de afgrond. Dan zal de Here Jezus en die met Hem zijn" hen doden door de adem zijns monds en machteloos maken door zijn verschijning, als Hij komt" (2 Thess. 2:8).

In deze gigantische worsteling houdt de volmaakte wapenrusting stand: de gordel der waarheid, het pantser der gerechtigheid, het schild des geloofs, de helm des heils en het zwaard des Geestes.

 

 

Openbaring 19:20,21 

En het beest werd gegrepen en met hem de valse profeet, die de tekenen voor zijn ogen gedaan had, waardoor hij hen verleidde, die het merkteken van het beest ontvangen hadden en die zijn beeld aanbaden; levend werden zij beiden geworpen in de poel des vuurs, die van zwavel brandt. En de overigen werden gedood met het zwaard, dat kwam uit de mond van hem, die op het paard zat; en al de vogels werden verzadigd van hun vlees.

In de antichrist ontwikkelt het beest zulk een geestkracht, dat hij niet behoeft uit te treden, maar zijn sterfelijke lichaam gehoorzaamt aan de wetten van de geest uit de afgrond. Hiermee imiteert hij de verandering in een punt des tijds van de ware kinderen Gods. Na de nederlaag wordt hij levend in de poel des vuurs geworpen, dat is dus rechtstreeks en met zijn lichaam. Wij merken op dat de antichrist dus niet in het dodenrijk of de afgrond komt. Hij sterft dus niet in de gewone zin des woords.

Wanneer de antichrist gegrepen wordt, is dit inclusief het beest uit de afgrond, dat in hem woont. Daarom staat er: "Het beest werd gegrepen en met hem de valse profeet, die de tekenen voor zijn ogen gedaan had". De antichristelijke geest of het beest uit de afgrond werd gegrepen, en dit kan alleen tezamen met de valse profeet of de antichrist, met wie dit beest één was en door wie het zich manifesteerde. Degenen die zijn merkteken droegen en wier geest en ziel nu van hun lichamen gescheiden zijn, worden door het Woord Gods naar het dodenrijk of de afgrond verwezen.

Hun inwendige mens keert dus niet terug in het lichaam, waaruit zij getreden waren. Deze lichamen worden op hetzelfde ogenblik prijsgegeven aan de ontbindende machten van de dood, aan de vogels die in het midden des hemels vlogen. Hun onverzadigbare activiteit tot ontbinding vindt overvloed van werk. De dood die nimmer spreekt: "Het is genoeg", wordt nu voor een tijd verzadigd. In dit verband sprak de Heer: "Waar het aas is, daar zullen de gieren zich verzamelen" (Matth.24:28).

Daniël zag deze ondergang en beschreef die in hoofdstuk 7:11: "Het dier werd gedood, zijn lichaam (de gemeente van de antichrist) werd vernietigd en prijsgegeven aan de brand van het vuur (de machten van dood en verderf)".

In de opsomming van het vlees dat gegeten moest worden (vers 18), missen wij het vlees van de antichrist of valse profeet. Hij is met zijn getransformeerd lichaam direct in de poel des vuurs geworpen. Voor de antichrist als mens is dit de tweede dood, waaruit hij nimmermeer zal verrijzen, ook niet in de dag der opstanding. In hoofdstuk 20 komen wij terug op de poel des vuurs. Opnieuw is sprake van de overwinning van Hem, die op het paard zat. Het Woord Gods, dat als een zwaard uit zijn mond gaat, zal niet ledig wederkeren, maar het doet wat Hem behaagt en volbrengt, waartoe Hij het gezonden heeft" (Jes. 55:11).

       

hoofdstuk 20

 

 

Openbaring 20:1,2 

En ik zag een engel nederdalen uit de hemel met de sleutel des afgronds en een grote keten in zijn hand; en hij greep de draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan, en bij bond hem duizend jaren.

De engel die Johannes hier ziet, is waarschijnlijk Michaël, die tezamen met de gemeente al eerder tegen de draak en zijn engelen oorlog voerde (12:7). Deze aartsengel staat in het bijzonder in de eindtijd het Israël Gods terzijde (Dan. 11).

Hij draagt de sleutel van de afgrond in de hand. Ook in hoofdstuk 9:1 was er een engel met de sleutel van de put des afgronds. Wij concludeerden daar, dat deze sleutel de kennis voorstelt, die nodig is om het dodenrijk te openen ofte sluiten. Door middel van het spiritisme werd bij de vijfde bazuin de afgrond geopend en riep men de boze geesten daaruit op. In tegenstelling met dit occultisme binden de zonen Gods in de naam van Jezus en door de kracht van de Heilige Geest de demonen en werpen zij hen in de afgrond.

Deze opdracht wordt uitgevoerd door de ware gemeente en zij wordt daarbij gesteund door de heilige engelen. Jezus Christus heeft alle macht in hemel en op aarde en daarom is Hij de grote sleuteldrager. Hij heeft de sleutel Davids (3:7), de sleutels van het Koninkrijk der hemelen (Matth. 16:19) en die van dood en dodenrijk (1:18).

Hoe is het mogelijk dat satan nu gebonden kan worden? In hoofdstuk 12:9 wordt meegedeeld, dat de duivel uit de hemel op de aarde geworpen werd. Hij moest zich met zijn engelen naar de aarde terugtrekken. Daar gaf hij al zijn kracht, zijn troon en grote macht aan het beest (13:1,2). Deze geest uit de afgrond incorporeerde zich in de antichrist, het beest uit de aarde (13:11), en oefende al "de macht van de satan uit door middel van deze zoon des verderfs. In wezen was de geest van de antichrist dus overste van deze wereld.

Wanneer na de slag bij Harmágedon het beest en de antichrist gegrepen worden, heeft de duivel op dat ogenblik al zijn macht en kracht ook op de aarde verspeeld. Het beest en de antichrist worden in de poel des vuurs geworpen en hiermee is het medium weg, waardoor hij zijn heerschappij uitoefende. De satan zou dus van voren af aan moeten beginnen en opnieuw zijn koninkrijk gaan vestigen. Al zijn parate troepen hadden immers bezit genomen van degenen die het teken van het beest droegen. Als deze volgelingen van de antichrist gedood worden (19:21), gaan zij samen met deze duivelse legermacht, waarmee ze verbonden zijn, de afgrond in.

Te dien dage zal het geschieden, dat de Here bezoeking zal brengen over het heer der hoogte in den hoge en over de koningen der aarde op de aardbodem. En zij zullen bijeengebracht worden, zoals men gevangenen bijeenbrengt in een kuil, en zij zullen opgesloten worden in een kerker, en na vele dagen zullen zij bezocht worden" (Jes. 24:21, 22). Deze boze engelen worden dus voor lange tijd gestraft, totdat hun koning uit zijn gevangenis zal worden losgelaten (vers 7).

Natuurlijk blijven op aarde miljoenen mensen over, die wel door boze machten gebonden en overweldigd zijn, maar die niet in de geest van de antichrist gedoopt waren. Zij vormden evenwel geen leger dat welbewust tegen de Heer en zijn gezalfden in de hemelse gewesten streed. Deze mensen zijn veelal slachtoffer of bezet gebied, maar zijn geen strijdbare krijgers, waarmee de duivel nog oorlog voeren kan. De troepen die de satan op aarde tot dit doel uit de mensen gerekruteerd had, zijn geheel geliquideerd. Daarom is de tijd gekomen dat de satan gebonden kan worden, omdat hij onmachtig gemaakt is.

De grote keten waarmee dit gebeurt, is het woord van God. Er bestaat geen ander middel om een boze geest onschadelijk te maken dan het uitvoeren van de goddelijke opdracht door de kracht van de Heilige Geest. De gelovigen binden de machten uit kracht van het bevel van Jezus en in zijn naam. Hij sprak: "Gaat en predikt en zegt: Het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. Geneest zieken, wekt doden op, reinigt melaatsen, drijft boze geesten uit" (Matth. 10:7,8).

Een geest kan alleen gebonden worden door een uiting van een geest die meerder is. Er staat immers dat Jezus de naam heeft boven alle naam "opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen (dus gehoorzamen) van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde (dus in de afgrond) zijn" (Filip. 2:10).

Michaël overmeestert de duivel, bindt hem met het woord van God en werpt hem in de afgrond. Het is niet mogelijk dat wij ons in degene die gebonden wordt, zouden kunnen vergissen. Met vier namen wordt hij aangeduid. De draak is het krokodilachtige monster, dat het kwaad symboliseert, zoals ook de aanduiding oude slang of leviathan dit doet. (Jes. 27:1). De duivel is de aanklager en lasteraar der broeders, wiens ondermijnend werk nu ophoudt.

Satan betekent vijand of wederpartij van God en van de mensen. Deze brullende leeuw zal niet meer verscheuren en verslinden. Jezus heeft zijn Koninkrijk eerst in de hemelen gevestigd en toen zijn gemeente daar overwon, was het resultaat dat de duivel met zijn engelen uit de hemel geworpen werd. Alleen het Koninkrijk Gods hield daar stand. Er was een nieuwe hemel. Dan keert de Heer met zijn gemeente naar de aarde terug om daar zijn Koninkrijk te vestigen.

Na de nederlaag bij Harmágedon wordt de duivel met de zijnen in het dodenrijk geworpen. Een periode van herstel breekt nu op aarde aan, die aangeduid wordt als een vrederijk van duizend jaren, de grote wereldsabbat.

 

 

Openbaring 20:3 

en hij wierp hem in de afgrond en sloot en verzegelde die boven hem, opdat hij de volkeren niet meer zou verleiden, voordat de duizend jaren voleindigd waren; daarna moet hij voor een korte tijd worden losgelaten.

Al de tijd dat Christus en zijn gemeente bezig zijn de schepping te herstellen of "het gelaat des aardrijks te vernieuwen" (Ps. 104:30), vertoeft Gods tegenstander in de gevangenis. Jesaja schilderde de opschudding in het dodenrijk, wanneer satan daar als gebondene arriveert: "Het dodenrijk beneden is over u in beroering om u bij uw komst te ontmoeten; het wekt de schimmen voor u op, al de bokken der aarde; het doet alle koningen der volken van hun tronen opstaan. Zij allen vangen aan tot u te zeggen: Ook gij zijt krachteloos geworden als wij, gij zijt aan ons gelijk geworden; uw trots is in het dodenrijk neergeworpen" (14:9-11).

Bij deze profeet vinden wij de trapsgewijze nederlaag van satan onder de volgende bewoordingen: "Hoe zijt gij uit de hemel gevallen, gij morgenster, zoon des dageraads; hoe zijt gij ter aarde geveld, overweldiger der volken!. .. In het dodenrijk wordt gij neergeworpen, in het diepste der groeve".(14:12-15).

De krachtigste en meest actieve boze engel is onmachtig gemaakt. Dit is voor hem de plaats der pijniging, want een geest heeft tot eigenschap dat hij altijd bezig is en geen rust kent. Rusteloze activiteit behoort tot het wezen van de geestenwereld. Binding en gevangenschap betekenen voor hen kwelling. Voor satan is deze tijd nu aangebroken (Matth. 8:29 ). Van hem wordt gezegd dat hij de macht over de dood had (Hebr. 2:14).

Dit betekent dat de duivel door zijn verleiding en wetteloze werking de mens onder de ziekte- en doodsmachten brengt. De zonde brengt een scheiding met God tot stand, waardoor de mens geestelijk sterft; de ziekte voert hem tot de lichamelijke dood. De doodsmachten zijn de ontbindende machten. Eerst maken ze de band tussen de inwendige mens en zijn lichaam los en dan ontbinden ze het lichaam, dat tot stof weerkeert. De onsterfelijke, innerlijke mens wordt dan door hen gevangen gehouden.

De duivel is nu ook onttroond en onderworpen aan de dood, die allen die in zijn macht zijn, belet op te stijgen. De macht over de dood behoort evenwel aan Hem die sprak: "Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden, en Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk" (1:18). Wie aan Jezus toebehoort, zal immers naar de inwendige mens niet sterven. Hij zal de dood niet smaken en niet zien en hij leeft in een geestelijk lichaam.

Wanneer de satan in de afgrond geworpen is, wordt deze boven hem afgegrendeld en verzegeld, zodat hij niet kan terugkeren, totdat dit zegel verbroken wordt. Het is voor hem niet meer mogelijk in de hemel of op de aarde enige activiteit te ontplooien tot verleiding of pressie. Elke verleiding die rechtstreeks door boze geesten geschiedt, heeft opgehouden. Wel blijven op aarde de machten over, die een schuilplaats in de mensen en in de schepping gezocht hebben.

In de tijd van het vrederijk zullen de machten zich echter niet straffeloos kunnen openbaren. Zodra zij de mens gaan gebruiken (hem tot zondaar maken), wordt zo'n persoon die zich niet heeft laten bevrijden, prijsgegeven aan de vloek, dat wil zeggen aan de machten van de dood, zodat verleiding door mensen ook niet meer mogelijk is. Het zegel dat aangebracht wordt, wijst erop dat niets gedurende de duizend jaren veranderd mag worden. Zoals de leeuwenkuil boven Daniël verzegeld werd en de steen voor het graf van Jezus, zo wordt hier de afgrond boven de satan gesloten. De engel doet dit met de autoriteit van Gods woord en de kracht van zijn Geest.

Niet bedoeld wordt, dat het dodenrijk totaal afgesloten wordt, want ook in het duizend jarige rijk zullen nog mensen sterven en machten in de afgrond geworpen worden.

 

 

Openbaring 20:4 

En ik zag tronen en zij zetten zich daarop en het oordeel werd hun gegeven; en ik zag de zielen van hen, die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het woord van God, en die noch het beest noch zijn beeld hadden aangebeden en die het merkteken niet op hun voorhoofd en op hun hand ontvangen hadden; en zij werden weder levend en heersten als koningen met Christus, duizend jaren lang.

Wie zijn zij, die zich op tronen zetten en aan wie het oordeel gegeven wordt? Het is de gemeente van Jezus Christus, die met Hem gestreden heeft in de hemelse gewesten en met Hem de overwinning heeft behaald (19:19).

Na de overwinning bij Harmágedon gaat de belofte in vervulling: "Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op Mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon" (3:21).

De Hebreeënschrijver merkte nog op: "Doch thans zien wij nog niet, dat hem (de nieuwe mens) alle dingen onderworpen zijn; maar wij zien Jezus, ... met heerlijkheid en eer gekroond" (2:8,9).

Onze Heer bevindt zich reeds naar lichaam, ziel en geest in de troon des Vaders. In onze tekst nemen de opgestane gelovigen ook deze positie in. Jezus sprak: "Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde" en deze macht oefenen zij nu met Hem uit. In de bedéling waarin wij nu leven, bezit de gelovige alleen autoriteit in de hemelse gewesten. In het duizendjarige rijk gaat hij met Jezus ook de heerschappij op aarde delen.

Onder deze troonverwervers hebben de twaalf apostelen een bijzondere plaats. Zij gaven immers door hun woord en voorbeeld leiding aan het Israël Gods. Jezus sprak tot hen: "Voorwaar, Ik zeg u, gij, die Mij gevolgd zijt, zult in de wedergeboorte (herstel aller dingen), wanneer de Zoon des mensen op de troon zijner heerlijkheid zal zitten, ook op twaalf tronen zitten om de twaalf stammen van Israël te richten". (Matth. 19:28).

Want door hun woord en door hun getuigenis is het geestelijke Israël gevormd en het hemelse Jeruzalem gebouwd. Wat zij leerden, is alléén maatgevend en richtend. Op hun woorden valt de gemeente van het nieuwe verbond altijd nog terug. In de gelijkenis van de ponden (Luc. 19:11-27) wordt verhaald, dat een man van hoge geboorte voor zich de koninklijke waardigheid in ontvangst nam. In Johannes 12:31 noemt Jezus satan de overste dezer wereld, die buitengeworpen zal worden.

Nu is dit geschied en in Openbaring 11:15 staat, dat het koningschap over de wereld gekomen is aan onze Heer en zijn gezalfde (de gemeente). In de gelijkenis ontvangen de dienstknechten nu de heerschappij over een aantal steden naar verhouding van hun trouw en ijver. Hun opdracht is om deze steden te besturen en de vijanden (de machten) voor de ogen van de koning te slachten.

De tronen zijn het symbool van de heerschappij der zonen Gods. In de hemelse gewesten was de macht van Jezus reeds door hun toedoen gevestigd en de vijand verslagen. Nu volgt voor hen het koningschap op de aarde en het herstel van de zuchtende schepping. Daarom staat er: "Het oordeel werd hun toegewezen", dat wil zeggen dat zij op aarde nog scheiding moesten maken tussen het goede en het kwade (vergelijk Johannes 3:19).

De verleider is gevangen gezet, maar op aarde zijn nog vele gebondenen en geschondenen, die nog bevrijd en genezen moeten worden. Ook zij zullen deel kunnen krijgen aan het Koninkrijk Gods. Zo lang immers de mensen nog gebonden zijn door inwonende machten, hebben zij niet ten volle deel aan de vrede en aan de gerechtigheid.

Te midden van deze koningen valt één groep bijzonder op. Zij is die van hoofdstuk 6:9. Het zijn de martelaars van het nieuwe verbond. Toen werd hun een wit gewaad gegeven en hun werd gezegd, dat zij nog een korte tijd moesten rusten, totdat ook het getal vol zou zijn van hun mededienstknechten, die gedood zouden worden, evenals zij. Nu is dit getal vol, want het is aangevuld met degenen die noch het beest noch zijn beeld hadden aangebeden, en die weigerden het merkteken van het beest te dragen. "Johannes zag de zielen dezer martelaars; dus hij herkende hun inwendige mens, zoals hij die onder het altaar had gezien".

Wanneer gezegd wordt: werden weder levend" of met het "Interlinear Testament" beter vertaald: "Zij leefden opnieuw", wijst het woordje "zij" terug op degenen, van wie het begin van het vers spreekt, dus op hen die zich op tronen zetten. Allen die in Christus gestorven en opgewekt waren, nemen dan weer deel aan het leven op aarde. Toen zij nog in het vergankelijke lichaam woonden, waren zij machthebbers in de onzienlijke wereld. Met hun verheerlijkt lichaam heersen zij nu met Christus als koningen op de aarde.

Opnieuw wordt het tijdsbestek van duizend jaren genoemd, om aan te tonen dat dit vrederijk een door God afgemeten, bepaalde en volle tijd duurt. Zesmaal wordt de uitdrukking "duizend jaren" gebruikt, maar het blijft symboliek, omdat de Vader de beschikking van de tijden en gelegenheden aan Zich behouden heeft.

 

 

Openbaring 20:5,6 

De overige doden werden niet weder levend, voordat de duizend jaren voleindigd waren. Dit is de eerste opstanding. Zalig en heilig is hij, die deel heeft aan de eerste opstanding: over hen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en Christus zijn en zij zullen met Hem als koningen heersen, die duizend jaren.

De heersers die op de tronen plaatsnemen, zijn priesters en koningen naar de ordening van Melchizédek. Zij zijn degenen waarvan Jacobus 1:18 zegt: "Om in zekere zin eerstelingen te zijn onder zijn schepselen". Van hen wordt ook gezegd, dat zij gekocht zijn uit de mensen als eerstelingen voor God en het Lam.

Merk op, dat zij onberispelijk, dus zondeloos zijn, en dat geen leugen (dwaling) in hun mond gevonden wordt (14:4,5). Volgens de apostel Paulus waren zij "in Christus (zijnde) gestorven". Zij behoorden dus tot zijn lichaam. Zij staan het eerst op en daarna veranderen de overblijvenden in een punt des tijds (1 Thess. 4:16,17).

Wij spraken hierover reeds bij hoofdstuk 11. De overige doden over wie in onze tekst gesproken wordt, zijn dus degenen die niet tot de gemeente van Jezus Christus behoren. In de eerste plaats zijn dit dus allen die niet in het boek des levens geschreven zijn. Zij geloofden niet in de ware God noch in zijn Zoon en bleven onder de toorn van God. Maar ook de gelovigen van het oude verbond staan nog niet op. Tot Daniël werd gezegd: "Maar gij, ga het einde tegen, en gij zult rusten en opstaan tot uw bestemming aan het einde der dagen" (12:13).

Martha beleed op oudtestamentische wijze aangaande Lazarus: "Ik weet, dat hij zal opstaan bij de opstanding ten jongsten dage" (Joh. 11:24)

Dit is dus bij het eindoordeel. Wanneer Daniël zal opstaan, is zijn bestemming het nieuwe Jeruzalem. Daartoe behoren "de geesten der rechtvaardigen, die de voleinding bereikt hebben" (Hebr. 12:23).

De "feestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen" uit dit vers, is de gemeente, vergaderd in de tempel. De gelovigen in het oude verbond verwachtten "de stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwmeester is" (Hebr. 11:10). De gelovigen van het nieuwe verbond worden door Christus samengevoegd tot "een tempel, een woonstede Gods in de geest" (Ef 2:21,22).

Hoewel de tempel tot het nieuwe Jeruzalem behoort, vormt hij een apart en afgezonderd, speciaal God toegewijd, deel van de stad. De profetische lijn van het herstel is: eerst het altaar (schuldvergeving en rechtvaardiging door het geloof), dan de tempel (de gemeente als woonstede Gods) en vervolgens de stad (de gelovigen van alle tijden). De herbouw van tempel en stad in de dagen van Ezra en Nehemia corresponderen in schaduw met de hemelse werkelijkheid.

Ten tijde van het nieuwe verbond zijn er velen, die wel in de schuldvergeving op grond van het volbrachte werk op Golgotha geloven, maar die geen weet gehad hebben of nog hebben van de inwoning van de Heilige Geest. is. Daarom kennen zij ook geen overwinning op de machten der duisternis. Met hun oudtestamentische en met de wet van de Sinaï in plaats van de wet des Geestes, behoren zij in feite nog tot de gelovigen van het oude verbond.

Zij zijn geen geestelijke mensen, omdat zij niet door de Geest leven en geen rekening houden met de geestenwereld, maar hun denken is aards georiënteerd. De eerste opstanding begint bij de inwendige mens, die na de wedergeboorte opstaat tot een nieuw leven. Jezus sprak: "Voorwaar, voorwaar. Ik zeg u, de ure komt en is nu, dat de (geestelijk) doden naar de stem van de Zoon van God zullen horen, en die haar horen, zullen leven".(Joh. 5:25).

Naar het lichaam kunnen deze gelovigen wel sterven, maar wanneer zij in het nieuwe leven volharden, zal hun inwendige mens (geest en ziel) de dood nimmer ontmoeten. "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, indien iemand mijn woord bewaard heeft, hij zal de dood in eeuwigheid niet aanschouwen ... Indien iemand mijn woord bewaard heeft, zal hij de dood in eeuwigheid niet smaken". (Joh. 8:51,52).

Om deel te hebben aan de eerste opstanding gaat het om het feit, of men de woorden van Jezus blijft bewaren en de hoop tot het einde toe onverwrikt vasthoudt. De leer van de "zielenslaap" beweert, dat een gelovige bij zijn sterven "ophoudt te leven in elke vorm", dat wil dus zeggen, gewoon weg verdwenen is naar geest, ziel en lichaam. Dit komt niet overeen met de woorden van Jezus.

Wie bij zijn wedergeboorte uit de doden opgestaan is, behoeft naar de inwendige mens nooit opnieuw op te staan. De leer van de zielenslaap geeft een streep door de namen die in het boek des levens geschreven zijn; deze leer zegt immers dat deze mensen dood zijn; ook naar de innerlijke mens!.

Bij de wedergeboorte zijn geest en ziel uit de doden opgestaan. Bij de scheiding van het vergankelijke lichaam nemen zij intrek bij Jezus. Hun geestelijk lichaam zal bij de wederkomst des Heren in staat zijn zich ook met Hem in de natuurlijke wereld te openbaren. Daarmee is de eerste opstanding voltooid.

Uitdrukkelijk wordt vermeld dat degenen die hieraan deel hebben, zalig en heilig zijn. Zalig betekent gelukkig, dus volkomen functionerend naar de wil van God. Heilig is afgezonderd van het kwaad, en geheeld. De gelovigen hebben het einddoel bereikt, "dat is de zaligheid der zielen" (1 Petr. 1:9).

De tweede dood of de poel des vuurs is de eeuwige dood. Dit betekent dus de eeuwige of eindeloze scheiding van God. "Dezen zullen boeten met een eeuwig verderf, ver van het aangezicht des Heren en van de heerlijkheid zijner sterkte" (2Thess. 1:9).

De tweede dood heeft geen macht over allen die deel hebben aan de eerste opstanding, want zij hebben eeuwig leven. De tijdelijke - of lichamelijke dood heeft wel macht over de meesten van hen gehad, zo goed als de dood ook over Jezus heeft geheerst (Rom. 6:9).

In hun vergankelijk lichaam openbaarden de gelovigen zich als koningen en priesters in de hemelse gewesten. Nu heersen zij op aarde met Christus een door God bepaalde tijd, teneinde de schepping tot herstel te brengen. "Want Hij moet als koning heersen (met zijn gemeente), totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten gelegd heeft" (1 Cor. 15:25).

Als priesters doen zij een reinigend en verzoenend werk en als koningen geven zij leiding aan de schepping. Zij brengen de schepping, die tot vruchteloosheid gedoemd was, weer tot haar oorspronkelijke staat terug (Rom. 8:19,20).

Daarmee nemen zij de vloek weg, die door de gevallen mens over de aarde was gekomen. Het Oude Testament spreekt over dit tijdperk als een grote wereldvrede, waarvan geprofeteerd wordt: "De woestijn en het dorre land zullen zich verblijden, de steppe zal juichen en bloeien als een narcis, zij zal welig bloeien en juichen, ja, juichen en jubelen. De heerlijkheid van de Libanon is haargegeven, de luister van de Karmel en, van Saron; zij zullen aanschouwen de heerlijkheid des de luister van onze God". (Jes. 3 5:1,2).

Dit herstel beperkt zich natuurlijk niet tot het land Israël, maar dit is een beeld van hetgeen op den ganse aarde plaatsvindt. Ook de dieren zullen van hun boosaardige eigenschappen verlost worden, doordat ze niet meer onder de beïnvloeding en pressie van de boze machten staan. De ware aard van het nu verscheurend en giftig gedierte komt dan tevoorschijn, als gezegd wordt: "Dan zal de wolf bij het schaap verkeren en de panter zich nederleggen bij het bokje; het kalf, de jonge leeuw en het mestvee zullen tezamen zijn, en een kleine jongen zal ze hoeden; de koe en de berin zullen samen weiden, haar jongen zullen zich tezamen neerleggen, en de leeuw zal stro eten als een rund; dan zal een zuigeling bij het hol van een adder spelen en naar het nest van een giftige slang zal een gespeend kind zijn hand uitstrekken. Men zal geen kwaad doen noch verderf stichten op gans mijn heilige berg, want de aarde zal vol zijn van de kennis des Heren, zoals de wateren de bodem de zee bedekken" (Jes. 11:6-9).

Men vraagt wel eens spottend, of er ook boze machten in het spel zijn als iemand door een wesp gestoken wordt. De bijbel leert, dat na de binding van satan zelfs het giftigste gedierte onschadelijk zal zijn. Het spreekt dus vanzelf dat ook een wesp de mens geen kwaad meer zal doen. Dan zal zelfs blijken dat de ware aard van de leeuw immers even vreedzaam is als die van het grazende rund in de weide.

Ook de mens zal niet langer verleid worden, maar verlost kunnen zijn van al zijn onderdrukking en gebondenheden, "want men zal geen kwaad doen noch verderf stichten", omdat Gods Geest de alleenheerschappij bezit. De leeftijd van de mensen die kennis van de wetten Gods hebben, en daarnaar wandelen, zal ook hoog liggen. In Jesaja 65:17 wordt van het scheppen van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde gesproken. Wanneer het duizendjarige rijk aanvangt, is de schepping van een nieuwe hemel voltooid. In de onzienlijke wereld is iedere boze geest geïsoleerd, hetzij in het dodenrijk, hetzij in de poel des vuurs.

De hemel is herschapen na een proces van duizenden jaren en nu is de tijd aangebroken om de aarde te vernieuwen. Er vangt een bedeling aan, waarin de ziekte- en zondemachten, die nog in de mensen overgebleven zijn na de slag bij Harmágedon, gebonden worden en uitgedreven. Alleen de doodsmacht wordt in het duizendjarige rijk niet overwonnen; dit geschiedt pas na het laatste oordeel.

Natuurlijk moet men zich willen laten verlossen. Degene die zich niet laat bevrijden, loopt een groot risico, daar hij bij het openbaren van de zonde dadelijk door de vloek getroffen wordt en sterft. In Jesaja 65:20 wordt voorspeld dat het leven van een zuigeling niet meer bedreigd wordt. Geen kind zal een ontijdige dood sterven. Maar ook het leven van ieder die verlost is, blijft tot in hoge ouderdom functioneren. Een grijsaard zal het getal van zijn dagen vol maken. "Want als de levensduur der bomen zal de leeftijd van mijn volk zijn" (vers 22). In onze vertaling staat dan nog in vers 20: "Want de jongeling zal als honderdjarige sterven".

De Septuagint vertaalt evenwel: "De jeugd zal honderd jaar zijn". Dit betekent, dat iemand tot op honderdjarige leeftijd een jongeling is. Wat de zondaar betreft, wanneer hij op honderdjarige leeftijd sterft, dat wil dus zeggen: nog als jongeling, is dit doordat de vloek hem treft. Hij was een zondaar, omdat er nog een boze macht in hem woonde, van wie hij niet bevrijd wilde worden en die zich door hem openbaarde.

In het duizendjarige rijk volgt op iedere manifestatie van de zich verschuilende macht onmiddellijk de straf. In het vrederijk is voor zondaars geen plaats! Wij vinden hier dus op de hele aarde een volmaakte theocratie, zoals het volk Israël er een in schaduwen bezat, waar ook vele gebondenen moesten worden uitgeroeid. "Want uit Sion zal de wet uitgaan en des Heren woord uit Jeruzalem. En Hij zal richten tussen volk en volk en rechtspreken over machtige natiën. Dan zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen

omsmeden en hun speren tot snoeimessen; geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren" (Jes. 2:3,4).

De herleefde gemeente van Jezus Christus is het "koninklijke priesterschap, de heilige natie, een volk Gode ten eigendom" (1 Petr. 2:9).

Zij regeert met Christus vanuit Sion en voltooit de stad Gods. Door de verdrukkingen is de gemeente in de strijd sterk geworden en gevormd tot een koninklijk geslacht, een volk van overwinnaars. Wij zouden hen die tot de gemeente behoren, stedehouders Gods willen noemen, want zij zullen de volkeren besturen, en als koningen regeren. Door hen wordt de ganse schepping volkomen gezuiverd en geen nieuwe boze machten kunnen binnendringen. Zij zijn het die onder de volkeren de zondaars veroordelen, maar hen die het eeuwig evangelie aanvaarden, bevrijden, herstellen en zo de weg banen, dat de Heilige Geest woning in hen kan maken.

Aan het einde van het duizendjarige rijk is er opnieuw een paradijstoestand aangebroken voor mens en dier, die evenwel nog aan de vergankelijkheid onderworpen zijn. De bevrijding en verlossing van de mens in het duizendjarige rijk verschillen in wezen niet met die in onze bedeling. Alleen is er geen verleiding en pressie meer van buitenaf. Jezus spreekt over deze tijd als over de toekomende eeuw.

In Mattheüs 12:22 staat, dat Jezus een bezetene, die stom en blind was, bevrijdde. De Farizeeën beschuldigden de Heiland, dat Hij de boze geesten slechts uitdreef door Beëlzebul, de overste der geesten. De Heer antwoordde, dat het Koninkrijk Gods over de mens kwam, indien door de Geest Gods de boze geesten uitgedreven werden. Voor wie dit ontkent en loochent, is geen bevrijding mogelijk, want "spreekt iemand tegen de Heilige Geest, het zal hem niet vergeven worden, noch in deze eeuw, noch in de toekomende" (vers 32).

Ook in het vrederijk wordt niemand tegen zijn wil verlost en blijft het mogelijk de Heilige Geest te lasteren. Er is dus ook geloof nodig in de Heilige Geest, die door de gemeente werkt. De gaven, die ons nu reeds in het midden van de gemeente geschonken worden, zijn een onderpand van onze erfenis in de toekomst. Dan functioneren zij evenwel onbelemmerd en in hun volle kracht. Zij worden genoemd "de krachten van de toekomende eeuw" (Hebr. 6:5).

Ook dan geschiedt iedere bevrijding in de naam van Jezus, want Hij is gezet "boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en alle naam, die genoemd wordt niet alleen in deze, maar ook in de toekomende eeuw" . (Ef. 1:21).

Wij merken nog op, dat wanneer er gesproken wordt over priesters, wij zeker niet mogen denken aan mannen uit het geslacht van Levi, zomin als de Hogepriester Jezus Christus, uit het geslacht van Aäron is. De principiële fout van vele chileasten is, dat zij een natuurlijk volk Israël op de plaats zetten van een geestelijk Israël Gods, de gemeente. De gemeente wordt dan op aarde toeschouwer, terwijl ze in haar bediening om te redden en te verlossen, uitgeschakeld wordt.

Maar er staat: "Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde" (5:10). Aan de gemeente heeft God de toekomende wereld, waarvan wij spreken, onderworpen (Hebr. 2-5). Het regeren, onderwijzen. bevrijden en onder controle houden van een toegewezen gebied, wordt voor deze koningen en priesters zeer vergemakkelijkt, omdat zij een geestelijk lichaam hebben, dat evenals het lichaam van Jezus na zijn opstanding, niet aan tijd en plaats gebonden is.

 

 

Openbaring 20:7,8 

En wanneer de duizend jaren voleindigd zijn, zal de satan uit zijn gevangenis worden losgelaten, en hij zal uitgaan om de volkeren aan de vier hoeken der aarde te verleiden, Gog en Magog, om hen tot de oorlog te verzamelen, en hun getal is als het zand der zee.

In "de duizend jaren" hebben de zonen Gods hun werk voltooid. In de kracht Gods hebben zij de schepping hersteld. Dan kan van de aarde gezegd worden, dat zij als de hof des Heren is: vruchtbaar en vredig functioneert dan de schepping naar de wetten Gods.

Na de duizend jaren is opnieuw sprake van een volheid des tijds, een voleindigd zijn. De satan wordt uit zijn kerker losgelaten en voor de aarde breekt weer een tijdperk van beproeving aan. Ogenblikkelijk wordt de duivel na zijn ontketening actief. Massaal en wereldomvattend herhaalt zich wat eenmaal in het paradijs geschiedde. Satan trekt met zijn heerlegers uit; dan niet om een enkel mensenpaar te verleiden, maar om de volkeren die in vrede en gerustheid wonen, over de gehele aardbodem ten val te brengen.

Hij tracht hen allen aan God ongehoorzaam te maken en tot opstand te brengen. Wij weten niet hoe lang deze afschuwelijke periode duren zal, maar de bijbel spreekt over een korte tijd (vers 3). Na een tijdperk van duizendjarige vrede breekt de oorlog in de hemelse gewesten opnieuw en feller dan ooit uit. Zijn lange gevangenschap heeft satan niet veranderd, waaruit wel blijkt dat hij onverbeterlijk is en een verzoening tussen God en de duivel nimmer tot stand kan komen. Een van het duizendjarige vrederijk vinden wij in de regering van Salomo. In zijn dagen werd de tempel tot een centrale plaats in de eredienst gesteld.

Zoals de gemeente in het duizendjarig rijk het middelpunt van de ganse herstelde mensheid wezen zal, zo grondde Salomo de tempel als geestelijk centrum voor Israël. Deze getuigde: "En nu heeft de Here, mijn God, mij rust gegeven allerwegen; er is geen tegenstander en generlei onheil". (1 Kon. 5:4).

De tijd van koning David is beeld van onze bedéling. Hij moest zijn ganse leven strijden, opdat het volk Israël in vrijheid zou kunnen wonen: "Zodat het op zijn eigen plaats kan wonen, zonder dat het meer opgeschrikt wordt en boosdoeners het onderdrukken zoals vroeger" (2 Sam. 7:10).

Aan het einde van het vrederijk van Salomo valt deze vorst in handen van de verleidende machten. Hij diende Astarte, Milkom, Kamos, Moloch en vele andere goden, tezamen met zijn vele vreemde vrouwen (1 Kon. 11:5-8).

Met hem viel het volk Israël af en ontbrandde opnieuw de strijd. Zo volgt op de verleiding van de boze na het duizendjarige rijk ook verdeling en strijd.

De woorden Gog en Magog worden plotseling tussengevoegd. De zin luidt: "Om de volkeren te verleiden, om hen tot de oorlog te verzamelen". Natuurlijk zijn Gog en Magog hier geen nadere aanduiding van alle volkeren der aarde. Deze twee tussengevoegde namen zijn evenwel een herinnering aan de profetieën van Ezechiël aangaande de eindtijd. Wij vinden deze in de hoofdstukken 38 en 39. Daar wordt de profeet door de Heer aangespoord zijn godsspraken tegen Gog en Magog te richten.

Vele pogingen zijn gedaan om van Gog en Magog in de eindtijd, vorsten van deze aarde te maken. In Ezechiël 38:2 staat: "Gog in het land Magog, de grootvorst van Mesech en Tubal". Voor het woordje "groot" in de samenstelling grootvorst of hoofdvorst staat in het oorspronkelijke "rosj". Het woord grootvorst zou dan volgens sommige verklaarders vorst der Russen (rosj) betekenen. Wie op deze wijze verklaart, zou bijvoorbeeld ook het oudtestamentische woord kohen-rosj kunnen vertalen, niet als hoofdpriester of hogepriester, maar als priester der Russen!

De populaire volksetymologie maakt dan op de klank af van Mesach en Tubal: Moskou en Tobolsk. Dit alles met nog andere verklaringen is, om koste wat het kost te doen geloven dat de Russen eenmaal in Palestina oorlog zullen voeren als vertegenwoordigers van de antichrist. Dat in Openbaring 20 Gog en Magog aan het einde van het duizendjarige rijk genoemd worden, wanneer de antichrist en het beest reeds eeuwen in de poel des vuurs zijn, wordt door deze uitleggingen geloochend of genegeerd. Nogmaals, de namen Gog en Magog staan niet in Openbaring 19, maar in hoofdstuk 20!

Bij zijn verklaring van de volkerentafel in Genesis 10 schrijft Baarslag in "De bijbelse geschiedenis": "Van alle soms zeer fantastische pogingen om deze naam (Magog) te verklaren, geeft nog het meeste licht in het duister, deze omschrijving voor een bepaald land af te leiden uit het Soemerisch: ma (land) en kug (donker); dus een "land der buitenste duisternis", een ver naar het noorden liggend land met lange, donkere winters". In profetische taal is dus de satan, die eenmaal een engel des lichts genoemd werd, de koning van het rijk der duisternis.

Zoals de historische koningen van Babel, van de Meden en Perzen, van Assyrië, allen typen zijn van geestelijke grootmachten, zo ook hier Gog, de vorst van Magog, die grootvorst was van Mesech in het westen van Klein-Azië en Tubal in het uiterste oosten ervan, die dus over geheel Klein-Azië ten noorden van Palestina regeerde. Opgemerkt wordt dat Mesech en Tubal behoren tot de zonen van Jaféth, die de kustlanden bewonen(Gen. 10:5 en Jes. 66:19), wat van Moskou en Tobolsk niet gezegd kan worden.

Wanneer er staat dat de satan losgelaten zal worden, heeft Ezechiël dit geprofeteerd in hoofdstuk 38:4 en 8 met de woorden: "Ik zal u komen halen, haken slaan in uw kaken en u doen uittrekken met uw gehele leger". "Na geruime tijd zult gij een bevel ontvangen; in toekomende jaren zult gij optrekken tegen het land dat zich van de krijg hersteld heeft (herstelde schepping)".

In vers 10-12 lezen wij nog de bedoeling van de boze: "Te dien dage zullen er plannen in uw hart opkomen; gij zult een boze aanslag beramen, - gij zult zeggen: ik zal optrekken tegen een land van dorpen, een overval plegen op vreedzame lieden, die in gerustheid wonen, allen zonder muur, grendels of poorten - om buit te maken en roof te plegen, om uw hand te keren tegen de weer bewoonde puinhopen (herstelde schepping) en tegen een natie (de gemeente, het Israël Gods) die uit het gebied der volken (uit alle geslacht, natie en tong) bijeengebracht is".

Deze profetie komt overeen met: "Hij zal uitgaan om de volkeren aan de vier hoeken der aarde te verleiden om hen tot de oorlog te verzamelen". Het gelukt de satan om na duizend jaren Godsregering, uit alle volken velen te verleiden, waarover Ezechiël verder in beeldspraak profeteerde: "Ook Perzen, Ethiopiërs en Puteeërs, allen met schild en helm; Gomer en al zijn krijgsbenden; het huis van Tomarga ver in het noorden met al zijn krijgsbenden - vele volken met u" (5-7).

 

 

Openbaring 20:9 

En zij kwamen op over de breedte der aarde en omsingelden de legerplaats der heiligen en de geliefde stad; en vuur daalde uit de hemelen verslond hen.

Nadat hij een deel der volken verleid heeft, komt in de duivel een plan op om een boze aanslag te beramen op het Israël Gods. Wat hij niet door verleiding tot stand heeft kunnen brengen, wil hij nu door geweld en onderdrukking met hulp van zijn engelen en de afvallige mensheid bewerken, namelijk de ondergang van Jeruzalem, het Israël Gods. "Dan zult gij komen uit uw woonplaats uit het verre noorden, gij en vele volken met u, allen ruiters (dus gedragen door boze geesten), een grote schare en een talrijk leger, en gij zult optrekken tegen mijn volk Israël als een wolk die het land bedekt.

In toekomende dagen zal het geschieden. dat Ik u doe optrekken tegen mijn land". Dit gebeurt onder Gods toelating, want zijn bedoeling is "opdat de volken Mij leren kennen, wanneer Ik Mij voor hun ogen aan u, o Gog, de Heilige betonen zal" (Ez. 38:15,16).

Johannes ziet hoe de legers van de vijand van alle windstreken optrekken om de legerplaats der heiligen (de tempel of de gemeente) en de geliefde stad (het nieuwe Jeruzalem) te omsingelen en in te nemen. Jeruzalem wordt voorgesteld als het middelpunt der aarde: "Die op de navel der aarde woont" (Ez. 3 8:12).

Het beeld van de navel wijst op de plaats waar de aarde met de hemel verbonden is, zoals een moeder met het kind. Steeds dichter wordt het volk Gods ingesloten door de oprukkende legers, die van alle kanten naderen. Wij moeten ons geen aardse voorstelling van deze omsingeling maken. De strijd is en blijft geestelijk, in de hemelse gewesten. Het volk Gods heeft geen andere worsteling dan die tegen de geestelijke boosheden. Trouwens, de legerplaats der heiligen stelt de gemeente voor, die reeds deel heeft gekregen aan de eerste opstanding en aan de heerlijkheid Gods.

Met zichtbare strijdmiddelen is zij niet meer te benaderen. De geliefde stad bestaat uit alle aardbewoners die zich niet hebben laten verleiden en staande gebleven zijn. De occulte aanval is gruwelijker dan in de tijd van de antichrist. Toen geschiedde deze door het beest dat uit de afgrond of het dodenrijk opkwam. Nu is het de satan zelf, die uit het dodenrijk terugkeert, gereed om alle ontbindende krachten in het werk te stellen om de wetteloosheid te doen zegevieren. Voordat de boze en zijn legermacht hun plan ten uitvoer kunnen brengen, grijpt God in.

Allen die aan de oproep van de duivel gehoorgegeven hebben en God ongehoorzaam werden, worden nu door het vuur of de machten der duisternis omgebracht. Terzelfder tijd worden de duivel en zijn engelenleger gegrepen en in de poel des vuurs geworpen.

Ezechiël beeldde de ondergang van de satan en zijn leger uit met de woorden: "Dan zal Ik op al mijn bergen het zwaard tegen hem oproepen, luidt het woord van de Here HERE; het zwaard van de een zal tegen de ander zijn. Ik zal met hem in het gericht treden door pest en door bloed; stromende regen en hagelstenen, vuur en zwavel zal Ik doen neerregenen op hem, op zijn krijgsbenden en op de vele volken die met hem zijn" (38:21,22).

Het rijk van de duivel gaat dus onder, omdat God het in verwarring brengt en zijn legers zich tegen elkander keren. "Het zwaard van de een zal tegen de ander zijn". Anders zou het bevreemding wekken dat God door vuur, dat wil zeggen door geesten der duisternis, de macht van het rijk der duisternis verbreekt.

Jezus sprak: "leder koninkrijk, dat tegen zichzelf verdeeld is, gaat ten onder, en geen stad of huis, tegen zichzelf verdeeld, zal standhouden. En indien de satan de satan uitdrijft, is hij tegen zichzelf verdeeld; hoe zal dan zijn koninkrijk kunnen standhouden?" (Matth. 12:25,26).

In deze chaotische geestelijke verwarring stort het rijk van de satan in en zijn macht en gezag gaan teniet. Ook de volken die hem gehoorzaamden en aan zijn oproep gehoor gaven, gaan ten onder in deze onderlinge strijd.

 

 

Openbaring 20:10 

en de duivel die hen verleidde, werd geworpen in de poel van vuur en zwavel, waar ook het beest en de valse profeet zijn, en zij zullen dag en nacht gepijnigd worden in alle eeuwigheden.

Opnieuw gebeurt, wat ook plaatsvond bij de aanvang van het duizendjarige rijk. Weer wordt de duivel met zijn engelen gegrepen en nu niet naar de afgrond verbannen, maar in de poel des vuurs geworpen. Dit is de eindbestemming van elke Gode vijandige macht en iedere wetteloze geest: vandaar is geen terugkeer mogelijk. Opgemerkt wordt dat ook het beest en de valse profeet of de antichrist zich daar nog bevinden. Ook zij zijn voor eeuwig opgesloten en nimmer zal deze situatie veranderd worden.

Het vuur duidt op de eeuwige concentratie van de boze machten die tot niets doen veroordeeld zijn; dit laatste veroorzaakt hun pijn. De zwavel wijst op hun boosheid en ongerechtigheid als principe. De zwavel voedt het vuur, zoals de ongerechtigheid de bron is van de existentie der demonen.

Bij de heilige engelen en de kinderen Gods zijn daarentegen de gerechtigheid en het leven het beginsel van hun bestaan. Ezechiël noemt dit geworpen worden in de poel des vuurs: "begraven worden in het dal der doortrekkenden" (39:11).

De duivel en zijn engelen zijn doorgetrokken: zij waren eerst in de hemelse gewesten, werden op aarde geworpen en kwamen in de afgrond of het dodenrijk. Daarna trokken zij weer rond over de gehele breedte der aarde en vonden hun einde in de poel des vuurs. Daar wordt hun weg verder geblokkeerd. "Dat zal de weg versperren aan wie er door willen trekken". Het was dus noodzakelijk dat de satan om in de poel des vuurs geworpen te worden, eerst werd losgelaten uit de afgrond.

De Septuaginta spreekt erover, dat de uitgang van de vallei, waar Gog en zijn menigte begraven worden, wordt afgesloten. Hun pijn blijft tot in alle eeuwigheden. dat wil zeggen: zij zullen nimmermeer tot activiteit komen. Wij wijzen erop dat Ezechiël in hoofdstuk 39:12 schrijft, dat het huis Israëls het land of de aarde reinigen zal en daar een bepaalde tijd voor nodig heeft.

Na de gestelde termijn van zeven maanden (een door God bepaalde tijd) stellen zij nog een nauwkeurig onderzoek in, of niet een van de boze machten achtergebleven is. Ook de laatste demon zal in het dal van Gods menigte begraven worden. Ook nu geschiedt niets automatisch, maar altijd weer wordt de gemeente ingeschakeld.

Wat gebeurt er nu met de inwoners der aarde, die zich opnieuw misdragen hebben en zich door de machten hebben laten gebruiken? Ezechiël 39:17-20 beschrijft ons een herhaling van hetgeen gebeurde na de ondergang van de antichrist. Weer worden de ontbindende machten opgeroepen als vogels van allerlei gevederte en gedierte des velds om tot verzadigings toe te eten van de achtergebleven lichamen. Zo wordt ook de aarde gereinigd. Nu is de overwinning die God door Christus en de gemeente bewerkt heeft, definitief Hemel en aarde zijn gereed om aan hun uiteindelijke bestemming te gaan voldoen en het laatste oordeel zal het volle getal van haar bewoners openbaren.

 

 

Openbaring 20:11 

En ik zag een grote witte troon en Hem, die daarop gezeten was, voor wiens aangezicht de aarde en de hemel vluchtten, en geen plaats werd voor hen gevonden.

Johannes ziet een grote, schitterende troon, een beeld van heerschappijen oordeel. Hij is wit, omdat Degene die erop zit, in gerechtigheid regeert. Ontegenzeglijk bevindt zich behalve de eeuwige God ook weer het Lam in het midden van de troon (5:6). Dit midden duidt op de centrale plaats in de heerschappij, maar ook in het oordeel. In verband met deze autoriteit sprak de Heer: "Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde". Aangaande. het oordeel werd door Hem gezegd: "Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft het gehele oordeel aan de Zoon gegeven" (Joh.5:22).

In Handelingen 17:31 staat: "Omdat God een dag heeft bepaald, waarop Hijde aardbodem rechtvaardig zal oordelen door een man, die Hij aangewezen heeft, waarvan Hij voor allen het bewijs geleverd heeft door Hem uit de doden op te wekken". Onze Heer zit op de troon" als koning, totdat Hij" al zijn vijanden onder zijn voeten gelegd heeft. De laatste vijand die onttroond wordt, is de dood" (1 Cor. 15:25,26).

In het laatste oordeel, waar de dood in de poel des vuurs geworpen wordt, moet onze Heer dus een werkzaam aandeel hebben. De troon is groot, want naast haar Heer heeft ook de gemeente deel aan het oordeel, zoals Paulus zei: "Of weet gij niet, dat de heiligen de wereld zullen oordelen?" (1 Cor. 6:2).

Niet alleen de zichtbare maar ook de onzichtbare wereld der geesten wordt door de zonen Gods berecht, want de apostel vervolgt: "Weet gij niet, dat wij over engelen oordelen zullen?"

Wij begrijpen nu dat voor het aanschijn van Hem die op de troon zit, de aarde en de hemel - dat wil zeggen mensen en engelen - wegvloden. Natuurlijk is hier slechts sprake van hen die met het kwade waren verbonden. Dezen werden verdreven en vluchtten, zodat hun plaats niet meer werd gevonden. De verleden tijd van het werkwoord "vluchten" duidt aan, dat dit ook reeds in voorafgaande tijden gebeurde. De troon, die een beeld is van Gods heerschappij en macht in de zienlijke en in de onzienlijke wereld, is niet nieuw, maar bestaat van eeuwigheid. Zegt de psalmist niet: "Uw troon, o God, staat voor altoos en eeuwig" (Ps. 45:7)

Jezus maakte voor het eerst in de geschiedenis een begin met het verdrijven en het op de vlucht jagen der boze geesten. Hij voorspelde: "Nu gaat er een oordeel over deze wereld; nu zal de overste dezer wereld buiten geworpen worden" (Joh. 12:3 1). Door de prediking van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen wordt de duivel verder "buiten geworpen" en het oordeel begint bij het huis Gods, dat in vele verdrukkingen en in de grote verdrukking van de boze machten werd en zal worden gescheiden om op deze wijze verlossing te ontvangen (1 Petr. 4:17).

De scheiding of het oordeel kwam in de eindtijd tot stand tussen tarwe en onkruid, dat wil zeggen tussen hen die van Christus waren en die Hem niet toebehoorden. Ook ging het oordeel door de hemel, want de satan met zijn engelen werd op aarde geworpen, "en hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden" (12:8).

Na de slag van Harmágedon werd het beest en de valse profeet in de poel des vuurs geworpen en de satan met zijn engelen in de afgrond. Toen werd, in het duizendjarige rijk, de aarde geoordeeld en gezuiverd van het kwaad. Dit gebeurde opnieuw na een periode van verleiding, toen de duivel in de poel des vuurs werd neergeworpen en zijn paladijnen bij de zuivering van de overgeblevenen van Gog en Magog naar deze plaats werden verwezen.

Het laatste oordeel betreft nu nog de scheiding die in het dodenrijk tot stand wordt gebracht. Wij willen allereerst opmerken dat zich daar geen doden bevinden, die in Christus waren ontslapen. Dezen stonden immers op bij de eerste opstanding ten tijde van de wederkomst van de Zoon des mensen vóór de slag van Harmágedon. Het gaat hier over de gestorvenen van alle eeuwen, die niet waren wedergeboren, dus over miljarden mensen vanaf Adam tot en met hen die met Gog en Magog ten ondergingen.

Onder hen zijn goeden en kwaden, mensen die als rechtvaardigen hadden geleefd, maar ook velen die tot de goddelozen werden gerekend. Er zijn er die hongerden en dorstten naar de gerechtigheid, doch het evangelie van Jezus Christus nooit hoorden, maar ook zijn er die tijdens hun aardse bestaan de duisternis van de demonenwereld liever hadden dan het licht van de ingeschapen wet van God, dus de stem van het geweten.

In de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus deelde Jezus mee, dat ereen absolute scheiding is in het dodenrijk. Er is sprake van een onoverkomelijke kloof tussen" de gezegenden des Vaders" en "de vervloekten". Lazarus (God is mijn hulp) is beeld van de zuchtende schepping, die reeds op aarde reikhalzend uitzag naar het openbaar worden van de zonen Gods. Daarom werd Lazarus in de hades vertroost met de zekerheid van een opstanding ten leven.

De rijke man sloeg evenwel de ogen op onder pijnigingen vanwege het feit, dat hij geen acht had geslagen op een van de minsten en geringsten onder de mensenkinderen. Hij bewoog zich dus niet in de lijn van het evangelie van Jezus Christus, waarnaar alle mensen zullen worden geoordeeld.

De onoverbrugbare kloof betekent dus een eeuwige scheiding, die bij het laatste oordeel gehandhaafd zal blijven. Het gaat er dan om of de mens in zijn wezen één is geworden met de duivel of niet. Onder de "heidenen" die Jezus niet kenden, was eenmaal de Romein Cornelius, een hoofdman van de zogenaamde Italiaanse afdeling. Van deze militair van hoge rang werd gezegd dat hij godvruchtig was, een vereerder van God met zijn gehele huis en dat hij vele aalmoezen gaf en geregeld tot God had. Ook de kapitein te Kapernaüm was het waard, dat Jezus hem een gunst bewees.

Duidelijk wordt in het laatste gedeelte van de Olijfbergrede gesproken over de eindbestemming van zulke rechtvaardigen en barmhartigen. Zij ontvangen eeuwig leven. De onrechtvaardigen en onbarmhartigen gaan evenwel naar de eeuwige straf. Wij weten dat alle zonden hun oorsprong vinden in de gemeenschap met de boze geesten. Er zijn evenwel twee categorieën zondaars. Zij" die het kwade doen hoewel zij dit niet willen, en zij die begéren te zondigen.

Paulus behoorde in zijn onbekeerde staat tot hen die belijden moesten: "Wat ik niet wil, doe ik, ik ellendig mens". Wanneer zulke mensen sterven, gaan de machten der zonde niet met hen mee naar het dodenrijk. De bestemming van deze geesten is immers het eeuwige vuur, dat voorde duivel en zijn engelen bereid is (Matth. 25:4 1).

Daarom zeggen zij tot de Heer: "Zijt gij gekomen om ons te pijnigen vóór de tijd", door ons in het dodenrijk te werpen? Wanneer de mens sterft, laten de machten hem graag los. Zo'n gestorvene komt dan aan de lichtzijde van de kloof, waar ook Lazarus zich bevindt. Daar is nog een vorm van genade, een overblijfsel van leven, want er is aanwezigheid van "water", beeld van verkwikking en leven (Luc. 16:24).

Een ander beeld van het dodenrijk is de zee. In vers 13 staat: "En de zee gaf haar doden, die in haar waren". Het bovenste gedeelte van de zee heeft nog licht en lucht. De doden aldaar hebben nog leven in zichzelf. Er zijn evenwel ook mensen die bewust en opzettelijk zondigen. Zij hebben de duisternis liever dan het licht. Voor hen geldt: wie zich aan de duivel hecht, is één geest met hem. Wanneer zij sterven, weigeren zij de macht(en) die met hen was (waren) verbonden, los te laten. Zij nemen ze tegen hun wil mee naar het dodenrijk.

Zo werd van Judas gezegd, dat hij een duivel was. Toen hij stierf, ging hij met zijn demon "naar zijn eigen plaats" in de diepte van het dodenrijk. (Hand. 1:25). Hij kwam dus aan de lichtloze zijde van de onoverbrugbare kloof, waar de zondemachten de eeuwige scheiding met God vormen,

"want uw ongerechtigheden (uw machten) zijn het die scheiding brengen tussen u en uw God" (Jes. 59:2).

Jezus sprak eenmaal over een man bij wie een molensteen om zijn hals was gehangen en die in de duistere diepten van de zee werd verzwolgen. Een treffend beeld van een mens die in de hades met een boze geest verbonden is. De onoverkomelijke kloof is dus de scheiding in het dodenrijk tussen de zielen die met hun demonen zijn verbonden en hen die bij hun sterven bevrijd werden van de machten.

Wat gebeurt er nu bij het laatste oordeel? De zonen Gods staan wat de bevrijding van de zuchtende schepping betreft, nu voor hun laatste en grootste opdracht, want "de laatste vijand, die onttroond wordt, is de dood". In deze oorlog tegen de doodsmachten gaf Jezus weer het voorbeeld. Tijdens zijn leven op aarde overwon Hij demonenlegers, maar na zijn sterven drong Hij de hades binnen om de dood van zijn kracht te ontroven. (2 Tim. 1:10).

De dood moest hem loslaten en Jezus werd "het begin, de eerstgeborene uit de doden, zodat hij onder alles de eerste geworden is" (Col. 1:18).

Bij deze gelukkige geboorte werden de weeën van de dood ontbonden, of hielden ze op (Hand. 2:24).

Allen die in Hem zijn, hebben deel aan zijn opstanding en komen niet in de dood, want ze zijn in zekere zin mede-eerstelingen onder Gods schepselen (Jac. 1:8).

Bij het laatste oordeel doen de zonen Gods iets wat zij tot dan nooit hadden gedaan en hun ook niet geoorloofd was. Zij dringen evenals hun Meester dit eenmaal deed, als overwinnaars het dodenrijk binnen, teneinde de zuchtende schepping aldaar te bevrijden. Zij overwonnen de antichrist en zijn heerlegers in het hemelse Harmágedon, met als gevolg dat hij met het beest uit de afgrond in de poel des vuurs werd geworpen. Zij zegevierden over Gog en Magog, waarna de duivel met zijn engelen ook in de hel werd gesmeten.

Nu gaan zij het dodenrijk "binnen" en doen daar alle macht en kracht teniet, zodat alle banden des doods worden geslaakt. Hoelang deze voleinding der eeuw wel duren zal, is ons onbekend. Het gaat immers over een eeuwige en absolute scheiding tussen ontelbare vrijgekomen gevangenen. Duizenden jaren had het dodenrijk gezegd: geef, geef, en nooit was het genoeg, maar nu breekt de "dag" aan, dat het zijn bewaarden moet teruggeven. (Spr. 30:15,16).

De exodus van de gestorven mensheid is begonnen. De dood en zijn engelen, het dodenrijk, zullen dan als laatste vijanden in de buitenste duisternis worden toegevoegd aan het rebelse, geïsoleerde, satanische komplot dat hen wacht. Helaas, velen die de duisternis beminden, komen dan ook in het eeuwige verderf, dat voor hen niet bereid was. Er staat dat de aarde en de hemel vluchtten.

Zij die de bijbel letterlijk nemen en hem niet willen "vergeestelijken", stuiten bij hun verklaringen op onoverkomelijke bezwaren, nog groter dan ze al hadden met hoofdstuk 6:14 en 16:20 waar vermeld wordt, dat bergen en eilanden van hun plaats werden gerukt, dat eilanden wegvloden en bergen niet meer werden gevonden.

Deze exegeten zetten daarom "aarde en hemel" tussen aanhalingstekens. waarmee ze bedoelen dat die woorden figuurlijk moeten worden opgevat. Wat dit vluchten dan wel betekenen moet, wordt er niet duidelijker op. Wij zien ze evenwel als beelden van mensen en engelen, die letterlijk wegvluchten. Wanneer de cipiers van de "gevangenis" zijn uitgeschakeld, dus de doodsmachten van hun kracht zijn beroofd, beginnen de vrijgekomen geesten ogenblikkelijk te vlieden voor het licht dat van de grote witte troon afstraalt.

Wij zouden dit beeld willen vergelijken met een man, die met een sterke lamp in een donkere kelder schijnt. Het ongedierte raakt daar in paniek en vlucht naar alle kanten om schuiling te zoeken. Voor de boze geesten die met de slechte mensen verbonden zijn, is evenwel geen plaats meer in de ganse schepping van God. De machten vluchten daarom naar de buitenste duisternis of het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bereid is.

Wij denken hierbij aan wat in Gadara plaatsvond, toen de demonen buiten "het land" werden gezonden. Zij voeren in een kudde van ongeveer tweeduizend zwijnen, die volkomen bezeten langs de helling in de zee stormden. God werpt de mensen niet in de hel, maar door hun verbintenis met de onreine demonen zijn ze onmachtig en onwaardig te staan voor de Zoon des mensen.

Zij komen met de vliedende demonen in het eeuwige vuur, waar de antichrist met het beest uit de afgrond, en de duivel met zijn engelen hen reeds voorafgingen. De lafhartigen, de ongelovigen, de verfoeilijken, de moordenaars, de hoereerders, de tovenaars, de afgodendienaars en alle leugenaars, met de wreedaards, de hardvochtigen, de occultisten, de despoten en de gierigaards, - hun deel is in de poel, die brandt van vuur en zwavel: dit is de tweede dood (21:8).

 

 

Openbaring 20:12,13 

En ik zag de doden, de groten en de kleinen, slaande voor de troon, en er werden boeken geopend. En nog een ander boek werd geopend, het boek des levens; en de doden werden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken geschreven stond, naar hun werken. En de zee gaf de doden, die in haar waren, en de dood en het dodenrijk gaven de doden, die in hen waren, en zij werden geoordeeld, een ieder naar zijn werken.

Johannes ziet hoe de gestorvenen van alle eeuwen. behalve degenen die deel hadden aan de eerste opstanding, uit het dodenrijk worden losgelaten. Van Christus Jezus wordt gezegd, dat Hij de levenden en de doden zal oordelen (2 Tim. 4:1).

Op dit tijdstip zijn de levenden reeds allen geoordeeld en nu volgen de doden. Vervuld wordt: "De ure komt, dat allen, die in de graven zijn (in het dodenrijk), naar zijn stem zullen horen, en zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, wie het kwade bedreven hebben, tot de opstanding ten oordeel", of "tot de opstanding der verdoemenis" zoals de Statenvertaling luidt. (Joh. 5:28,29).

Dat onze Heer met zijn gemeente in dit oordeel betrokken is, blijkt uit de woorden die Jezus vooraf liet gaan: "En God heeft Hem macht gegeven om gericht te houden, omdat Hij de Zoon des mensen is". Opmerkelijk is dat hier het bepalende lidwoord voor Zoon des mensen ontbreekt, evenals in Openbaring 1:13 en 14:14. Bedoeld wordt dat Jezus macht heeft om gericht te houden, omdat Hij (een) zoon des mensen is (vergelijk ook Hebr. 2:5-8). In de aangehaalde verzen uit Openbaring staat daarom "zoon des mensen" in de Nieuwe Vertaling zonder hoofdletter.

Bij de opstanding moet de dood zijn prooi loslaten en worden ziel en geest van alle doden geopenbaard. Daniël moest van deze laatste opstanding opschrijven: "Velen van hen (dus niet allen, want er is ook een vooropstanding van degenen die in Christus ontslapen zijn) die slapen in het stof der aarde, zullen ontwaken, dezen tot eeuwig leven en genen tot versmading, tot eeuwig afgrijzen" (Dan. 12:2).

Deze zelfde tegenstelling horen wij in de woorden van Jezus: "En dezen zullen heen aan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwige leven" (Matth. 25:46).

Het gaat bij het laatste oordeel om deze twee eeuwige tegenstellingen. Voor de verdoemden is een tweede kans, een verandering van situatie, uitgesloten. Wij verwerpen de leer der algehele verzoening, omdat er geen enkele reden is te geloven, dat een mens of een engel, die bewust de gerechtigheid of ook het evangelie van Jezus Christus heeft verworpen, dit later wel zal aanvaarden. Welk evangelie zou God aan de duivel of aan de verharde mens moeten prediken om hem tot een ander inzicht te brengen ?

Voor beiden geldt: "Want het is onmogelijk, degenen, die eens verlicht zijn geweest, en daarna afgevallen zijn, weder opnieuw tot bekering te brengen" (Hebr. 6:4-6).

Bovendien moet worden opgemerkt, dat Jezus wel "neergedaald" is in het dodenrijk, maar dat Hij nimmer in de poel des vuurs is geweest. Dit "terrein" ligt dus buiten zijn genade. Wanneer sprake is van groot en klein, betekent dit groot en klein in de geestelijke wereld, dat is in verband met de goede, rechtvaardige en barmhartige werken die de mensen gedaan hebben.

Het gaat hier dus niet over de verlorenen die met grotere of kleinere machten onlosmakelijk waren verbonden. Zij staan niet voor de troon van God, maar vlieden met de boze geesten ogenblikkelijk naar de poel des vuurs.

Jezus sprak: "Maar wie groot wil worden onder u, zal uw dienaar zijn; en wie onder u de eerste wil zijn, zal aller slaaf zijn" (Marc. 10:43,44).

In Mattheüs 5:19 wordt nog opgemerkt: "Wie dan één van de kleinste dezer geboden ontbindt en de mensen zo leert, zal zeer klein heten in het Koninkrijk der hemelen; doch wie ze doet en leert, die zal groot heten in het Koninkrijk der hemelen". Zo is er niemand opgestaan in het oude verbond, die groter is dan Johannes de Doper, maar de kleinste in het Koninkrijk der hemelen (die dus deel heeft aan de eerste opstanding) is groter dan hij" (Matth. 11:11).

Wij concluderen dat Johannes de Doper de grootste is onder de rechtvaardigen die voor de grote witte troon staan, indien hij tenminste niet behoort tot de heiligen die met Jezus het dodenrijk verlieten en overgezet werden in het nieuwe Jeruzalem. (Matth. 27:53).

Er wordt meegedeeld dat de doden voor de troon "staan", dus verrezen waren en aan een opstanding moet worden gedacht. Wij zagen reeds dat de goddelozen door de vliedende machten waren meegenomen naar de poel des vuurs. Zij konden niet "staan" voor de Zoon des Mensen. Zij waren het niet waard! (Vergelijk Luc. 21:36 Staten Vert.)

Ook wordt vermeld vanwaar de doden komen. Allereerst wordt de zee genoemd en wel in één adem met de dood en het dodenrijk. Wij geloven dat met de zee hier de verzamelnaam van het religieuze leven der mensen wordt bedoeld. In deze zee bevinden zich ook de wetteloze en ontbindende machten. De ware gelovigen stijgen bij hun wedergeboorte op uit de zee, om als een wolk hun plaats in te nemen in de hemelse gewesten. Bij hun sterven zien zij de dood niet, maar nemen, losgemaakt van de aarde, hun intrek bij de Heer, die met de wolk verbonden is. (2 Cor. 5:8 en Openb. 14:14).

Iemand als eens mensen zoon is daar verbonden met de verloste zonen des mensen! Zij die geen deel aan Christus hadden, verloren bij het sterven hun band met de natuurlijke wereld, de aarde, en bleven in de zee achter. Zij waren tijdens hun aardse leven reeds in de dood en blijven daar ook na hun sterven. Hoe meer de mens contact met de onreine geesten heeft gehad, des te verder zinkt hij weg in de diepte van de zee, de afgrond, waar absolute duisternis heerst. Het bovenste gedeelte der zee kent nog enig licht en lucht, dus nog leven.

Zo zijn de oudtestamentische gelovigen niet opgestegen tot de wolk in het Koninkrijk Gods. Zij behoorden niet tot de gemeente van Jezus Christus, maar werden ook niet neergetrokken in de diepten van de bodemloze put. De zee stelt dus de verblijfplaats voor van de doden, die geen deel hadden en hebben aan het nieuwe verbond. Het dodenrijk is geen plaats, maar een geordende verzameling van geesten onder aanvoering van de Dood, de koning van het dodenrijk. De doodsmachten houden de zielen en geesten, dus de innerlijke mens, in de zee vast, maar bij de opstanding moeten zij hun prooi loslaten.

De dossiers van de duivel. In het beeld dat de apostel ziet, worden de boeken geopend. Het zijn de boeken des doods, waarin de namen zijn genoemd en de werken zijn opgesomd die de doden tot veroordeling leiden, maar eris ook een boek des levens, waarin de namen en de werken zijn van hen, die niet in de poel des vuurs worden geworpen, omdat deze doden nog leven claimen. Zij waren in het dodenrijk aan de goede zijde van de onoverbrugbare kloof.

Wij willen eerst de vraag beantwoorden hoe de eerstgenoemde boeken als verzameling schulden zijn ontstaan en aan wie ze toebehoren. Het is duidelijk dat de inhoud ervan gebruikt wordt als aanklacht om de veroordeling te rechtvaardigen. Er blijken dus ontelbare dossiers te zijn, waarin minutieus alle strafbare feiten der doden Zijn opgetekend. Ogenblikkelijk rijst de vraag wie dit allemaal heeft genoteerd en wie er zo'n enorm belang bij heeft dat geen enkele verkeerde daad door de vingers wordt gezien.

Wanneer wij ons deze rechtszitting voorstellen, ligt het voorde hand dat de rechter niet de aangewezen persoon is om tegelijkertijd als aanklager te fungeren. In elk normaal strafproces zijn rechter, aanklager en verdediger aparte figuren. De rechter is degene die in naam der wet spreekt, hier dus God, van wie de wet is uitgegaan. Het is daarom een onlogische gedachte dat Hij voortdurend in actie zou komen om iedere geringe of grote overtreding van de mens onmiddellijk te registreren.

Hieruit zou immers ook volgen dat de boze voortdurend inzage van deze boeken zou ontvangen en er gebruik van zou mogen maken om de mens bij God aan te klagen. Het ligt evenwel meer voor de hand om aan de duivel deze accurate boekhouding toe te schrijven, want alleen hij heeft er belang bij dat de mens verloren gaat en in het verderf komt. Van God staat evenwel dat Hij wil dat alle mensen worden behouden (1 Tim. 2:4). "Want des Heren ogen gaan over de gehele aarde, om krachtig bij te staan hen, wie hart volkomen naar Hem uitgaat" (2 Kron. 16:9).

Wij moeten God geen ongerijmde dingen toeschrijven. Hij is heilig en heeft geen enkele gemeenschap met het kwade en houdt ook geen aantekening ervan. De duivel speurt echter op zijn omzwervingen de aarde af om verrichte boosheden te noteren. God vroeg hem bijvoorbeeld: "Hebt gij ook acht geslagen op mijn knecht Job?" (Job 1:8).

God heeft namelijk alleen een boek des levens en daarin stond Job hoog genoteerd. Uitdrukkelijk wordt in de Schrift vastgesteld dat de mens die zondigt, zich in dienst stelt van de boze: "Weet gij niet, dat gij" hem, in wiens dienst gij" u stelt als slaven ter gehoorzaamheid, ook moet gehoorzamen als slaven, hetzij dan van de zonde tot de dood, hetzij" van de gehoorzaamheid tot gerechtigheid?" (Rom. 6:16).

Er is een wet in de geestelijke wereld dat elke overtreding en ongehoorzaamheid rechtmatige vergelding ontvangt (Hebr. 2:2). Daarmee maakte reeds het eerste mensenpaar kennis, toen de Here God waarschuwend sprak: "ten dage dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven" (Gen. 2:17).

De duivel keert loon uit aan allen die voor hem werken. Hij is een werkgever die niets onbezoldigd laat. Wij zeggen wel eens van iemand die kwaad heeft gedaan, dat hij zijn verdiende loon zal ontvangen. Wetteloosheid wordt beloond met wetteloosheid: met ellende, Pijn, angst en dood, dus met de sfeer van het rijk der duisternis. Vergelding, wraak en straf behoren bij het loon dat de duivel uitkeert. Van de notities die hij in zijn boeken maakt, zou men dus kunnen zeggen dat zij loonstaten zijn.

Van God staat dat Hij de zonden, die tevoren onder zijn verdraagzaamheid gepleegd waren, heeft laten geworden (Rom. 3:25). Wanneer God het bedreven kwaad geduid heeft, kunnen wij ons moeilijk voorstellen dat Hij er tegelijkertijd nauwkeurig aantekening van hield, temeer daar het in zijn goddelijk raadsplan vaststond, dat Hij alle zonde door één offer zou verzoenen.

Om zijn boekhouding te preciseren en geen enkele fout te begaan, maakt de satan gebruik van Gods heilige wet. De apostel stelde: "Toen echter het gebod kwam, begon de zonde te leven, maar ik begon te sterven" en vraagt verder: "Is dan het goede mijn dood geworden? Volstrekt niet! Maar de zonde(macht) heeft, opdat zij zou blijken zonde (wetteloosheid) te zijn, door het goede (de wet) mijn dood bewerkt" (Rom. 7:9-13).

Met de wet in de hand is de duivel in staat de zonde van de mens te verifiëren en in te boeken, teneinde ze later als aanklacht aan de rechtvaardige Rechter voor te houden. Door deze boeken des doods wil de duivel de mens naar zich toetrekken en een claim op hem hebben. Bij het openen van deze boeken zou God, de rechtvaardige Rechter, dus controleren welke mensen voor de duivel hebben gewerkt.

De rechtvaardige Job stond niet in de boeken van de duivel. Hij daagde zelfs zijn beschuldiger uit, de aanklacht tegen hem maar te boek te stellen, want hij wist dat hij niet op diens loonstaat voorkwam. Hij sprak vrijmoedig: "Ook het stuk (of zoals de Statenvertaling luidt: het boek) dat mijn tegenpartij heeft geschreven. Voorwaar, ik zal het op mijn schouder nemen, het mij als een diadeem ómbinden. Van al mijn schreden zal ik hem (de duivel) rekenschap geven, als een vorst hem naderen" (Job 31:35-37).

Het woord "Hem" moet dus niet met een hoofdletter worden gezet. Het komt immers zelfs voor een rechtvaardige niet van pas om God als een vorst te naderen. De Leidse Vertaling heeft: "En heeft mijn tegenpartij een stuk geschreven, ik zal het voorzeker op mijn schouder nemen, het mij als een kroon ombinden, mijn schreden, één voor één, hem aanwijzen, als een vorst hem naderen".

Job wist dat hij niet in de boeken van de satan voorkwam en daarom wilde hij zijn dossier wel op de schouder nemen en zich ermee omhangen als met een erekrans. Hij was niet als Adam, die zijn zonde wegmoffelde, als een die uit vrees voormensen ze niet had durven te belijden. Hij wist dat hij nauwkeurig met God had geleefd en indien hij eens gestruikeld was, had hij ongetwijfeld een brandoffer gebracht om zijn zonden te verzoenen. Zo deed hij dit toch ook voor zijn kinderen.

In Colossenzen 2:14 schrijft de apostel over allen, die het offer van Jezus hebben aangenomen, dat Deze hun overtredingen kwijtschold, door het bewijsstuk uit te wissen dat doorzijn inzettingen tegen hen getuigde en hen bedreigde. Wanneer iemand tot berouw en bekering komt, mag hij dus geloven dat zijn zonden uitgedelgd zijn. (Hand. 3:19).

De meeste vertalingen spreken niet over "het bewijsstuk" maar over "het handschrift" dat tegen ons was. Men meent dan dat hiermee de wet wordt bedoeld, maar Christus heeft deze niet weggedaan door haar aan het kruis te nagelen, zoals het volgende vers luidt. Ook kan hier geen sprake zijn van de ceremoniële wetten, daar deze niet tegen de mens getuigden, maar juist zijn zonden verzoenden. Het gaat hier evenwel over het handschrift van de satan. Dit getuigt tegen de mens.

Het woordje "inzettingen" is een vertaling van het Griekse woord "dogma". Dit heeft te maken met iets dat is vastgesteld, hetzij een vonnis, een leerstuk, een traditie of een inzetting. In de boeken van de satan waren onze overtredingen alle vastgelegd, maar Jezus Christus heeft met zijn bloed, dat is in de geestelijke wereld met zijn leven, onze zondeschuld uitgewist. In vers 10 van ons hoofdstuk staat dat de duivel vóór het laatste oordeel in de poel des vuurs wordt geworpen, maar zijn dossiers liet hij als een testament achter, want daarin staat nauwkeurig opgetekend wie als strafwaardige naar de eeuwige dood moet worden afgevoerd, dus die geen deel zou hebbén aan liet eeuwige leven.

Het boek des levens. Er is evenwel nog een ander boek, want God is rechtvaardig. Er zijn te allen tijde mensen geweest die het evangelie van Jezus Christus niet hebben gekend, maar die toch "van nature deden wat de wet gebiedt". Zij hadden het werk der wet geschreven in hun harten, zoals Paulus in Romeinen 2:15 meedeelt. Zij gehoorzaamden de ingeschapen wet van God en daarom verontschuldigt hun geweten hen, wanneer zij het goede gedaan hebben en beschuldigt hun geweten hen, wanneer zij het kwade gedaan hebben.

Zelfs wanneer iemands geweten hem beschuldigt, is dit een bewijs dat er nog echt leven in hem is. Hij heeft dan nog de gelegenheid zich van het kwade af te wenden. Hij« is er dus niet aan gebonden door machten der duisternis, die hem dwingen tot het kwade en die zijn geweten als met een brandijzer toeschroeien.

Te allen tijde zijn er mensen geweest die goddelijke eigenschappen van naastenliefde en barmhartigheid openbaarden. Wij denken bijvoorbeeld aan de Egyptische vroedvrouwen Sifra en Pua (Ex. 1:15), aan de Ethiopiër Ebed-Melech (Jer. 38:7-13), aan de barmhartige Samaritaan (Luc. 10:30-37) en zovele andere rechtschapen mensen, die het evangelie van Jezus Christus met beide handen zouden hebben aangegrepen, teneinde nog meer goedheid te kunnen bewijzen door de gaven van de Heilige Geest.

God heeft hun namen en goede werken opgetekend in het boek des levens. In Maleachi 3:16 wordt van hen opgemerkt: "Dan spreken zij die de Here vrezen, onder elkander, leder tot zijn naaste: De Here bemerkte het toch en hoorde het en er werd een gedenkboek voor zijn aangezicht geschreven, ten goede van hen die de Here vrezen en zijn naam in ere houden. Zij zullen Mij ten eigendom zijn, zegt de Here der heerscharen, op de dag die Ik bereiden zal. En Ik zal hen sparen, zoals iemand zijn zoon spaart, die hem dient.

Dan zult gij tot inkeer komen en het onderscheid zien tussen de rechtvaardige en de goddeloze; tussén wie God dient, en wie Hem niet dient". Het gaat hier dus niet over de rechtvaardigen, die vanwege hun geloof in de schuldvergiffenis waren geschreven in het boek des levens van het Lam", maar over een grote categorie mensen die in hun leven het goede hadden gedaan en het ware evangelie nooit hadden gekend. Zij komen tot de opstanding ten leven. (Joh. 5:28,29).

Zij waren niet verbonden met de machten der duisternis en hadden het licht, dat is het leven, lief. Reeds in het Oude Testament is sprake van het boek des levens. Het wordt daar voorgesteld, dat de goede God de mens van zijn prille jeugd af in dit boek opneemt. Wie echter tegen Hem zondigt, wordt uit dit boek gedelgd (Ex. 32:32,33).

Wanneer de vijanden van David schuld bij schuld voegen, bidt hij: "Laten zij uit het boek des levens worden uitgedelgd, met de rechtvaardigen niet worden opgeschreven" (Ps. 69:28,29).

Deze rechtvaardigen zullen volgens de uitspraak van onze Heer in Mattheüs 25:46 "hééngaan naar het eeuwige leven". Zij bezitten dit eeuwige leven nog niet, maar de gemeente van Jezus Christus zal hen na de opstanding, door de prediking van het eeuwige evangelie zover brengen. Wanneer zij van het geboomte des levens gegeten hebben, zullen zij het nieuwe Jeruzalem ingaan, binnen de stad waarnaar Abraham reeds uitzag, want zij zijn dan "geschreven in het boek des levens van het Lam", dus behoren zij dan tot de volmaakt rechtvaardigen (21:27).

Op overeenkomstige wijze gaan de verdoemden héén naar de eeuwige straf.

De doden worden geoordeeld naar hetgeen in de boeken des doods of in het boek des levens staat geschreven, naar hun werken. Het hoofdbegrip van "oordelen" is scheiden of schiften. Zij die één geest met de duivel geworden waren, staan niet in het boek des levens, want zij missen iedere vorm van gerechtigheid en goedheid. Hun verschrikkelijke en goddeloze werken staan opgetekend in de dossiers van de duivel. Beide soorten boeken oordelen hen naar hun werken: wat zij gedaan hadden en wat ze nagelaten hadden te doen, denk bij voorbeeld aan de rijke man. Het eeuwig oordeel of de eeuwige scheiding voltrekt zich, wanneer deze categorie doden naar de poel des vuurs vliedt.

Dan blijven er over wier namen alleen in het boek des levens staan. Deze personen hadden niet gezondigd of hun zonden waren uitgedelgd. Wij denken aan jong gestorven kinderen die leefden, hoewel ze nog geen werken hadden gedaan. Maar ook aan rechtvaardigen die verzoening van hun zonden hadden verworven door schaduwachtige offers, die later werden bekrachtigd door het offer van Jezus Christus op Golgotha, denk bijvoorbeeld aan Job.

Rest ons nog te zien naar de laatste en grootste groep, die uit goeden en barmhartigen bestaat, maar die door boze machten ook wel gedwongen waren om dingen te doen, die ze niet wilden en waarover ze zich later schaamden. Ook zij staan voor de troon en vragen zich af wat met hen zal gebeuren, als de boeken worden geopend en ingezien. Zij zijn nog vertegenwoordigd in het boek des levens, maar hun zonden waren niet uitgedelgd.

Wanneer onze Heer als barmhartige Rechter hen vol mededogen aanziet, stelt Hij de vraag: "Waar zijn nu eigenlijk uw beschuldigers? Ik heb hier vele documenten, maar jullie aanklagers zie Ik niet meer". Wie denkt hierbij niet aan de getuigen á charge bij de overspelige vrouw, die een voor een afdropen of "vluchtten". Jezus vroeg toen: "Waar zijn ze? Heeft niemand u veroordeeld? En zij zei: Niemand, Here. En Jezus zeide: Ook Ik veroordeel u niet. Ga heen, zondig van nu af niet meer!" (Joh. 8:10,11).

Een moeilijk te verteren verhaal dat ook niet als volwaardig een plaats in de bijbel kreeg. Velen zeggen immers: dat gaat toch wel te gemakkelijk! Zij stoten zich eraan. Hun oog is boos, omdat onze Heer goed is. Zij zullen bij het laatste oordeel hopelijk ten eigen bate nog iets veel grootser meemaken, want dan worden door onze Heer - aan wie gelukkig de macht gegeven is om gericht te houden en die in alles verzocht is geweest als wij - de boeken van de satan terzijde geschoven. Dan is alleen het boek des levens actueel.

Daarin staan behalve de namen van de groten en de kleinen in gerechtigheid, ook al hun goede werken. Deze bepalen hun plaats en hun status op de nieuwe aarde, waarop zij als rechtvaardigen worden geplaatst om verder te worden onderwezen in het eeuwige evangelie. Ook in het laatste gericht roemt de barmhartigheid tegen het oordeel, want God is goed! Het evangelie van Jezus Christus waarnaar de doden geoordeeld worden, is gebaseerd op liefde en goedertierenheid. Het oordeel is dan tot overwinning gebracht. Halleluja!

Het volgende hoofdstuk kan dan aanvangen met de woorden: "Ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde "waarop gerechtigheid woont!

 

 

Openbaring 20:14,15 

En de dood en het dodenrijk werden in de poel des vuurs geworpen. Dat is de tweede dood. De poel des vuurs. En wanneer iemand niet bevonden werd geschreven te zijn in het boek des levens, werd hij geworpen in de poel des vuurs.

Met enkele zinnen sluit het boek der Openbaring de tragedie van de schepping af. De dood en zijn trawanten worden in de vuurpoel geworpen. Iedere voorstelling van dit einde schiettekort. De duidelijke aanwijzing dat de duivel en de dood twee geheel verschillende machten zijn, springt in dit gebeuren naar voren.

Satan is "de overste van de macht der lucht" en hij regeert over en werkt met "de boze geesten in de hemelse gewesten" (Ef 2:2 en 6:12).

De dood heerst in de afgrond (de gevangenis) en zijn ontbindende machten regeren in de zee. Wanneer gezegd wordt, dat "de duivel macht over de dood had", geloven wij dat het zo verstaan moet worden, dat hij door zonde en ziekte naar de dood toe werkt: hij beheerst de poorten van het dodenrijk.

De dood is de schatbewaarder van de duivel. De koning van het dodenrijk wordt met zijn doodsmachten in de poel des vuurs geworpen. Daar bevinden zich reeds: het beest, de valse profeet of de antichrist, en ook de duivel en zijn engelen. Tenslotte de mensen wier namen niet geschreven zijn in het boek des levens.

De poel des vuurs betekent voor mens en engel: eeuwige destructie en eeuwige liquidatie. In de aanduiding "tweede dood" vinden we een aanwijzing die ons een weinig doet verstaan van deze situatie. Bij de eerste dood zien we alleen een ontbinding van het lichaam: "Stof zijt gij en tot stofzult gij wederkeren". Het kan lang duren, maar tenslotte keert het lichaam terug tot de elementen der aarde waaruit het was genomen.

De uitwendige mens die in de zichtbare wereld functioneert, is tijdelijk en vergaat na zijn sterven. Indien de mens niet wedergeboren is, blijft zijn inwendige mens ook verder in de dood en het dodenrijk, een situatie die overeenkomt met gevangen zijn. Daar wordt de innerlijke mens verder niet beschadigd, maar hij is niet in staat te functioneren, noch in de natuurlijke, noch in de geestelijke wereld. Hij wordt daar bewaard tot het laatste oordeel.

Na de tweede dood volgt de destructie van de geest en de ziel. Zoals bij de eerste dood het lichaam volkomen wordt ontluisterd, zo berooft de poel des vuurs de innerlijke mens van alle kracht, begaafdheid, macht en autoriteit.

De poel des vuurs betekent de totale onttakeling van de geestenwereld die daarin wordt geworpen. De eerste dood is de tijdelijke scheiding van het leven dat uit God is en de tweede dood is de definitieve separatie. Wat het graf voor het lichaam is, betekent de poel des vuurs voor ziel en geest. Wij merken daarbij op dat de eerste dood een situatie is, waarin de onwedergeborene verkeert. Hij is hier op aarde reeds dood door zijn overtredingen en zonden (Ef. 2:1).

Wanneer hij sterft, verliest hij het natuurlijke leven en rest hem slechts voor geest en ziel het dodenrijk. In ons gewone spraakgebruik benadert het woordje "hel" het meest de betekenis van de vuurpoel. "Hel" is afgeleid van het werkwoord "helen", dat "verbergen" betekent. Wij kennen deze betekenis nog uit het gezegde, dat de heler zo goed is als de steler. Een heler is iemand die gestolen goederen verbergt. "Hel" wijst dus naar zijn woordafleiding op een verborgen of onzichtbare plaats, waar de doden zich bevinden. Bij" dit woord denken we aan "het onuitblusselijk vuur", "de buitenste duisternis", "de vurige oven", "de rook van de pijniging", dus aan een eindeloze, ontredderde toestand.

Het woord "hel" is in de Nieuwe Vertaling steeds de weergave van "gehenna" of "geenna", de vergriekste vorm voor het Hebreeuwse "GeHinnom", dat is "vallei van Hinnom". Dit nauwe en diepe dal lag ten zuiden van Jeruzalem. De Joden hadden daar hun kinderen aan het vuur prijsgegeven als offer aan de heidense god Moloch (2 Kon. 23:10).

In latere tijden diende dit dal als een soort vuilnisbelt, waar de afval die Jeruzalem verontreinigen zou, werd gestort. Zo werd het dal van Hinnom vanwege de altijd brandende vuilnishopen, beeld van "de plaats "van eeuwige straf Ook Jezus en de apostelen gebruikten deze vergelijking om het onuitblusbare vuur in de geestelijke wereld aan te duiden. De passages waarin het woord "gehenna" gebruikt wordt, tonen duidelijk aan dat dit populaire woord hetzelfde begrip uitdrukt als ons woord "hel".

Door Jezus werd het gebruikt om een eeuwige verlorenheid en wanhoop aan te duiden. In de poel des vuurs sterft "hun worm" niet (Marc. 9:44,46,48).

De ontluisterde mens wordt vergeleken met een worm. Zo vergeleek de "vrome" geest die door Bildad sprak, "de sterveling met een made en het mensenkind met een worm" (Job 25:6). David tekende het lijden en de onwaardigheid van de Messias met de uitroep: "Maar ik ben een worm en geen man" (Ps. 22:7).

Deze "worm" stelt tevens het opstandingslichaam der "verdoemden" voor, dat verbonden is met de machten der duisternis die naar de poel des vuurs vluchten. Het onuitblusselijke vuur laat geen enkel aanzien en geen enkele grootheid over. Iedere eigenschap die nog enigszins aan verhevenheid en kracht van een vorige staat denken doet, wordt dan weggenomen. Hun worm blijft over, dat is het verschrompelde, het naakte, het ontledigde, het restant, zoals in het laatste vers van Jesaja wordt gezegd: "Want hun worm zal niet sterven en hun vuur zal niet uitdoven, en zij zullen voor al wat leeft een afgrijzen wezen".

Wanneer in vers 10 staat dat de pijniging in de poel des vuurs duurt tot in alle eeuwigheden of letterlijk tot in de eeuwen der eeuwen, wijst dit wel op een eindeloosheid. Immers in Hebreeën 1:8 wordt dezelfde uitdrukking gebruikt voor de tijdsduur van de heerschappij en de heerlijkheid van Gods Zoon, als er staat: "Uw troon, o God, is in alle eeuwigheid". Wij kunnen ons geen voorstelling maken van de inhoud van de woorden "tot in de eeuwen der eeuwen", maar zij passeren de allerlaatste aeoon.

Jezus sprak in Mattheüs 25:46 tegelijkertijd over "de eeuwige straf en "het eeuwige leven". De uitdrukkingen "hun worm sterft niet" en "het vuur wordt niet uitgeblust" wijzen op een tijdloze duur, die uitgaat boven de begrenzing der eeuwen.

In een van zijn gelijkenissen sprak Jezus over een sleepnet, dat in de zee werd neergelaten en dat allerlei bijeenbracht. Toen het vol was, zette men zich neder en verzamelde het goede in vaten, doch het ondeugdelijke werd weggeworpen. "Zo zal het gaan bij de voleinding der wereld. De engelen zullen uitgaan om de bozen uit het midden der rechtvaardigen af te zonderen, en zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal het geween zijn en het tandengeknars" (Matth. 13:47-50).

Ook in het laatste oordeel spelen de heilige engelen dan als helpers een belangrijke rol. De populaire mening dat een mens bij zijn sterven - in gedachten van velen reeds van eeuwigheid vastgesteld - rechtstreeks óf naar de hel óf naar de hemel gaat, vindt in de bijbel geen steun. Deze fel gekleurde voorstelling is een gevolg van gebrek aan inzicht in de geestelijke wereld. De onwedergeboren mens blijft bij zijn sterven geestelijk in het dodenrijk, een plaats van bewaring, en vertoeft in deze toestand tot het tijdstip van de tweede opstanding.

Dan wordt hij geoordeeld naar zijn werken. Heeft hij de duisternis liever gehad dan het licht, dan komt hij in de poel des vuurs. Heeft hij het goede gedaan en staat hij in het boek des levens, dan komt hij op de nieuwe aarde.

De wedergeboren mens verkeert bij zijn ontslapen in het nieuwe Jeruzalem, eventueel in de tempel Gods. Hij wacht op het ogenblik om ingeschakeld te worden bij het herstel van de nieuwe schepping.

Zij die tot de tempel behoren, worden in het duizendjarige rijk en op de nieuwe aarde gebruikt. Zij die alleen tot het nieuwe Jeruzalem behoren, worden enkel gebruikt om de aarde tot haar volheid te brengen.

       

hoofdstuk 21

 

 

Openbaring 21:1 

En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan, en de zee was niet meer.

Nu ziet Johannes het eindresultaat van het plan en het werk Gods. De aarde en de hemel functioneren weer naar de wetten die God gegeven had. De mens echter heeft zich ontplooid tot een volkomen geestelijk wezen en het sekseverschil is opgeheven. Het opstandingslichaam past volkomen bij en wordt ook bestuurd door de inwendige mens, waarbij geen sprake is van man of vrouw. "In de opstanding huwen zij niet en worden zij niet ten huwelijk genomen, maar zij zijn als engelen in de hemel" (Matth. 22:30)

In het duizendjarige rijk kregen alle dieren hun oorspronkelijke natuur terug. Naar Gods bevel hebben in de voorbijgegane eeuwen de vissen de wateren der zee vervuld en het gevogelte is talrijk geworden op de aarde (Gen. 1:22).

In het duizendjarige rijk was er een biologisch evenwicht ontstaan. Er was geen kwaad noch verderf op gans Gods heilige berg, omdat de aarde vol was van kennis des Heren. Dit inzicht berustte natuurlijk bij de mensen die met grote wijsheid en kracht de aarde onderwierpen. heersten over de vissen der zee, over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt (Gen. 1:28).

Hoe op de vernieuwde aarde de levende wezens zich zullen gedragen, hoe het evenwicht bewaard zal blijven, of zij zich nog zullen vermenigvuldigen of niet, of de dieren zullen sterven (wederkeren tot de aarde), daarover licht de Schrift ons niet in. Wat de vernieuwde hemel betreft, deze is vol lichtdragers, heilige engelen Gods, die zich nu ongehinderd ten dienste kunnen stellen van de herschapen mens, van wiens taak in de eeuwigheid wij ons ook geen voorstelling kunnen vormen. Er wordt eerst gesproken van een nieuwe hemel en daarna van een nieuwe aarde. Eerst zijn immers de onzienlijke dingen hersteld en dan volgt de zichtbare wereld. De eerste hemel, dat is het Koninkrijk der hemelen, waar goed en kwaad tezamen waren, heeft plaats moeten maken voor het Koninkrijk Gods.

De eerste hemel, het toneel van de geestelijke strijd, wordt gevolgd door de nieuwe of tweede hemel waar de strijd voorbij is en waar onder gerechtigheid, blijdschap en vrede, de mensheid geheel tot haar voltooiing komt. Wanneer dit proces beëindigd is, volgt de derde hemel waar God zal zijn alles in allen. Paulus getuigde dat hij in zinsverrukking in de toekomst had gezien tot de tijd, dat ook de derde hemel werkelijkheid zal zijn. (2 Cor. 12:2).

Ook op de eerste aarde was vermenging van zonde en gerechtigheid, maar in het visioen is zij volkomen onderworpen aan de wetten van de herstelde, geestelijke wereld. Vervuld zijn de beloften uit Jesaja 65:17 en 66:22 aangaande het scheppen van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, die tot in eeuwigheid zullen blijven bestaan.

Merkwaardig is dat in 2 Petrus 3:13 niet gesproken wordt overeen nieuwe hemel, maar over nieuwe hemelen, die wij te verwachten hebben. De apostel volgt daarin het onderricht van Jezus, die altijd sprak over het Koninkrijk der hemelen, en zijn discipelen de verborgenheden daarvan openbaarde.

Er is geoordeeld in gerechtigheid: er is een poel van eeuwig afgrijzen, waar het vuur niet geblust wordt, en er is een rijk dat geheel functioneert naar het recht Gods en waarin de nieuwe aarde begrepen is. Wij bespraken reeds dat de zee het geestelijke leven op aarde en in de dood uitbeeldde. Alleen zij, die tot liet nieuwe verbond behoren, zijn naar de innerlijke mens overgezet in de hemelse gewesten in het Koninkrijk Gods en vormen daar een wolk.

Na de tweede opstanding zijn de dood en het dodenrijk als laatste vijanden teniet gedaan en heeft dus de zee als beeld zijn betekenis verloren. Natuurlijk moeten wij bij de woorden: "De zee was niet meer "niet denken aan de zichtbare oceanen. Een aarde zonder zee is een planeet zonder water en onbewoonbaar voor mensen dieren ongeschikt voor iedere plantengroei. Wij achten een aarde zonder water in strijd met de oorspronkelijke schepping Gods, die dan hersteld is. Er staat immers, dat de wateren onder de hemel op één plaats moesten samenvloeien en God noemde deze samengestroomde wateren zeeën en Hij zag, dat het goed was (Gen. 1:9,10).

 

 

Openbaring 21:2,3 

En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God, getooid als een bruid, die voor haar man versierd is. En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn,

Op de nieuwe aarde ziet Johannes nu ook de gehele nieuwe, herstelde en herstellende mensheid. Haar getal is vol en leder krijgt zijn plaats en zijn bestemming. Zij wordt uitgebeeld als een heilige en nieuwe stad. Had Abraham niet reeds gezocht naar een stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwmeester is? (Hebr. 11:10).

Deze plaats wordt een nieuw Jeruzalem genoemd, omdat het oude, aardse Jeruzalem een afschaduwing was. In de onzichtbare wereld, de hemel, heeft God vanaf de opstanding van Jezus Christus tot aan het laatste oordeel aan deze stad gebouwd. In het nieuwe Jeruzalem bevindt zich ook de tent van God, dat is de gemeente Gods, die vervuld is met de Heilige Geest Jezus sprak aangaande de gelovige van het nieuwe verbond: "Wij zullen tot hem komen en bij hem wonen" of volgens de Leidse vertaling "bij hem onze intrek nemen" (Joh. 14:23).

In dit verband zegt de Heer tot het oude bondsvolk: "En Ik zal mijn tabernakel in uw midden zetten, en Ik zal geen afkeer van u hebben, maar Ik zal in uw midden wandelen en u tot een God zijn en gij zult Mij tot een volk zijn".(Lev. 26:11,12). Ezechiël profeteerde: "Mijn woning zal bij "hen zijn; Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. En de volken zullen weten, dat Ik, de Here, het ben die Israël heilig, doordat mijn heiligdom voor eeuwig te midden van hen staat (Ez. 37:27, 28).

Herinnerende aan deze teksten schreef Paulus aan de gemeente: "Wij zijn toch de tempel van de levende God, gelijk God gesproken heeft: Ik zal onder hen wonen en wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn". (2 Cor. 6:16).

Een luide stem maakt de ziener er opmerkzaam op, dat de woonstede Gods, de gemeente, bij de mensen of tussen de volken op aarde is. De aarde is Immanuëlsland geworden, want God is bij de mensen. God woont in de gemeente, maar bij de volken van het nieuwe Jeruzalem. Deze volken moeten nog tot volmaaktheid komen. Zij zijn rechtvaardigen, bevrijd van iedere macht der duisternis, maar zij werden behouden als door vuur heen. (1 Cor. 3:15).

Zij gingen beschadigd in. Slechts van de overwinnaars van het nieuwe verbond wordt gezegd: "Wie overwint, zal van de tweede dood geen schade lijden" (2:11). Zij die deel hadden aan de eerste opstanding, waren onbeschadigd. Nu gaat de Here God de tranen der ogen afwissen, dit wil zeggen dat alle wonden en geestelijke kwetsuren geheeld worden. Hoe doet God dit? Vanuit en door zijn gemeente, die de volken van de gerechtigheid tot de volmaaktheid en onberispelijkheid zal brengen.

Volkomen vervuld wordt de belofte, toegezegd aan de gelovigen van het oude verbond: "Ook dezen allen, hoewel door het geloof een getuigenis aan hen gegeven is (namelijk dat zij rechtvaardig waren), hebben het beloofde niet verkregen, daar God iets beters met ons voor had, zodat zij niet zonder ons tot de volmaaktheid konden komen" (Hebr. 11:3 9,40).

Duidelijk spreekt hier de schrijver van de Hebreeënbrief van een volmaakt worden der gelovigen van het oude verbond na hun dood; niet automatisch, maar dit wordt bewerkt door de gemeente van het nieuwe verbond. Wij zien opnieuw dat nooit en te nimmer de verlossing, de genezing en volmaking "vanzelf" geschieden, maar dat voor al dit heil een weg gegaan moet worden, waarin het plan Gods voorziet.

Deze confrontatie van de gemeente Gods met de gelovigen aller eeuwen wordt voorgesteld als een ontmoeting tussen bruid en bruidegom. De mantel der gerechtigheid en haar lofprijzing maken de volken tot een versierde bruid, maar ook de innerlijke mens, de ziel en de geest, moeten de volkomenheid bereiken. "Ik verblijd mij zeer in de Here, mijn ziel juicht in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, met de mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omhuld...". "Want zoals een jongeling een maagd huwt, zullen uw zonen (de gemeente) u (het nieuwe Jeruzalem huwen, en zoals de bruidegom zich over de bruid verblijdt, zal uw God (wonende in zijn gemeente) Zich over u verblijden" (Jes. 61:10 en 62:5).

Wij wijzen erop dat tussen Christus en zijn gemeente een verhouding is als van man en vrouw: "Maar die zich aan de Here hecht, is één geest met Hem" (1 Cor. 6:17). "Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en die twee zullen tot één vlees zijn.

Dit geheimenis is groot, doch ik spreek met het oog op Christus en op de gemeente" (Ef 5:3 1,32).

Hier is echter sprake van de verhouding tussen de gelovigen van het oude verbond (bruid) tot de gemeente, waar God in woont (bruidegom). Deze bruid moet ook tot de volmaaktheid en de volle gemeenschap komen door de Heilige Geest, opdat God zal kunnen zijn "alles in allen" (1 Cor. 15:28).

Werd eenmaal van Christus gezegd, dat Hij Zich voor de gemeente, die Hij verworven had, overgaf om haar voor Zich te plaatsen: stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zodat zij heilig is en onbesmet (Ef. 5:26,27), zo kan nu ook van God de Vader, wonende in de gemeente, gezegd worden, dat Hij Zich tot taak stelt zijn bruid, de rechtvaardigen van het oude verbond, te volmaken.

Wij moeten hierbij nog opmerken dat degenen van het nieuwe verbond die zich gerechtvaardigd weten door het bloed des kruises, maar die niet zijn gedoopt met de Heilige Geest - dus geen woonstede Gods in de geestelijke wereld zijn - wel in het nieuwe Jeruzalem wonen, maar niet zijn ingevoegd in de tempel. Zij worden dus behouden op dezelfde wijze als de oudtestamentische rechtvaardigen.

 

 

Openbaring 21:4 

en hij zal alle tranen van hun ogen afwissen en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan.

De dood en zijn trawanten, die rouw, geween en smart in mensenlevens gebracht hebben, zijn voor eeuwig in de poel des vuurs en kunnen geen kwaad meer veroorzaken. Het vroegere is voorbij! De eerste dingen, dus de oude schepping die door de machten beschadigd en onderdrukt was, zijn weggegaan. Duidelijk springt naar voren dat ziekte, pijn en smart niet van God zijn, maar van de vijand en dat de tijdelijke dood nimmer een herstel teweegbrengt en zeker geen doorgang is tot leven, laat staan tot eeuwig leven.

Het herstel van de gerechtvaardigde mensheid geschiedt op aarde, zowel in het duizend jarige rijk voor degenen die nog niet gestorven zijn, als op de nieuwe aarde voor degenen die deel hebben aan de tweede opstanding. Bij hen die gestorven waren, geschiedt de geestelijke bevrijding, wanneer de dood en zijn rijk in de poel des vuurs geworpen worden. Zij ontvangen dan een onverderfelijk opstandingslichaam, maar in het nieuwe Jeruzalem volgt op aarde het herstel van de beschadigingen van de innerlijke mens.

Wanneer het Jeruzalem bij de opstanding op aarde komt, dus van de onzienlijke wereld, de hemel, naar de zichtbare aarde, heeft het de mantel der gerechtigheid omgeslagen, maar uit de tranen van zijn inwoners blijkt, dat hun inwendige mens nog geheeld moet worden. De Heer bekleedt hen met de klederen des heils, dat is met die van de heling. (Jes. 61:10), waarmee ze zich ongehinderd tot volmaakten kunnen ontwikkelen: "En men zal hen noemen: Het heilige Volk, De Verlosten des Heren; en gij zult (door God) genoemd worden: Begeerde, Niet verlaten Stad". (Jes. 62:12).

 

 

Openbaring 21:5 

En Hij, die op de troon gezeten is, zeide: Zie Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide: Schrijf, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig.

Nogmaals horen wij de stem van Hem die op de troon gezeten is, dat is God en Christus, wonende in de gemeente, die als een eenheid functioneren als bruidegom ten opzichte van de bruid, het nieuwe Jeruzalem, bestaande uit de rechtvaardigen van het oude verbond en uit hen die gerechtvaardigd waren door het geloof in het bloed van Christus, maar die de Heilige Geest niet hadden ontvangen.

Tot het einde toe maakt de Here gebruik van de gemeente om de totale vernieuwing tot stand te brengen. Steeds gaat het over herstel en niet over het scheppen van nieuwe dingen. Jeruzalem moet herstellen, opdat het uiteindelijke doel bereikt zal worden, namelijk God alles in allen. Ook de laatste hoofdstukken der Openbaring behoren nog bij het herstel of de wedergeboorte aller dingen. Zij spreken nog over het Lam, wiens offer de grondslag en het begin was van alle regeneratie. De ziener wordt opgewekt deze visioenen en woorden op te schrijven en deze zo te bewaren voor hen wier ogen voor deze ontwikkeling geopend zijn.

De stem betuigt, dat deze woorden getrouw en waarachtig zijn, dat zij dus het plan Gods nauwkeurig weergeven. In deze eindtijd zal de Heilige Geest in de gelovigen opnieuw betuigen, dat de visioenen van Johannes, Gods plan voor de gemeente, de mensheid en de schepping onthullen en dat zij zeker vervuld worden.

 

 

Openbaring 21:6-8 

En Hij sprak tot mij: Zij zijn geschied. Ik ben de alpha en de omega, het begin en het einde. Ik zal de dorstige geven uit de bron van het water des levens, om niet. Wie overwint, zal deze dingen beërven, en Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn. Maar de lafhartigen, de ongelovigen, de verfoeilijken, de moordenaars, de hoereerders, de tovenaars, afgodendienaars en alle leugenaars - hun deel is in de poel, die brandt van vuur en zwavel.- dit is de tweede dood.

Weer klinkt de stem van God in de geest tot de apostel. Zij betuigt dat alles voltooid is. De tijd breekt aan dat alles hersteld is en de eeuwen der eeuwen een aanvang nemen. God is het begin (alpha) zowel van de oude als van de nieuwe schepping. Hij is ook de voltooier (omega) van zijn gemaakt bestek, dat in eeuwigheid zal rijzen. Buiten het Woord Gods, dat is Christus, is ervan den beginne niets gebeurd en ook het einde is uit en door Hem. De profetie houdt zich niet bezig met wat er na dit herstel zal gebeuren. Wij weten dat de Heer met ons is tot het einde der wereld, dat is tot de voleinding der eeuwen.

Nu herhaalt de Heer de belofte, waar over Jesaja reeds gesproken had, dat voor de dorstige het water des levens zal stromen. Slechts zij die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, krijgen deel aan het heil. Sprak Jezus niet: "Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden"? Hij die gelooft in God en de boze overwint, heeft een erfdeel in het Koninkrijk. De gelovigen van het oude en het nieuwe verbond zullen allen hersteld worden en inde juiste verhouding tot God staan, maar ook degenen die uit het dodenrijk zijn gekomen en van nature dingen deden die overeenkomstig de wet van God waren.

Zij zullen niet meer door boze geesten geïnspireerd worden, maar alleen beïnvloed worden door onze goede God. Hij zal hun God zijn, betekent: Hij zal hen inspireren, leiden door zijn Geest, zijn woorden in hun hart en mond leggen en "ter plaatse, waar tot hen was gezegd: gij zijt mijn volk niet, daar zullen zij worden genoemd: zonen van de levende God" (Rom. 9:26).

De eerste schepping begon met Adam, die de zoon van God werd genoemd en die koning was op de aarde. De herschepping eindigt met een ontelbare menigte. die allen zonen des Allerhoogsten zijn en die koningen zijn in hemel en op aarde. Maar ook wordt gewezen op de scheiding die God zal maken tussen hen en de kinderen des duivels. Géén deel in het Koninkrijk Gods ontvangen allen die de ongerechtigheid hebben liefgehad. Wie dergelijke dingen bedrijven, zullen het Koninkrijk Gods niet beërven (Gal. 5:21).

Allereerst wordt dan gesproken over lafaards of vreesachtigen, dat zijn zij die de strijd in de hemelse gewesten ontvluchtten en voor de boze machten bezweken. Hun angst stelde zich tussen God en hen, zodat zij niet tot gemeenschap met de Heer konden komen. Dan volgen de ongelovigen, waar de twijfel en de gerichtheid op het natuurlijke leven de weg versperden.

De boosdoeners, moordenaars en ontuchtigen zijn zij die ten prooi vielen aan de geestelijke boosheden in de lucht, terwijl de tovenaars en afgodendienaars contact onderhielden met de geesten uit het dodenrijk. Als laatste groep in deze climax wordt gesproken over alle leugenaars, die geestelijk voortkwamen en rechtstreeks geïnspireerd werden door de vader der leugen, de duivel. Onder hen zijn ook degenen die valse leringen verkondigden. Het lot van hen eindigt in de poel des vuurs. Wie niet gescheiden wil worden van de onreine geesten, gaat met deze machten ten onder. Hij wordt overgegeven aan de concentratie van haat, leugen, onreinheid en ontbinding: dat is de tweede dood.

 

 

Openbaring 21:9 

En er kwam een van de zeven engelen met de zeven schalen, die vol waren van de laatste zevenplagen, en hij sprak met mij, zeggende: Kom hier, ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams.

De engel die spreekt, is hoogstwaarschijnlijk de laatste van de zeven die de schalen met de zeven plagen hadden. Nadat deze zijn bokaal uitgegoten had, klonk een stem uit de tempel van de troon: "Het is geschied" (16:17).

Dit was het teken dat Babylon en de gehele antichristelijke kerk ondergegaan waren. Deze zelfde engel toont nu de voltooiing van het Godsrijk en de laatste taak der gemeente inzake het herstel van de mens. Johannes aanschouwt een tijdperk waarin de gelovigen uit de gehele mensheid, wier namen geschreven waren in het boek des levens en die deel hadden aan de tweede opstanding, hun volmaaktheid bereiken. Daarna zal God "alles in allen zijn".

De engel zegt: "Ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams". Bruid en vrouw zijn elkaar uitsluitende begrippen. Zij wijzen daarom niet op één partij, maar op twee partijen. Wij zagen reeds bij vers 2, dat de bruid de gelovigen aller eeuwen voorstelt. De vrouw des Lams is de gemeente, want tussen Christus en zijn volk is een verhouding als die van man en vrouw. Het woord Lam herinnert ons eraan, dat Jezus zijn volk als een vrouw kocht en betaalde met zijn bloed. In dit visioen wordt de eenwording beschreven van de gemeente, waarin God woont, met de andere gelovigen.

 

 

Openbaring 21:10,11 

En hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg en toonde mij de heilige stad, Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God; en zij had de heerlijkheid Gods, en haar glans geleek op een zeer kostbaar gesteente, als de kristalheldere diamant.

Johannes zag de openbaring van de bijna voltooide stad Gods in al haar glorie. Zij ligt op de berg Sion, waarvan de profeet sprak: "Dan zal de berg van het huis des Heren vast staan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen" (Jes. 2:2).

De engel voerde Johannes in geestverrukking naar deze hoge berg, een beeld van de Heilige Geest. Immers geen kracht in de ganse schepping is groter en sterker dan de Heilige Geest, waarop de gemeente rust. Johannes ziet hoe dit Jeruzalem zijn volledige gestalte krijgt. Het daalde neer of werd zichtbaar vanuit de onzienlijke wereld teneinde zich op de nieuwe aarde te manifesteren. Naar deze stad had Abraham al uitgezien.

In Hebreeën 11:10 wordt in dit verband opgemerkt dat de geestesblik van de aartsvader werd verruimd van het zichtbare naar het onzichtbare, van de schaduw naar de werkelijkheid, "want hij verwachtte de stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwmeester is". Daarom beleed hij met de zijnen "dat zij vreemdelingen en bijwoners op aarde waren", want God had hen een stad bereid".

Als tegenstelling hiermee weten wij uit de woorden van Jezus, dat de poel des vuurs voor de duivel en zijn engelen bereid is. Wij zien ook uit naar het hemelse Jeruzalem, in de wetenschap dat wij de beloften hebben verkregen. Daarom zijn ook wij hier vreemdelingen en bijwoners, want het zoeken naar de heilige stad gaat altijd samen met het zoeken van een Koninkrijk dat niet van deze aarde is. Wij zien haar niet slechts uit de verte, maar wij zijn er toe genaderd of gekomen (Hebr. 12:22).

De heilige stad is beeld van een geestelijk volk van rechtvaardigen, dat gewassen en gereinigd is door het bloed van het Lam, van de gemeente van Jezus Christus, de vrouw des Lams. De eerste stenen der stad die binnengebracht werden, waren de "heiligen" die na de opstanding van Jezus uit hun graven gingen, dat wil zeggen vanuit het dodenrijk werden overgeplaatst in de heilige stad. (Matth. 27:53)

Hierbij moet worden opgemerkt dat de Nieuwe Vertaling abusievelijk het voegwoord "waar" heeft ingevoegd, terwijl er staat: "zij gingen uit de graven na zijn opstanding en kwamen in de heilige stad en zijn (evenals hun Heer) aan velen verschenen "hier op aarde. Vanaf de opstanding van Jezus gaan allen die wedergeboren zijn, niet meer naar het dodenrijk, maar naar de heilige stad. Bij de wedergeboorte wordt geen natuurlijk lichaam voortgebracht, maar een geestelijk.

Dit geestelijk lichaam wordt als levende steen ingebracht in het nieuwe Jeruzalem. Als wedergeborene behoort men nog tot de bruid, maar door de vervulling met de Heilige Geest krijgt men gemeenschap met Jezus Christus. Dan is er sprake van "de vrouw des Lams". Vandaar dat de apostel aan allen die tot de stad Gods behoren, schreef. "En laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen" (1 Petr. 2:5).

Door de doop in de Heilige Geest en door de vervulling met deze Geest gaat men behoren tot dat gedeelte der stad, dat door de naam "tempel Gods" wordt aangeduid. Daarom is het noodzakelijk dat de "bruid des Lams" ook "vrouw des Lams" wordt. Tot de wedergeboren broeders te Rome schreef Paulus: "Indien iemand echter de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe" (Rom. 8:9).

De stad behoort aan God toe, want zij bestaat uit volmaakt rechtvaardigen, die door Jezus voor God zijn gekocht met zijn bloed. De opdracht van Jezus is een tempel te bouwen, waarin Vader en Zoon woning hebben gemaakt. "Zijn huis zijn wij", indien wij vervuld zijn met de Heilige Geest (Hebr. 3:6).

De wedergeboorte moet dus gevolgd worden door de doop in de Heilige Geest en deze doop is weer de grondslag voor een waardige wandel in de hemelse gewesten. Er staat in de Statenvertaling in Efeziërs 1: 13: "In Welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met de Heilige Geest der belofte". De volgorde is dus: "Bekeert u en een ieder van u late zich dopen, ... en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen" (Hand. 2:38).

Bij het dopen van de gelovigen te Samaria bleek duidelijk, dat dezen de Heilige Geest nog niet hadden ontvangen (Hand. 8:16).

Deze Samaritanen waren dus levende stenen in de stad Gods, die nog klaargemaakt moesten worden voor en ingevoegd worden in de tempel Gods. De vraag rijst waaraan Johannes de nederdalende heilige stad als het hemelse Jeruzalem herkende. Vanwaar deze naam? Het is wel duidelijk dat niet het aardse Jeruzalem in de eerste plaats het beeld is, maar het hemelse, namelijk van de bijna voltooide bruid des Lams. Maar wat bewoog de ziener ertoe deze hemelstad de naam Jeruzalem te geven?

De apostel had natuurlijk het aardse Jeruzalem vanaf de Olijfberg komende, menigmaal vanuit het oosten gezien. De oostmuur der stad moet wel een majestueuze indruk hebben gemaakt op allen die óf op de Olijfberg staande óf zich in het Kedrondal bevindend. hem aanschouwden. Wij merken hierbij op dat deze muur aan de oostzijde tevens tempel muur was. Het heiligdom lag op de berg Sion die ook wel Moria genoemd werd. Deze is een zogenaamde tafelberg, dat wil zeggen dat hij van boven vlak is, dus een plateau vormt. Hierop stond de tempel die omringd was door een reusachtig groot plein, dat voorhof der heidenen heette.

Door koning Herodes werd het plein van de oude tempel bijna tweemaal zo groot gemaakt. Hij deed dit door onder andere de oostzijde uit te breiden. Hij bracht daartoe op de oostelijke helling van de berg een fundering aan, die aan de zuidkant zelfs tot vijftig meter hoogte werd opgetrokken. De steenblokken die hij ervoor liet gebruiken waren ruim één meter lang, één meter breed en bijna twee meter hoog. Er zijn zelfs stenen bij die een lengte van meer dan tien meter hebben. Zo lagen er in sommige gedeelten van de berghelling wel vijfentwintig steenlagen op elkaar.

Hoe hoger dit fundament werd opgetrokken, hoe groter natuurlijk de oppervlakte der steenlagen werd. Wij zouden kunnen spreken van vijfentwintig fundamenten, wat uit proefgravingen van archeologen in 1867-1868 is komen vast te staan (de gegevens zijn ontleend aan "De tempel van Jeruzalem" door de archeoloog André Parrot). Deze fundamenten liggen nu onder het puin bedolven. Begrijpelijk waren de bewonderende uitroepen van de discipelen: "Meester, zie, welke stenen!" (Marc. 13:1).

Het unieke van Jeruzalem was dus dat men aan de oostzijde van deze stad niet alleen de muur zag, maar vooral de kolossale fundamenten kon tellen. Op sommige plaatsen waren dus de gezamenlijke steenlagen bij na vijftig meter hoog, terwijl de muur erop de normale hoogte van ongeveer zeven meter had. In waarheid dus een stad met fundamenten!

De lengte van de oostmuur die tevens tempelmuur was, bedroeg ongeveer 460 meter.

Wie boven op deze muur stond, op "de tinne des tempels" bevond zich circa negentig meter boven het Kedrondal. Volgens Flavius Josephus kreeg men hier gemakkelijk hoogtevrees. Tegenwoordig is het tempelplein ongeveer honderdvijfenveertigduizend vierkante meter. Tegen de oostmuur was nog aan de binnenzijde de zuilengalerij van Salomo, waar men in de winter beschutting vond tegen de koude. (Joh. 10:23).

Wie dus vanaf de Olijfberg naar de stad keek, zag de stads- of tempelmuur duidelijk zichtbaar op zijn formidabele fundamenten verrijzen. Johannes ziet hoe de heerlijkheid Gods aan deze stad haar glans verleent, want de heerlijkheid Gods is de gemeente, waarin Hij woont. Jezus sprak tot de Vader: "En de heerlijkheid, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn" (Joh. 17:22).

De gemeente is de luister van God en haar glans verlicht de gehele stad, die straalt als een zeer kostbaar gesteente. Haar schittering en flonkering is als die van de kristalheldere diamant. Alles wat zich in haar openbaart is heerlijk en kostbaar, rein en schoon. Zoals een juweel het licht opvangt, weerkaatst en nog schoner doet uitkomen, zo weerspiegelt en verspreidt de stad de heiligheid en heerlijkheid des Heren.

 

 

Openbaring 21:12-14 

En zij had een grote en hoge muur en zij had twaalf poorten en op de poorten twaalf engelen, en namen op de poorten geschreven, welke zijn die van de twaalf stammen der kinderen Israëls. Naar het oosten waren driepoorten en naar het noorden waren driepoorten en naar bet zuiden drie poorten en naar bet westen drie poorten. En de muur der stad had twaalf fundamenten en daarop de twaalf namen van de twaalf apostelen des Lams

Bij de beschrijving van het hemelse Jeruzalem mogen wij niet vergeten dat deze stad beeld is van een geestelijke realiteit. Wij moeten daarom niet trachten de symboliek als stoffelijke werkelijkheid voor te stellen. Wij zouden kunnen zeggen dat de hemelstad een gelijkenis is van het Koninkrijk Gods: het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een enorme, schitterende stad op een zeer hoge berg. De Herschepper bouwt zijn stad in de onzienlijke wereld niet uit goud en edelstenen, maar uit levende stenen, die tezamen worden gevoegd en waarmee de tempelmuur eerst wordt opgebouwd en daarna de stad zelf.

Aangezien er geen tempel in het nieuwe Jeruzalem gevonden wordt, is er alleen sprake van een tempelmuur, rustend op twaalf fundamenten. Was bij het oude Jeruzalem de tempelmuur slechts een gedeelte van de stadsmuur, nu is de gehele muur tempelmuur en daardoor is de heilige stad tempelstad geworden. Deze symbolische plaats is opgebouwd uit de geestelijke lichamen van mensen, waarin de Geest van God woont, verbonden met ziel en geest. Daarom is er sprake van "Ievende stenen".

Jezus sprak in Johannes 14:2 over het huis zijns Vaders met de vele woningen. Hij bedoelde hiermee dat de gelovigen de woningen vormen, waarin de Vader zijn intrek heeft genomen. Door zijn lijden en sterven heeft onze Heer het mogelijk gemaakt, dat in de "woningen" der gerechtvaardigden, plaats werd bereid voor de Heilige Geest. Daarom is het nieuwe Jeruzalem alléén de stad van de grote Koning. De majestueuze muur wijst op een afgesloten geheel en op een voltooid plan.

Eerder zag de apostel de ondergang van Babylon, beeld van de gedegenereerde kerk. Nu ziet hij de laatste fase van de voltooiing van de heilige stad. Zoals onder de muur van het aardse Jeruzalem zich vele zichtbare fundamenten bevonden, zo is ook in de geestelijke stad Gods de onderbouw van de muur duidelijk herkenbaar. De twaalf lagen waaruit het fundament bestaat, dragen als waarmerk de namen der twaalf apostelen, omdat op hun leerde gemeente van Jezus Christus, voorgesteld door de tempelmuur, werd gebouwd.

Hun namen vertegenwoordigen dan weer de talrijke fundamentenleggers, die door de eeuwen heen hun werk hebben voortgezet, zoals de apostelen de leer van Jezus hadden overgenomen. De veelkleurige wijsheid van God werd van het begin geopenbaard in de keuze van de twaalf apostelen, op wier leer en leven de gemeente zou worden gebouwd. Zij waren het die bij Jezus bleven in al zijn verdrukkingen. Ook de ziener van de Openbaring behoorde tot hen.

Ook de poorten van de stad behoren bij de allegorie of uitgewerkte beeldspraak, waarmee Johannes het resultaat van het eeuwige plan van God tot herstel en vernieuwing van de mensheid uitbeeldt. De poorten zijn de toegangen waardoor het Israël Gods de stad binnengaat. Het spreekt vanzelf dat iedere bewoner van Jeruzalem een Israëliet wordt genoemd. Dit geestelijk Israël komt uit alle volken, want zij zullen komen van oost en west en van noord en zuid, en zullen aanliggen in het fundament de naam van een apostel staat, die uit Israël afkomstig was. Koninkrijk Gods. Op iedere poort staat de naam van een stam, zoals op leder

De naamplaat op de poort duidt aan, dat binnen de stadsmuur het geestelijk Israël woont. Er is nu geen sprake van een uitverkoren groepering "uit" de stammen Israëls, dus van de honderdvierenveertigduizend die de muur vormen, maar van "alle" stammen der kinderen Israëls. Het nieuwe Jeruzalem is een vol-joodse stad, immers "niet hij is een jood, die het uiterlijk is, maar hij is een jood, die het in het verborgen is".

Paulus schreef aan de heidense Galaten, dat het tegenwoordige, aardse Jeruzalem een stad van geestelijke slavernij is. Haar inwoners hebben immers geweigerd te erkennen wat tot hun vrede dient en zij lieten zich niet vrijmaken door het evangelie der waarheid van het Koninkrijk der hemelen. God heeft nimmer eer met dit volk ingelegd. Het hemelse Jeruzalem is evenwel vrij; en dat is onze moeder. Deze stad is geen toekomstige zaak, maar zij is nu reeds de plaats van alle wedergeborenen. Zij is onze moeder, omdat uit haar de ingeschreven wet van God uitgaat en de onderwijzing door de Heilige Geest.

Van het nieuwe Jeruzalem wordt gezegd: "Zijn stichting ligt op heilige bergen; de Here heeft Sions poorten lief boven alle woningen van Jakob. Heerlijke dingen zijn van u te zeggen, o gij stad Gods! Rahab en Babel vermeld Ik als degenen die Mij kennen; zie, Filistea en Tyrus met Ethiopië: deze is daar geboren. Ja, van Sion wordt gezegd: Ieder van hen is in haar geboren, Hij, de Allerhoogste, bevestigt haar. De Heer telt bij het opschrijven der volken: deze is daar geboren. En zij zingen bij reidans: Al mijn bronnen zijn in u!" (Ps. 87).

Het nieuwe Jeruzalem is de stad van de volken. Toch dragen alle inwoners de naam van Sions kinderen, want de Here God heeft beloofd dat Hij nimmer de naam van Israël zal uitwissen onder de volken. Het geestelijk zaad van Abraham is Christus met allen die in Hem zijn. Daarom zijn wij trots op de naam Israëliet! Wij weten ons immers troonpretendenten, dus Israëlieten of vorsten Gods!

De poort is een onderdeel van de muur. Op de poorten zijn twaalf engelen. De getallen twaalf, twaalfduizend en honderdvierenveertigduizend staan steeds in verband met het geestelijk Israël. De muurengelen of engelen der gemeenten zijn de poortwachters die door de Heer speciaal zijn aangesteld. "Op uw muren, o Jeruzalem, heb Ik wachters aangesteld, die de ganse dag en de ganse nacht nimmer zullen zwijgen. Gij, die de Here indachtig maakt, gunt u geen rust. En laat Hem geen rust, totdat Hij Jeruzalem grondvest en het stelt tot een lof op aarde". (Jes. 62:6,7).

De engelen der gemeenten die zich op de poorten bevinden, maken de Heer er voortdurend op attent, dat de stad voltooid moet worden. Zij verheugen zich over iedere rechtvaardige die deze stad binnentrekt. Wie na zijn wedergeboorte de poort binnengaat, komt binnen de bescherming van de muur, dat is van de gemeente. Deze hoge muur dient hier niet meer tot bescherming naar buiten, want "van geen geweld zal In uw land meer gehoord worden, van verwoesting noch verderf in uw gebied; en gij zult uw muren Heil noemen en uw poorten Lof". (Jes. 60:18)

Binnen de muren vindt het herstel plaats en wordt het eeuwig evangelie door de zonen Gods verkondigd tot heil of heling, want om een ander beeld te gebruiken: de bladeren van het geboomte des levens, de gemeente, zijn tot genezing der volken.

 

 

Openbaring 21:15-18a 

En hij, die met mij sprak, had een gouden meetstok om de stad op te meten, en haarpoorten en haar muur. En de stad lag in het vierkant en haar lengte was even groot als haar breedte; en bij mat de stad op met de stok: twaalfduizend stadiën; haar lengte en haar breedte en haar hoogte waren gelijk. En hij mat haar muur op: honderdvierenveertig el, mensenmaat, die engelenmaat is. En de bouwstof van haar muur was diamant;

De muur vormt een wezenlijk geheel met de heilige stad en is van haar niet te scheiden, maar wel te onderscheiden. De kostbare diamanten waaruit hij opgebouwd is, zijn ook hier weer "levende stenen", waarin het geestelijk leven zich openbaart. Deze stadsmuur stelt de volmaakte gemeente van Jezus Christus voor, die naar alle kanten licht uitstraalt, want het leven is het licht der mensen. Zijn hemelse glans wordt vergeleken meteen zeer kostbaar, aardsgesteente.

Laten wij" niet vergeten dat wij met beelden te maken hebben, evenals het paradijs Gods met het geboomte des levens een symbolische voorstelling is. De hemelse realiteiten worden naar hun aard op deze wijze in gelijkenissen weergegeven. De mens Gods die de volle maat van de wasdom bereikt heeft, is Jezus Christus. Hij is dan ook de gouden meetstok, en de grootte van iedere steen wordt naar zijn beeld bepaald. Een volledig tot volmaaktheid gekomen steen heeft" de maat van de wasdom der volheid van Christus" (Ef. 4:13).

Ieder mens Gods zal moeten komen tot de mannelijke rijpheid en evenals de apostel Paulus zich moeten uitstrekken en jagen naar dit doel "om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus" (Filip. 3:14).

In de muur der stad zijn "de levende stenen" niet alleen volmaakt, dit wil zeggen bevrijd en genezen, maar ook tot geestelijke volwassenheid gekomen, dus het beeld van Jezus Christus gelijkvormig. Met de gouden meetroede wordt de muur gemeten. Zij wordt mensenmaat genoemd, want zij is de maat van de volkomen mens Jezus Christus. "Die engelenmaat is", wordt ook vertaald met "dat is de maat des engels", dit wil zeggen het is de gouden meetstok Jezus Christus, die de engel gebruikt om de muur te meten.

Naar het gemaakte bestek is iedere edelsteen ingevoegd, zodat het geheel der stadsmuur volkomen is, een vierkant, even lang als breed. Hieruit blijkt de wijsheid en het kunstenaarschap van de Bouwmeester, die door de eeuwen heen mensen verzamelde, ze toebereidde en een plaats en taak gaf om in het einde der tijden door en met hen het bouwwerk te voltooien.

Het nieuwe Jeruzalem is dus een levende stad, opgebouwd uit levende stenen, waar God die geest is, woont. Het is dwaasheid zich een stad in de zichtbare wereld voor te stellen, die ruim tweeduizend kilometer lang en breed zou zijn en zou liggen tegen de helling van een berg of op een berg, die zich tweeduizend kilometer boven de aarde verheft. Zulk een enorm hoge en omvangrijke berg, die meer dan 226 maal de hoogte van de Mount Everest bereiken zou, is op aarde ondenkbaar en ook onbewoonbaar.

Het grondplan van de stad is dus een vierkant. Dit was merkwaardig ook het geval met het oude Babylon, de tegenhanger van het nieuwe Jeruzalem. Bij de Grieken was het kwadraat het symbool van volmaaktheid. Door de enorme hoogte van deze bergstad verbindt zij als het ware de hemel en de aarde. Wat de gevallen mens in Babylon door bruut geweld van occultisme trachtte te forceren, wordt hieraan de kinderen Gods geschonken, namelijk een stad waarvan de top in de hemel reikt. In het nieuwe Jeruzalem ontmoeten ook nu reeds de engelen de gezaligden, want wanneer één zondaar zich bekeert en door de poort binnengaat, verheugen zich de hemelingen.

Volgens de voorstelling van de profeet Jesaja zullen de volken deze stad niet meer bestrijden en beoorlogen, maar zij zullen optrekken naar haar licht en koningen naar haar stralenglans. De muur bestaat uit samengevoegde levende diamanten. Men kan ook vertalen: van jaspissteen, helder als kristal, maar wij houden ons aan de nieuwe vertaling. Zoals in de natuur deze edelstenen onder grote druk en hitte werden gevormd, zo kwamen de "honderdvierenveertigduizend" uit de hitte van de strijd in de hemelse gewesten en uit vele verdrukkingen.

Zij werden als diamanten kunstig geslepen, opdat zij een heerlijke flonkering zouden verkrijgen. Ze werden doorzichtig als glas, kristalhelder, ondoordringbaar en schitterend. Elk van deze wonderbare miljoenen juwelen is beeld van een ware gelovige, die op zijn eigen manier de heerlijkheid Gods die in hem is, doet schijnen. Zo weerspiegelt deze muur de heiligheid en glorie des Heren.

Alles wat de muur openbaart is heerlijk, kostbaar, rein en schoon. Zij verlicht de ganse vernieuwde aarde. De volken trekken er naar toe, gelokt door dit licht. Hier is het beeld van de uitverkorenen, van de gemeente van Jezus Christus, zijn lichaam: stralend, zonder vlek en rimpel, en lichtgevend als kristalhelder edelgesteente. De muur vertegenwoordigt de zonen Gods, de schare van overwinnaars, die gezegevierd hebben over de boze geesten, "gelijk ook Hij heeft overwonnen".

Deze muur is éérst voltooid, omdat noch in het duizendjarige rijk, noch op de nieuwe aarde, meer gestreden behoeft te worden tegen de heerscharen van de satan en er dus geen overwinnaars meer worden opgeleid. Hun getal is na de slag van Harmágedon, vol. In de strijd tegen Gog en Magog verslinden de vijanden elkaar. De muur die rondom de hoog gelegen stad gebouwd is, heeft een hoogte van honderdvierenveertig el (ongeveer 75 meter). Hij dient niet tot verdediging van de stad, maar om haar af te grenzen van het land. Deze hoogte herinnert ons opnieuw aan de honderdvierenveertigduizend verzegelden "uit alle stammen der kinderen Israëls", die ook op een hoge berg stonden (7:4 en 14:1).

Iedere stam uit het wereldwijde geestelijk Israël brengt een geselecteerde schare overwinnaars voort, die het Lam volgen waar Hij ook heengaat. Op hun voorhoofden zijn de namen van het Lam en van de hemelse Vader geschreven. Zij denken dus volmaakt naar het plan en de gedachten van God. Zij komen het eerst tot volmaaktheid en zij zijn de herstellers in de nieuwe schepping. Wij denken hierbij ook aan een beeld uit het oude verbond: in de bedeling der schaduwen bouwde Nehemia eerst de muur van Jeruzalem, terwijl er nog geen huizen waren (Neh. 7:1,4).

Vervuld wordt de belofte uit Openbaring 3:12 "Wie overwint, Ik zal op hem schrijven de naam mijns Gods en de naam van de stad mijns Gods, het nieuwe Jeruzalem, dat uit de hemel nederdaalt van mijn God, en mijn nieuwe naam".

 

 

Openbaring 21:18b-21 

en de stad was zuiver goud gelijk zuiver glas. En de fundamenten van de muur der stad waren met allerlei edelgesteente versierd. Het eerste fundament was diamant, het tweede lazuursteen, het derde robijn, bet vierde smaragd, het vijfde sardónyx, het zesde sardius, het zevende topaas, het achtste beril, het negende chrysoliet, het tiende chrysopraas, het elfde saffier, het twaalfde amethist. En de twaalf poorten waren twaalf paarlen: iedere poort afzonderlijk was uit één parel en de straat der stad was zuiver goud, gelijk doorschijnend glas.

In het nieuwe Jeruzalem hebben de apostelen nu, een ieder naar zijn aard, een kostbare ereplaats. Hun eenheid en verscheidenheid wordt gesymboliseerd in de kleurrijkdom van twaalf edelstenen: de veelkleurige fonkelende diamant, de doorzichtige blauwe lazuursteen, de rode robijn, de groene smaragd, de witachtige gestreepte en geaderde sardónyx, de bruinachtig rood gekleurde sardius, de wijnrode of honinggele topaas, de zeegroene beril, de goudgroene chrysoliét, de geelgroene chrysopraas, de hemelsblauwe saffier en de violetkleurige amethist. Deze twaalf edelstenen komen over het algemeen overeen met die welke het borstschild van de hogepriester sierden en waarop de namen van de twaalf stammen stonden gegraveerd (Ex. 28:17-20 en 39:10-13).

Ook bij de namen van de twaalf apostelen springt duidelijk de symboliek naar voren. Onder hen zijn immers mannen, die verder volkomen onbekend zijn gebleven en die geen geschriften hebben nagelaten waarop de ware kerk werd gebouwd. De Heer beschouwde hen evenwel als een eenheid in de onzienlijke wereld. Het is daarom niet van belang of de naam van Paulus of die van Matthias wordt vermeld; ook niet of de namen van Stéfanus of Jacobus, de broeder des Heren, in de eerste gemeente meer naar voren kwamen dan die van Simon de Zeloot of Thaddeüs.

Het gaat erom dat het twaalfdelige fundament overeenkomt met de leer die Jezus het allereerst aan zijn twaalf apostelen toevertrouwde en die door dezen weer op betrouwbare wijze werd doorgegeven. Laten wij daarbij niet vergeten, dat we hier te maken hebben met de leer van het Koninkrijk der hemelen, een boodschap die in hen heerlijke realiteit is geworden.

Wanneer fundamentalistische uitleggers het fundament en de muur weigeren te vergeestelijken", maar ze in de natuurlijke wereld projecteren, moeten zij zich welbewust zijn, dat een hoeveelheid edelstenen, waarmee een vierkant fundament met een muur van ruim achtduizend kilometer gelegd kan worden, op aarde niet te vinden is. Men gaat dan van de veronderstelling uit, dat God deze benodigde edelstenen dan wel zal scheppen. Trouwens ook parels van zulk een grootte, die als poorten in de reusachtige muur staan, zijn onbekend op deze aarde en worden zeker niet in de schelp van enig pareloester gevonden.

Men moet dan van de gedachte uitgaan, dat dit nieuwe dingen zijn die God maakt, maar de Heer maakt wel alle dingen nieuw, maar schept geen nieuwe dingen! Er wordt gesproken over de straat der stad. In andere vertalingen wordt het Griekse woord "plateia" weergegeven door "plein". In het beeld lijkt ons die overzetting beter, omdat wij ons moeilijk een stad kunnen voorstellen met twaalf poorten en slechts één hoofdstraat, maar wel een plein zoals in het oude Jeruzalem, waarop zich daar de tempel bevond.

Heel duidelijk ziet Johannes dat het geestelijk centrum van de heilige stad, waar hij dus eigenlijk een tempel verwachten kon, bestaat uit een plein van zuiver goud, gelijk zuiver glas, symbolen van de heiligheid, gerechtigheid en grote heerlijkheid van haar bestrating of plaveisel, dus van haar stenen!

De rechtvaardigen binnen de muren der stad komen dus niet tot de straling van de muur, waarin God in het bijzonder woont.

 

 

Openbaring 21:22,23 

En een tempel zag ik in haar niet want de Here God, de Almachtige, is haar tempel, en het Lam. En de stad heeft de zon en de maan niet van node, dat die haar beschijnen, want de heerlijkheid Gods verlicht haar en haar lamp is het Lam.

Eerst zag Johannes het nieuwe Jeruzalem van de buitenkant: het fundament, de muur en de poorten. Nu ziet de apostel de inwendige structuur. Het aardse Jeruzalem dat Johannes zo goed kende, had op het plein der stad een tempel staan, maar deze ontbreekt in de hemelstad. In plaats van de tempel zijn nu de stenen van de tempelmuur bron van licht en leven. In de noord-oosthoek van de stad is er geen tempel meer, want wat moet de heilige stad doen met een voorhof der heidenen, met een voorhof der vrouwen, met een voorhof der Israëlieten, wanneer allen tot het geestelijk Israël behoren?

Wat met een voorhof der priesters als allen gedoopt en vervuld zijn met de Heilige Geest? Er is ook geen voorhof van God, het heilige en het heilige der heiligen meer nodig, want al eeuwen lang was het voorhangsel niet meer aanwezig en God woont nu zelf in het midden van zijn volk, want in de slotfase van het herstel zijn allen vervuld met de Heilige Geest, hoewel ze niet allen tot de overwinnaars mogen worden gerekend. Het nieuwe Jeruzalem is nu de stad van de grote Koning, omdat zij tempelstad is.

Voor het aardse Jeruzalem gold: "Zie, uw huis wordt u prijs gegeven". Daarom woont God niet meer in deze onheilige stad en Hij zal er ook nimmer meer wonen. Om weer een nieuw beeld te gebruiken, dat wij evenwel reeds kennen uit de woorden van Jezus in de bergrede: God woont in de lamp. Hij verlicht deze doorzijn Heilige Geest. De lamp is het Lam, verbonden met zijn lichaam, de gemeente. Deze lamp wordt ook wel het "Woord Gods" genoemd, en hierin is de heerlijkheid van de Almachtige geopenbaard.

In de lamp, dus in het Lam met zijn gemeente, woont de Schepper van hemel en aarde, die alles bestuurt en leidt. Uit de lamp straalt zulk een helder licht en zoveel heerlijkheid, dat de gehele stad geen duistere plek kent. Zoals een lamp het licht verspreidt, zo straalt vanuit de gemeente, Gods glorie over allen die de stad binnengaan. Voor de gemeente wordt het woord "Lam" gebruikt, omdat Jezus haar met zijn bloed voor God heeft gekocht en zij als vrouw des Lams een eenheid met Hem is.

 

 

Openbaring 21:24 

En de volken zullen bij haar licht wandelen en de koningen der aarde brengen hun heerlijkheid in haar;

In hoofdstuk 21:24,26 en 22:2 is er sprake van volken die nog buiten de godsstad vertoeven. Zij kwamen vanuit het dodenrijk op de vernieuwde aarde na het laatste oordeel. Zij zijn de rechtvaardigen van alle eeuwen, die het evangelie van Jezus Christus niet kenden en geen weet hadden van de onzienlijke wereld, maar die hongerden en dorstten naar de gerechtigheid. Tot hen behoorden die heidenen die de wet niet kenden, maar van nature deden wat de wet gebiedt, omdat het werk van de wet nog in hun harten was geschreven.

Zij behoorden tot de zuchtende schepping die nimmer tot ontplooiing kon komen vanwege de pressie van de vijand. Wij denken aan de vele rechtvaardigen die zelfs in hun dood een schuilplaats hadden gevonden (Spr. 14:32). Wij noemen bijvoorbeeld de rechtvaardige Lot, die zwaar te lijden had onder de losbandige wandel van de zedelozen in zijn dagen (2 Petr. 2:7,8).

Wij denken ook aan Ebed-Melech, de Ethiopiër, en aan mannen als de barmhartige Samaritaan en vrouwen als Sifra en Pua, die ter wille van het volk des Heren hun leven waagden (Ex. 1:15).

Ook denken wij aan jong gestorven kinderen die nog geen onderscheid kenden tussen hun rechter- en linkerhand en dus zeker niet tussen goed en kwaad. Verder aan de vele beschadigden die nimmer tot geestelijke ontplooiing konden komen. Deze allen zijn zonder geestelijk lichaam uit het dodenrijk gekomen, en daarna door de zonen Gods bekend gemaakt met de verzoening door Jezus Christus en met het eeuwig evangelie. Hierdoor worden zij vernieuwd in hun denken en ontvangen zij door deze wedergeboorte een geestelijk lichaam.

Al deze volkeren moeten nog de poorten van het nieuwe Jeruzalem binnengaan, wandelende bij het licht der gemeente en wordende genezen door de bladeren van het geboomte des levens.

Wanneer de machten der duisternis vanuit het dodenrijk in de poel des vuurs zijn geworpen met allen die de duisternis liever hadden dan het licht, vangt deze laatste fase van het herstel aller dingen aan. Vele miljoenen die eenmaal overweldigd, misleid en beschadigd waren, komen vanuit de levenszijde van de onoverkomelijke kloof in de hades, op de herstelde aarde.

Ze zijn dan wel van al hun vijanden verlost, maar nog innerlijk gehandicapt en onontwikkeld. Zij hadden het goede gewild en zoveel mogelijk gedaan, maar konden zich niet verheffen tot in de hemelse gewesten. Dikwijls deden zij dingen die zij zelf niet wilden en de weg tot verlossing en ontkoming was hun onbekend. Zij kenden geen strijd tegen de boze geesten en konden dus ook geen overwinningen boeken. De besten onder hen worden aangeduid als "koningen der aarde".

In hun leven was nog iets te herkennen geweest van de heerlijkheid van Gods beeld en Zijn gelijkenis. Heel de zuchtende schepping die buiten haar schuld en tegen haar wil onderworpen was aan de machten van zonde, ziekte en dood, zal op de nieuwe aarde hersteld worden door de zonen Gods naar wie ze onbewust had uitgezien. Ook zij allen moeten de ontwikkelingsgang meemaken naar de totale genezing en vervulling met Gods Geest, opdat ook voor hen zal gelden, dat God alles is in allen.

Van deze koningen der aarde wordt meegedeeld dat hun namen stonden geschreven in het boek des levens, hoewel niet in het boek des levens van het Lam. Allen mogen binnentrekken: "Zij mogen met een lofgewaad, Gods poorten binnengaan. Om niet heeft Hij hen vrijgekocht, de schuld is weggedaan".

 

 

Openbaring 21:25,26 

en haar poorten zullen nooit gesloten worden des daags, want daar zal geen nacht zijn, en de heerlijkheid en de eer der volken zullen in haar gebracht worden.

Het beeld stelt voor dat de koningen der aarde buiten de gemeentemuur zijn en nog binnen moeten komen. Hoe meer gerechtigheid ze bezitten, hoe groter hun heerlijkheid, eer en luister is, zoals ook de ene ster in schittering verschilt met de andere. Deze rechtvaardigen hebben nu ieder hun eigen plaats in de godsstad met een eigen heerlijkheid. Tijdens hun leven op aarde bereikten zij niet de volkomenheid, omdat zij niet gedoopt waren met de Heilige Geest.

Zij gingen daarom beschadigd in, maar nu bewandelen zij de weg der volmaaktheid bij het licht van God, dat uit de gemeente van het nieuwe verbond straalt: "zodat zij niet zonder ons tot de volmaaktheid konden komen". Welk een opdracht heeft de Heer aan zijn gemeente geschonken. Zij overspant deze eeuw en de toekomende! Ze zijn dus in de stad Gods als levende stenen en woningen, die door het licht van de lamp hun glans ontvangen.

Het nieuwe Jeruzalem is een open stad, dit wil zeggen dat er nimmer gevaar dreigt. De nacht is verdwenen en met haar iedere geestelijke duisternis. Het gaat hier over het sluiten der poorten in verband met een beveiliging tegen het kwade, dat vooral in de nacht dreigt. Het nieuwe Jeruzalem behoeft deze voorzorgsmaatregel niet. In de stad zullen er zijn van ieder volk, taal en tong, en wel diegenen die de heerlijkheid en de glorie van hun land vormen. Zij waren niet de heersers op aarde, maar vertegenwoordigden het zout der aarde.

Wanneer er in Sodom tien rechtvaardigen geweest waren, zou de Here om hunnentwil de stad niet omgekeerd hebben. Omdat dezen gemist werden, was deze stad zonder waarde en heerlijkheid; dus eerloos.

 

 

Openbaring 21:27 

En in haar zal niets onreins binnenkomen en niemand die gruwel en leugen doet, maar alleen zij, die geschreven zijn in het boek des levens van het Lam.

Geen macht van de duisternis zal in het nieuwe Jeruzalem zijn en geen onrechtvaardige, onreine of gruwelijke zal er binnenkomen. Alleen zij die in God geloofd hebben, Hem gediend hebben en wie de ongerechtigheid niet toegerekend werd, zullen door de poorten gaan. Hun namen zijn geschreven in het boek des levens van het Lam, dat de zonde der gehele mensheid vanaf Adam droeg.

Aan het einde van dit hoofdstuk gaan wij terug naar de grote rede die Jezus hield als inleiding tot zijn evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Toen Hij op de berg gezeten was, sprak Hij tot zijn volgelingen: "Gij zijt het licht der wereld. Een stad, die op een berg ligt, kan niet verborgen blijven. Ook steekt men geen lamp aan en zet haar onder de korenmaat, maar op de standaard, en zij schijnt voor allen, die in huis zijn".

De Heer richtte Zich tot hen die zijn woord hoorden en dit bewaarden. Ook wij willen in deze laatste dagen tot deze categorie behoren. Wij weten dat het waarachtige leven dat Hij ons heeft geschonken, het licht der mensen is. Wanneer verspreiden wij* dit licht? Als wij door de kennis en de kracht van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen verlost zijn van de machten der duisternis en van onze kwetsuren genezen, leven als vernieuwde mensen.

God hééft naar ons omgezien en hééft verlossing teweeg gebracht. Wij mogen Hem nu, uit de hand van onze vijanden verlost, zonder vrees dienen in heiligheid en gerechtigheid al onze dagen. God zoekt lichtdragers die een blij leven kennen en die dit in zich hebben.

Vroeger sprak men tot ons over God als over een wraakgierige, die zelfs verbonden was met de duisternis. De ark stond immers in de donkerheid van de tempel, want Gods tegenwoordigheid was verborgen en onbekend. Wij hebben God nu leren kennen als de hersteller van het leven, die over ons zijn zon doet opgaan. Een discipel van Jezus zijn betekent een lichtdrager worden. De Heer verheft zijn volk en schenkt het hemels licht. In hen functioneert het eeuwige leven, want het kwaliteitsleven is in de rechtvaardige verborgen en wordt in deze wereld door hem geopenbaard.

Ook ziet de Heer dan al deze lichtdragers bij elkaar en Hij spreekt van een stad op een berg, een verheven plaats, een lichtoord. Wanneer wij op zo'n hoog niveau verkeren, kunnen wij niet verborgen blijven. Wij springen eruit. Het beeld van de bergbeklimmer is ons daarom lief Het spreekt ons ten zeerste aan, want op de top van die berg zal de voltooide lichtstad geopenbaard worden. Zij blijft niet verborgen, ook al heeft zij geen radio, tv, of dagbladpers tot haar beschikking.

Het evangelie der heerlijkheid Gods gaat door, want zijn Geest zal de wereld overtuigen van zonde, van gerechtigheid en van oordeel. De Meester zal verheerlijkt worden in al zijn heiligen en met verbazing aanschouwd worden in allen die tot geloof gekomen zijn in de boodschap die Hijzelf op de straten en pleinen der steden en dorpen leerde, namelijk het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Ons exclusief reclamemiddel is het licht des levens dat wij uitstralen en de hoge weg die wij gaan.

Wij hebben geen zenuwachtige haast om geforceerd het doel te bereiken, we behoeven niets met geweld door te duwen, maar laten ons ook door geen omstandigheid en demonenlegers ophouden. Wat wij in de natuurlijke wereld nodig hebben, wordt ons toegeworpen en als de Heer zal vragen: "Heeft het je aan iets ontbroken op deze verheven weg?", zullen wij antwoorden: "Neen, Meester!"

leder van ons is een lamp en er moet licht van ons uitstralen, indien wij het leven in onszelf hebben. Dit licht mag niet verborgen blijven. Wij hebben immers deel aan de goddelijke natuur, aan het positieve leven. Onze Heer zegt: gij zijt het licht der wereld! Gij zijt het licht in de kosmos! Hij accentueert hierbij het voornaamwoord "gij" en sluit verder alles en allen uit. De wereld spreekt over de eeuw der verlichting, over lichtsteden, over moderne cultuur, over civilisatie en wetenschappelijke kennis, maar Jezus zegt tot u en tot mij: jij bent het licht der wereld.

Hij sprak dit eenmaal nadat de grote denkers van de antieke wereld hadden geleefd, beroemde Griekse filosofen als Plato, Aristoteles en Socrates. Wij christenen zijn niet een licht, maar hét licht en door ons zal de wijsheid dezer wereld worden beschaamd. Belijd daarom ook: ik ben het licht. Inderdaad vergt dit veel geloof, maar dit moet toch voorop gaan. Zo zeggen wij ook: ik ben een rechtvaardige teneinde als een rechtvaardige te kunnen leven. Vrome geesten roepen het luid: je deugt niet, je bent een nietsnut, en je bent duister vanaf je geboorte.

Jezus sprak over een stad en over een lichtgevende lamp, "want gij waart vroeger duisternis, maar thans zijt gij licht in de Here". Dit is de antithese van het geloof en dit zal de wereld overwinnen. Daarom verlangen wij er naar ons voortdurend met het plan en de gedachten van God bezig te houden. Wij willen het leven dat Hij ons geschonken heeft, niet verbergen, maar openbaren in deze wereld. Indien wij spreken laten het woorden zijn "als van God" en als wij handelen, laat het zijn naar zijn woord.

De stad Gods fascineert ons, want het leven functioneert daar en zij zal haar licht uitstralen over de ganse aarde. Zij kan en mag niet verborgen blijven. Jezus spreekt ook nu: gij behoort tot de heilige lichtstad en gij zijt bezig het nieuwe Jeruzalem te vormen. Buiten deze stad is er geen andere in het rijk van God. Naar de inwendige mens is ons een plaats gegeven inde hemelse gewesten in Christus Jezus zijnde.

Eeuwen lang heeft men zijn plaats in deze stad niet ingenomen, want zij bleef verborgen, maar in de tegenwoordige tijd worden wij weer evenals de apostel Johannes weggevoerd en gesteld op een grote en verheven berg. Vanuit deze situatie willen ook wij trachten haar voltooide openbaring te verstaan. Christendom is een manier van leven, door goede werken te doen. De vrucht des lichts bestaat immers uit louter goedheid en gerechtigheid en waarheid (Ef. 5:9).

Wij willen daarom verdrukkingen aanvaarden en ons laten slijpen als diamanten, opdat de mens Gods te voorschijn kan komen, dat is de waarachtig geestelijke mens, die naar de wetten van God leeft en die liet herstel van de schepping bewerkt. Bij het begin van zijn optreden dacht de Heer al aan dit grote doel: aan de lichtstad en aan de lamp. Hij gaf ons het voorbeeld van het doen van goede werken, opdat wij" ons zouden ontwikkelen en de berg Sion zouden bestijgen, teneinde de top te bereiken.

       

hoofdstuk 22

 

 

Openbaring 22:1,2 

En hij toonde mij een rivier van water des levens, helder als kristal, ontspringende uit de troon van Goden van het Lam. Midden op haar straat en aan weerszijden van de rivier staat het geboomte des levens, dat twaalfmaal vrucht draagt, iedere maand zijn vruchtgevende; en de bladeren van het geboomte zijn tot genezing der volkeren.

Voor het laatst wordt de gemeente aan Johannes in een visioen getoond. Het beeld is nu niet meer een tempel, maar een paradijs. Gods Woord begon met een aards paradijs en eindigt met een hemelse lusthof.

Op het tempelplein ziet Johannes nu geen tempel, maar de hof van Eden. Hier wordt de gemeente dus als een tuin voorgesteld. Paulus was ook eenmaal in geestverrukking in dit paradijs en hij zag daar onuitsprekelijke dingen. Het accent valt nu op de laatste functie van de gemeente in de voltooiing van het nieuwe Jeruzalem. In het vorige gezicht werd de gemeente uitgebeeld door het stralende licht waarbij de volken wandelden. Nu valt de aandacht op de gemeente als het geboomte des levens.

Er staat letterlijk "het hout" des levens. Hier kunnen één of meer bomen mee worden bedoeld, maar de uitdrukking "aan weerszijden" doet denken aan een verzamelnaam, dus aan "geboomte". Dit komt dan overeen met het visioen in Ezechiël 47:12, waar staat: "Langs de beek zullen op haar oevers aan weerszijden allerlei vruchtbomen opschieten, waarvan het loof niet verwelkt en de vrucht niet opraakt; elke maand zullen zij vrucht dragen, omdat hun water uit het heiligdom komt; hun vruchten zullen tot spijze zijn en hun loof tot geneesmiddel".

De priester-profeet had deze tempel niet beschreven, omdat hij) eenmaal op aarde zou worden gebouwd, maar opdat het volk des Heren wáár het zich ook bevond, zich voortdurend met dit model zou bezighouden, teneinde de geestelijke betekenis en de geestelijke realiteit ervan tot zijn eigendom te maken. Juist omdat deze tempel nimmer op aarde zou worden gebouwd, werden de gelovigen gedwongen tot het bedenken van de dingen die bovenwaren. Zij moesten "nameten" of "naspeuren op welke of hoedanige tijd de Geest van Christus in hen, doelde" (1 Petr. 1:10).

De nieuwtestamentische christenen behoren op dezelfde wijze Christus te zien als de hogepriester der toekomende goederen, en de schaduwachtige zaken van een tempel, die op de aarde nimmer zou gezien worden, te transponeren naar de hemelse gewesten. Het geboomte des levens draagt rijpe vruchten en deze dienen tot geestelijk voedsel der volken en hun bladeren tot artsenij. Het geboomte des levens komt overeen met de boom des levens die in het paradijs Gods is" (2:7).

De gemeente van overwinnaars is immers gelijkvormig aan het beeld van de Zoon. Haar leden zijn aan Hem gelijk (1 Joh. 3:2). De vruchten wijzen op het eeuwig evangelie dat door hen ook nog op de nieuwe aarde wordt verkondigd en de bladeren op de ontplooiing van de geestelijke begaafdheden, waardoor allen die beschadigd ingingen, volkomen zullen herstellen.

Een voorname plaats in de hof neemt de stroom van levend water in, een beeld van de Heilige Geest die uitgaat van de Vader en de Zoon. Dit wordt voorgesteld door het ontspringen van deze rivier uit de troon van. God en het Lam. Het is levenverwekkend, helder water dat de hof besproeit en deze tot groei en wasdom brengt. De Heilige Geest voedt en bekrachtigt de gemeente, zodat deze een gezond en krachtig geboomte is. Voor iedere zoon van God geldt: "Want hij is als een boom, geplant aan waterstromen, die zijn vrucht geeft op zij n tijd, welks loof niet verwelkt; al wat hij onderneemt, gelukt". (Ps. 1:3).

Alle bomen zijn het gehele jaar groen en alle dragen voortdurend vrucht, wat in het beeld voorgesteld wordt door niet eenmaal per jaar, maar eenmaal per maand, dus twaalf keer per jaar, vrucht voort te brengen.

 

 

Openbaring 22:3,4 

En niets vervloekt zal er meer zijn. En de troon van God en van het Lam zal daarin zijn en zijn dienstknechten zullen Hem vereren, en zij zullen zijn aangezicht zien en zijn naam zal op hun voorhoofden zijn.

In het hemels paradijs is geen slang, want deze hof ligt binnen de poorten van het nieuwe Jeruzalem. Naar de voorspelling van Zacharia 14:11 zal er geen ban meer in deze stad zijn. Vervloeken betekent: overleveren aan de machten en invloeden van het rijk der duisternis. In dit paradijs is niets meer dat aan de duivel toebehoort of aan boze geesten herinnert. Alleen God zal er zijn en het Lam, dat is Christus met zijn gemeente. Want ook zij zitten in dezelfde troon als het Lam, zoals gezegd werd: "Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon" (3:21).

Het eigenlijke heiligdom van de stad is de troon van God. Hier is Hij zichtbaar tegenwoordig onder zijn uitverkorenen. De dienaars zijn de rechtvaardigen uit de volken. Zij zijn met God en het Lam door een band van eeuwige liefde en verering verbonden. De naam van God is op hun voorhoofden als teken, dat zij Hem voor eeuwig toebehoren. In het oude verbond kon niemand Gods aangezicht zien en leven, maar nu zijn zij in eeuwigheid als geestelijke mensen in zeer nauw contact met Hem, zijn aangezicht aanschouwende, wat de hoogste graad van zaligheid betekent.

 

 

Openbaring 22:5 

En er zal geen nacht meer zijn en zij hebben geen licht van een lamp of licht der zon van node, want de Here God zal hen verlichten en zij zullen als koningen heersen tot in alle eeuwigheden.

Opnieuw wordt gezegd dat de tijd van de duisternis voorgoed voorbij is. De eindeloze eeuwen zijn aangebroken, waarin God alles in allen is. De rechtvaardige volken zijn hersteld en in bezit genomen door de Geest van God, want er staat: "God de Heer zal over hen lichten". De volken zullen dan van buitenaf niets meer nodig hebben om licht en leven te bezitten. Iedere rechtvaardige zal als koning heersen over de werken van Gods handen. De uitdrukking" tot in alle eeuwigheden" staat ook in hoofdstuk 20:10, waar vermeld wordt dat het beest en de valse profeet dag en nacht gepijnigd worden in alle eeuwigheden.

Er is geen vernietiging in de geestelijke wereld en geen alverzoening. Er is een eindeloos wel en een eeuwig wee. Eindelijk is de voltooide mens Gods te voorschijn gekomen, een geestelijk mens, een koning en heerser over de werken van Gods handen. Het Woord Gods dat uitging, overwinnende en om te overwinnen heeft zijn loop voleindigd om het herstelplan volledig uit te voeren. De uitverkorenen zijn zelfs meer dan overwinnaars geworden, want ze zijn nu mederegeerders op de troon van God. Eenmaal sprak de Schepper: "Laat ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis".

God zocht dus klaarblijkelijk medewerkers met wie en door wie Hij zijn plan ten uitvoer kon brengen. De eerste Adam was alleen medewerker van God in zoverre hij mensen voortbracht. Maar van "naar ons beeld en als onze gelijkenis" kwam niet veel terecht. Op zijn best kwamen er goede, natuurlijke mensen naar het beeld van Adam, die niet al te zeer bezet gebied werden en die nog "van nature dingen deden, die de wet gebiedt" (Rom. 2:14).

Opnieuw schiep God één mens, de laatste Adam. Hij deed dit door Maria heen. Tot haar werd gezegd: "Laat ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis". Maria werd in deze zaak een vrijwillige medearbeidster. Zij sprak immers: "Mij geschiede naar uw (overwinnend) woord". Jezus was het beeld van God. Tevens was Hij in de gestalte van een mens. God was evenwel niet klaar met één mens die door ontwikkeling het doel had bereikt. Hij sprak immers in den beginne over "mensen".

De ene mens zou de mensheid uit de macht van de satan loskopen, teneinde de mogelijkheid te scheppen dat er vele zonen tot heerlijkheid zouden worden gebracht, Er zou bloed moeten vloeien als losprijs, opdat vervuld zou worden: "Wanneer Hij Zichzelf ten schuldoffer gesteld zal hebben, zal Hij nakomelingen zien" (Jes. 53:10).

Tot dit Lam dat geslacht was, de volmaakte Zoon van God en Zoon des mensen, die in het raadsplan van de Schepper reeds de overwinning behaald had, sprak God: "Laat Ons mensen maken die naar het beeld van God en naar uw beeld zijn geschapen". Nadat Christus de mens vrijgekocht had, begon het herstel aller dingen. De Vader geeft dit in handen van de Zoon, want "het Lam is waardig de boekrol te openen", waarin over de wederoprichting aller dingen staat geschreven.

Dit programma draagt de Vader over aan de Zoon als uitvoerder, en deze wacht op de leden van zijn Lichaam, de gemeente, als mede-arbeiders. Wanneer wij ons opstellen en machten gaan weerstaan en uitwerpen, vangt ook door ons het herstelproces aan en kan de beschadigde schepping geheeld worden. De zuchtende schepping ziet uit naar deze geopenbaarde zonen Gods.

Ook het opstaan tot een nieuw leven en het toetreden als medewerker van de nieuwe mens gebeuren op vrijwillige basis. Ook bij ons moet de gezindheid zijn: "Ons geschiede naar uw overwinnend woord". Maria stelde zich vrijwillig beschikbaar voor de werking van de Heilige Geest teneinde een Zoon voort te brengen, die Gods Zoon zou genaamd worden. Het offer van Jezus was vrijwillig en onze keuze is ook vrijwillig. Niemand kan een mens dwingen om tot een geestelijk wezen te worden omgevormd, dus tot een zoon van God.

God sprak: "Laat ons mensen maken". Deze mensen ontstaan, indien wij het evangelie van het Koninkrijk der hemelen prediken en dit woord in geloof wordt aangenomen en het in de inwendige mens gaat doen wat Hem behaagt en waartoe Hij het heeft gezonden.

In Openbaring 12 lezen wij dat er een vrouw is, de ware gemeente, die een mannelijk wezen baart, beeld van de zonen Gods. Op de uitspraak: "Laat ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis" heeft ook deze medewerkster dus haar inzet gegeven. Ook zij spreekt: "Mij geschiede naar uw zegevierend woord". Johannes heeft ons doen zien, dat het Lam stond op de berg Sion, omringd door de honderdvierenveertigduizend, die gekocht zijn uit de mensen als eerstelingen voor God en het Lam.

In hun mond is geen leugen gevonden en ze zijn onberispelijk. Ze zijn dit geworden na hun herstel door een ontwikkelingsproces. Dit symbolische aantal zal in staat worden gesteld om in het vrederijk en op een nieuwe aarde de herschepping tot volkomenheid te brengen.

Er zijn vele miljarden mensen nodig om de rijkdom van de menselijke geest te openbaren. Daarom moest de mens zich vermenigvuldigen. Maar er is ook een ontelbare schare nodig om de Geest Gods een plaats te geven. Dan kan de Allerhoogste die woning in hen heeft gemaakt, Zich ten volle kwijt aan de mensheid. Deze moet zich daartoe niet alleen vermenigvuldigd hebben, maar ook tot ontzaglijke hoogte in de geestelijke wereld zijn gestegen om dit mogelijk te maken. Duizenden en duizenden jaren zullen voorbijgaan voordat God alles in allen is.

Welk een opdracht hebben deze koningen, met wie Johannes zijn visioenen over de herschepping besluit. Nadat zijn herstelplan in hen, met hen en door hen beëindigd is, blijven zij in alle aeonen koningen om de gedachten van de eeuwig creatieve Schepper over te nemen en uit te voeren. Wat een toekomst, wat een heerlijkheid, wat een onvoorstelbaar geluk wacht allen die volharden tot het einde.

 

 

Openbaring 22:6 

En Hij zeide tot mij. Deze woorden zijn getrouw en waarachtig en de Here, de God van de geesten der profeten, heeft zijn engel gezonden om zijn knechten te tonen hetgeen weldra geschieden moet.

Het slot der Openbaring sluit aan bij het begin. Hij die eerst tot Johannes gesproken had, wendt Zich opnieuw op dezelfde manier tot zijn dienstknecht. De spreker is Jezus Christus, die tussen de gouden kandelaren wandelt. Hij is als Woord Gods getrouw en waarachtig en dit geldt ook voor de visioenen die Johannes op zijn bevel neerschreef. "De Here, de God van de geesten der profeten" is Jezus zelf. Hij is de God der profeten, zoals Mozes voor zijn broeder tot een god was, want er staat: "Hij zal voor u tot het volk spreken en zo zal hij u tot een mond zijn en gij zult hem tot god zijn" (Ex. 4:16).

De gedachten van Jezus worden in de geest der profeten gelegd en deze spreken zijn woorden in de wereld, want het getuigenis van Jezus is de geest der profetie" (19:10).

Dit spreken is het bewijs dat Jezus leeft en zijn volk inspireert en leidt.

Opnieuw wordt gesproken over de engel van Jezus. Wij schreven hierover bij hoofdstuk 10:1. Deze engel wordt uitgezonden ten dienste van de dienaars van Jezus. Hij moet de toekomende dingen tonen, want deze zullen weldra geschieden. Wij denken bijvoorbeeld aan de vier apocalyptische ruiters uit hoofdstuk 6, die de ontwikkeling van de gemeente en haar strijd in de voorbij gegane eeuwen voorstellen. Reeds ten tijde van de apostel gingen zij uit.

 

 

Openbaring 22:7-9 

En zie, Ik kom spoedig. Zalig hij die de woorden der profetie van dit boek bewaart! En ik, Johannes, ben het die deze dingen boorde en zag. En toen ik ze gehoord en gezien had, wierp ik mij neder voor de voeten van de engel, die ze mij toonde, om te aanbidden. Maar hij zeide tot mij. Doe dat niet! Ik ben een mededienstknecht van u en uw broederen, de profeten, en van hen, die de woorden van dit boek bewaren; aanbid God!

Herhaaldelijk wordt betuigd, dat Jezus spoedig komt (12 en 20). Ook Jacobus zegt: "De komst des Heren is nabij" (5:8). Maar de Heer vertoeft, totdat de vroege en de spade regen gevallen is. Wanneer wij overtuigd zijn, dat wij in de tijd van de late regen leven, kan de komst des Heren niet ver meer zijn. Voor ons menselijk denken is 2000 jaar lang, maar God rekent met eeuwigheden en bij Hem zijn duizend jaar als één dag.

De woorden van de profetie in de Openbaring zijn die van Jezus. Hij sprak: "Indien Iemand mijn woord bewaard heeft, hij zal de dood in eeuwigheid niet aanschouwen" (Joh. 8:51). Een waar kind van God heeft dus eeuwig leven en is nu reeds zalig.

Wat Johannes gezien had, was zo machtig, dat het hem geheel overweldigd had. Hij staat in het geloof van de waarachtigheid dezer dingen en is er als apostel zeker van. Het is als het ware de ondertekening met zijn naam: "En ik, Johannes". Johannes weet dat zijn fantasie hem geen parten speelde, maar dat zijn innerlijke mens in de hemel opgetrokken was geweest. In het begin viel Johannes als dood aan de voeten van zijn Heer. Dat was geoorloofd; hij werd toen niet terechtgewezen, maar Jezus legde de rechterhand, de kracht van de Heilige Geest, op hem en sprak hem toe.

Nu valt hij" aan de voeten van de engel met de bedoeling te aanbidden. Deze aanvaardt geen hulde, maar stelt zich op één lijn met de apostel als dienaar van God en met diens broeders, de profeten, die de woorden Gods ook spreken, evenals de engel. Van de engelen is geschreven, dat zij het woord Gods volvoeren "luisterend naar de klank van zijn woord" (Ps. 103:20), dus dat zij evenals de profeten door de Heer geïnspireerd worden.

De engel is ook de mededienstknecht van hen die de woorden Gods die in de Openbaring geschreven zijn, bewaren, dat wil zeggen: deze woorden opnemen en" zich ernaar richten. Slechts God mag aangebeden worden, want Hij zal alles in allen zijn. Zij n voltooid plan is ter ere van zijn naam en tot vergroting van zijn heerlijkheid. Toen de gemeente de volkomenheid bereikt had en als overwinnaar gereed stond de schepping te herstellen werd gezegd: "Dit zijn de waarachtige woorden van God" (19:9).

Daarna wierp Johannes in diepe bewondering voor het plan Gods zich aan de voeten van de engel om te aanbidden. Ook toen werd dit afgewezen. Nu is er evenwel een nog veel groter heil geopenbaard, want niet alleen de gemeente is gereedgekomen, maar het gehele nieuwe Jeruzalem heeft de volheid van de Geest bereikt. Ook deze profetische toezeggingen zijn getrouw en worden vervuld. De rechtvaardigen van het oude en nieuwe verbond zijn nu allen volkomen. Welk een vooruitzicht en heil voor allen die God in waarheid dienen!

Daarom klinkt bij de openbaring van de gemeente: "Aanbid God!" (19:10) en bij de voltooiing van het gehele Godsrijk, waar oud en nieuw verbond tezamen gevoegd worden, evenzo: "Aanbid God!" Dan is er één herder en één kudde. "Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen: Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen" (Rom. 11:36).

 

 

Openbaring 22:10 

En hij zeide tot mij: "Verzegelde woorden van de profetie van dit boek niet, want de tijd is nabij.

Opnieuw spreekt Jezus tot Johannes. Of dit gaat door middel van zijn engel, of dat hier sprake is van directe inspiratie door de Heilige Geest, wordt niet vermeld. Bovendien weten wij zeer weinig van de taak der heilige engelen inzake profetie en gezichten. Zo schonk God eenmaal de wet aan Israël. In het Nieuwe Testament wordt vermeld, dat dit geschiedde door bemiddeling van engelen. (Hand. 7:3 8 en Hebr. 2:2).

Wie door de Heilige Geest spreekt, ontvangt de woorden Gods niet van buitenaf, maar van binnen uit. "Nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart" (Rom. 10:8).

Wanneer een engel spreekt, komt de boodschap van buitenaf tot de mens.

In hoofdstuk 1:3 was gezegd: "Zalig hij, die voorleest, en zij, die horen de woorden der profetie, en bewaren, hetgeen daarin geschreven staat, want de tijd is nabij". Daarom mogen de profetieën niet verzegeld worden, dat wil zeggen dat zij gelezen en verstaan moeten kunnen worden door de gemeente van Jezus Christus. Want de tijd dat zij in vervulling gaan, is niet ver meer.

Reeds in de dagen van Johannes begon het woord Gods uit te gaan" overwinnende en om te overwinnen" en moest al geschreven worden dat de geest van de antichrist, dat is die van de dwaling, reeds in de wereld was. (Joh. 4:3,6).

De profetieën mogen niet worden geheim gehouden of slechts aan een elite toevertrouwd, maar ter kennis van alle gemeenten worden gebracht, opdat de gelovigen er leiding, kracht en troost uit zouden kunnen putten.

 

 

Openbaring 22:11 

Wie onrecht doet, hij doet nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, bij worde nog meer geheiligd.

Hoe meer het einde nadert, des te feller de tegenstelling wordt tussen het goede en het kwade. Het oordeel of de scheiding wordt steeds groter. In het einde wordt duidelijk zichtbaar wie van God is en wie de boze toebehoort. Dan is het verschil tussen tarwe en onkruid aanwijsbaar. Ook de profeten van het oude verbond spraken over de verdieping van deze kloof. Joël profeteerde over de uitstorting van Gods Geest aan de ene zijde, en van bloed, vuur en rookwalm aan de andere zijde.

Jesaja sprak over dit uiteengaan der geesten: "Sta op, word verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des Heren gaat over u op. Want zie, duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën, maar over u zal de Here opgaan en zijn heerlijkheid zal over u gezien worden". (Jes. 60:1,2).

De beslissing die ieder christen door een vrij wilsbesluit genomen heeft, komt in de eindtijd tot volledige uitwerking. Het zaad dat gestrooid is, hetzij tarwe of onkruid, komt tot volle rijpheid, opdat de rechter zijn oordeel kan vellen.

Hier zegt de profetie op welke wijze dit proces zich in leder mens persoonlijk voltrekken zal. Wie onrecht doet, wie niet handelt naar de wetten van God, zal op dat pad voortgaan en zich hoe langer hoe verder van het recht en van de wet Gods verwijderen. Zijn einde is de wetteloosheid. Wie vuil is, dus besmet door de machten der duisternis, zal van kwaad tot erger vervallen en de boze geesten zullen zich steeds meer in hem en door hem openbaren.

Wie rechtvaardig is, dat wil zeggen gereinigd door het bloed van het Lam Gods door het geloof, zal hoe langer hoe meer rechtvaardige werken tonen. Hij zal voortgaan op de weg der gerechtigheid. Wie heilig is, dus afgezonderd van het kwaad en geheeld of genezen, zal steeds meer door de inwoning van de Heilige Geest losgemaakt worden van de beïnvloeding der onreine geesten en opwassen naar het beeld van Jezus Christus, het heilig model.

 

 

Openbaring 22:12 

Zie Ik kom spoedig en mijn loon is bij Mij om een ieder te vergelden, naar dat zijn werk is.

Wederom zegt de Heer dat Hij spoedig komt en Hij zal dan vergezeld zijn van de wolken, of de gemeente. De voltooide gemeente is zijn loon, zoals er staat: "Om zijn moeitevol lijden zal hij het zien tot verzadiging toe "of." De Here Here zal komen met kracht en zijn arm (de Heilige Geest) zal heerschappij oefenen; zie, zijn loon is bij Hem en zijn vergelding gaat voor Hem uit" (Jes. 53:11 en 40:10).

In het oude verbond was Israël Gods erfdeel. In het nieuwe verbond is het Israël Gods, de gemeente, Gods erfdeel, en Christus heeft dit erfdeel verworven als loon op de arbeid van zijn ziel. Hij heeft dit erfdeel in de wereld voor God gekocht met zijn bloed. Voorzijn moeitevol lijden heeft de Vader loon uitgekeerd, zoals er staat: "Ik heb uw naam geopenbaard aan de mensen, die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt" (Joh. 17:6).

Jezus nam het kruis op om vele zonen tot heerlijkheid te brengen. Dit was de vreugde welke vóór Hem lag" (Hebr. 12:2).

Ook Jezus zag, evenals Mozes, op de vergelding des loons. Er staat niet, dat ons loon bij Hem is, maar er is sprake van zijn loon! Jezus komt terug met zijn gemeente om de levenden en de doden te oordelen. Met zijn gemeente zit Hij op de troon en een ieder wordt geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken geschreven staat (20:12). Vervuld wordt: "Of weet gij niet, dat de heiligen de wereld zullen oordelen?" 1 Cor. 6:2).

 

 

Openbaring 22:13 

Ik ben de alpha en de omega, de eerste en de laatste, het begin en het einde.

Jezus spreekt aan het begin van de Openbaring en aan het einde, dat Hij de alpha en de omega is, het begin en het einde van alles. Deze betuiging dient als waarmerk van de echtheid van de profetie en van de gezichten die Hij aan Johannes geschonken had. Als het Woord Gods is Hij het begin en het einde van de herschepping. Wanneer in hoofdstuk 1:8 staat, dat de Here God de alpha en de omega is en deze uitspraak hiervoor Jezus geldt, is er een verschil te constateren als tussen Schepper en Herschepper, of van Spreker en Woord.

De Here God is van eeuwigheid het begin en het einde. Jezus Christus is het begin van de nieuwe schepping en wanneer deze voltooid is, zal Hij alles aan de Vader overgeven, opdat Deze alles zij in allen. Natuurlijk was het Woord van eeuwigheid in de schoot van de Vader en daardoor ook actief in de eerste schepping. Als de schepping voltooid is, zal vervuld worden: "Alzo zal mijn woord, dat uit mijn mond uitgaat, ook zijn; het zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt en dat volbrengen, waartoe Ik het zend" (Jes. 55:11).

 

 

Openbaring 22:14,15 

Zalig zij, die hun gewaden wassen, opdat zij recht mogen hebben op het geboomte des levens en door de poorten ingaan in de stad. Buiten zijn de honden en de tovenaars, de hoereerders, de moordenaars, de afgodendienaars en ieder, die de leugen lief heeft en doet.

Behalve de gemeente is er een tweede categorie. Het zijn de rechtvaardigen van alle tijden, die de volmaaktheid nog niet bereikten. Hun gewaden zijn gewassen, dat wil zeggen dat ze rechtvaardigen zijnen opgeschreven werden in het boek des levens. Daarom hebben zij recht op de bladeren van het geboomte des levens voorgenezing, opdat zij zalig zullen zijn, volkomen behouden en volmaakt. Ze hebben deel aan de heerlijkheid van het nieuwe Jeruzalem.

Buiten de stad is de poel des vuurs. Daar bevinden zich de onrechtvaardigen: de honden of onreinen, in het bijzonder de kwade arbeiders, die het Israël Gods weer terugbrachten tot de Joodse zuurdesem, dus die de kinderen Gods hun vrijheid in Christus ontroofden (Filip. 3:2); de tovenaars, die in gemeenschap met de boze geesten leefden; de hoereerders, die het beeld van Christus en zijn gemeente schonden; de

moordenaars, die een mensenleven voortijdig beëindigden; de afgodendienaars, de hoereerders in de geestelijke wereld; en de leugenaars, die gemeenschap hadden met dwaalgeesten en leringen van boze geesten aanvaardden en er naar handelden. Zij waren geboren uit de vader der leugen, de duivel.

 

 

Openbaring 22:16 

Ik, Jezus, Heb mijn engel gezonden om ulieden dit te betuigen voor de gemeenten. Ik ben de wortel en het geslacht van David, de blinkende morgenster.

Opnieuw volgt een waarmerk van de echtheid der profetie. Evenals in het begin der Openbaring richt de Heer Zich tot de voorgangers van de gemeenten. Hij zegt dat Hij dit doet door middel van zijn engel. Het woord "betuigen" draagt het karakter van een eedsformule, ten bewijze dat alles wat Johannes zag en hoorde, vast en zeker is. In de volgende uitspraak bepaalt Jezus de plaats die Hij in het heilsplan heeft, als Degene in wie de profetie is geconcentreerd en vervuld. Wanneer Hij zegt: "Ik ben het geslacht van David", of Ik ben de nakomeling van David, komt dit overeen met wat in Galaten 3:16 staat, dat Hij ook het geestelijke zaad van Abraham is en daarom erfgenaam van de beloften.

De troon van David was verbonden met de troon des Heren, zoals er staat: "En Salomo zette zich op de troon des Heren als koning in de plaats van zijn vader David" (1 Kron. 29:23; 28:5).

God was koning over Israël, en niet Saul bezette de troon van Israël in zijn naam, maar David. Het koningschap van Saul wortelde niet in de eeuwigheid, maar dat van David wel. Daarom staat er: "Ik zal zijn koninklijke troon voor immer bevestigen" en: "uw huis en uw koningschap zullen voor immer bestendig zijn voor uw aangezicht, uw troon zal vast staan voor altijd" (2 Sam. 7:13,16).

De wortel van het koningschap van David, waaraan hij zijn recht en zijn kracht ontleende, was het koningschap van God. Daar Christus als Woord van eeuwigheid in God verborgen was, bezette Hij deze troon in de onzienlijke wereld. Als zoon van David is Hij nu koning over het Israël Gods, de gemeente, eerst vanuit de hemel en later op de herschapen aarde.

Jezus noemt Zichzelf de blinkende morgenster, omdat zijn komst een nieuwe dag aankondigde en er een nieuw tijdperk inging.

De glans van Jezus Christus rust op alle zonen Gods en daarom wordt tot de overwinnaars van de strijd in de hemelse gewesten gezegd: "Ik zal hem de morgenster geven", dat is de gelijkvormigheid aan het beeld van de Zoon (2:28). De lang verwachte heilstijd werd aangeduid door Bileam, toen deze sprak: "Een ster gaat op uit Jakob" (Num. 24:17).

 

 

Openbaring 22:17 

En de Geest en de bruid zeggen: Kom! En wie het hoort: zegge: Kom! En wie dorst heeft, kome, en wie wil, neme het water des levens om niet.

De Geest woont in de gemeente. Door Hem hebben de Vader en de Zoon woning gemaakt. Jezus Christus wordt daarom met de man van de gemeente vergeleken. Voor wie Gods Geest ontvangen heeft, geldt: "Zijn geest met onze geest". De bruid is niet de gemeente, want deze is de vrouw des Lams, maarzij vertegenwoordigt de rechtvaardigen van het nieuwe Jeruzalem, die evenals Abraham naar de komst van Jezus uitzagen. (Joh. 8:56).

Abraham zag deze komst eerst in de geestelijke wereld, en op de nieuwe aarde zal hij met de andere rechtvaardigen Jezus ook in de stoffelijke wereld zien. In de gemeente en in deze rechtvaardigen is één groot verlangen, dat uitgedrukt wordt in het woord: Kom! Degenen die nu nog op de aarde zijn en die deze profetie lezen en horen, worden ook opgewekt om in hetzelfde verlangen te zeggen: Kom! De laatste groep leeft nog in het tijdperk der genade. Wie dorst heeft naar de gerechtigheid mag tot Jezus komen en indien hij dit begeert, kan hij zich verzadigen aan de bronnen des heils, waaruit het water des levens, beeld van de Heilige Geest, opspringt.

 

 

Openbaring 22:18,19 

Ik betuig aan een ieder, die de woorden der profetie van dit boek hoort: Indien iemand daaraan toevoegt, God zal hem toevoegen de plagen, die in dit boek beschreven zijn; en indien iemand afneemt van de woorden van het boek dezer profetie, God zal zijn deel afnemen van bet geboomte des levens en van de heilige stad, welke in dit boek beschreven zijn.

Weerstaat van Jezus, dat Hij betuigt, dus onder ede verklaart, dat hetgeen volgt, waarachtig is en zeker gebeuren zal. Hij waarschuwt ieder die de woorden der profetie der Openbaring hoort, dat hij met deze gezichten en woorden maar niet naar eigen goeddunken handelen kan. Ook deze profetie is niet van eigen uitlegging. Wie bijvoorbeeld deze ontsluiering van de hemelse gewesten op het natuurlijke vlak brengt, voegt er betekenissen aan toe, die God niet bedoelde.

Hij komt dan aan de verkeerde kant van de scheidslijn terecht en niet aan de zijde van hen die het heil Gods ervaren en zijn heerlijkheid leren kennen. Hij komt aan de zijde waarde veroordelingen zijn en waar de plagen geschieden. Door verkeerde toevoegingen komt men tot dwalingen en deze voeren de mens in het Babylon der verwarring.

Wie de woorden der profetie niet serieus neemt, ervan afdoet, ze onverschillig laat liggen, zal ook de gevolgen daarvan ondervinden. Dit laatste bijbelboek geeft immers inzicht in de volle raad Gods en voert de mens in de geestelijke wereld en op de hoge weg. Zonder kennis gaat ook het volk van het nieuwe verbond verloren en wordt het een prooi van de ontbindende machten. Zonder kennis kan men niet tot de volmaaktheid komen, gelijkvormig worden aan het beeld van de Zoon. Dan heeft men geen deel aan het geboomte des levens, dat gelijkvormig is aan de Boom des levens. Dan valt zelfs het deel aan de heilige stad, weg.

Wie in de eindtijd niet de geestelijke weg bewandelt, mist zelfs de zegen van de rechtvaardigen uit het oude verbond. Hij is dan niet bestand tegen de aanrukkende machten der duisternis en hem wordt nog ontnomen wat hij heeft.

 

 

Openbaring 22:20,21 

Hij die deze dingen getuigt zegt: ja Ik kom spoedig. Amen, kom, Here Jezus! De genade van de Here Jezus zij met allen.

Opnieuw spreekt de Heer. Als een laatste getuigenis zegt Hij nogmaals: 'Ik kom spoedig' en dit wordt voorafgegaan door de bevestiging: "Ja".

Wij geloven dat het "Amen" bij deze woorden van Jezus hoort als een bevestiging dat het waar en zeker zal zijn. "Want hoeveel beloften Gods er ook zijn, in Hem is het: ja; daarom is ook door Hem het: Amen" (2 Cor. 1:20).

Het antwoord van de apostel en van de gemeente is: 'Kom, Here Jezus!' Het is het antwoord naar de wil des Heren, die hen daartoe opwekte in vers 17. Het is een effectieve afsluiting van het boek, dat begint met het profetische getuigenis: "Zie, Hij komt met de wolken". Het is de uitdrukking van een hartstochtelijk verlangen naar de parousie, dit is het tijdperk dat onze Heer Jezus komt, om op die dag verheerlijkt te worden in zijn heiligen.

Ook de zuchtende schepping ziet met de heilige engelen reikhalzend uit naar dit openbaar worden van de zonen Gods. Dan zal immers de gemeente zonder vlek en rimpel zijn, en met haar Heer heersen van zee tot zee. Dan is de roede van de drijver voorgoed verbroken en zal Zijn heerschappij over de herschepping groot zijn en eindeloos Zijn vrede.

Het laatste woord uit de mond van Jezus is, dat zijn Koninkrijk komt. Het gebed "kom, Here Jezus" doet denken aan de Aramese formule van de eerste christelijke gemeente, namelijk "maranatha". Deze exclamatie bevat een waarschuwing voor allen die onze heer Jezus niet van harte liefhebben, maar zij is ook een gebed dat opstijgt, teneinde de verschijning van de zalige en enige Heerser, de Koning der koningen en de Here der heren, te bespoedigen.

De Openbaring van Jezus Christus aan Johannes is hiermee ten einde, maar in de tempel Gods en in het nieuwe Jeruzalem zullen door de Heilige Geest steeds nieuwe woorden van God worden beluisterd. Nimmer zal zijn spreken ophouden, want Hij zal doorgaan nieuwe geheimenissen te openbaren, ook wanneer Hij door zijn Geest alles in allen is.

De apostel eindigt zijn boek met een afsluitende zegegroet aan allen die deze woorden lezen, verstaan en bewaren. Zoals in de brieven van Paulus neemt deze heilbede de plaats in van een eigenhandige ondertekening door de schrijver. Moge de genade van de Heer Jezus ook met ons allen zijn, dat wil zeggen dat de ganse samenvatting van het geopenbaarde heil of het gehele pakket van zijn gunstbewijzen ons rijk bezit zal zijn.

       

..

 

 

 

 

 

 

 

 

 

wie van HEM is van JEZUS die is ZIJN eigen eigendom

wandelt in ZIJN voetspoor

niemand kan HEM volgen die ZIJN voetspoor niet volgt

dan volg je ander spoor

 

ik kijk omhoog daar zie ik ZIJN spoor

daar wordt mij bekend

daar zie ik elke afdruk

 

van omhoog klinkt ZIJN stem

dit is de weg

wandel daarop

volg geen ander spoor

daar ben IK niet

volg MIJ MIJN liefste volg MIJ

volg MIJ alleen

dwaal niet af

verdwaal niet

luister niet naar misleiding vertrouw niet zomaar mooie woorden 

toets ze

vraag MIJ

IK geef raad

hef je hoofd omhoog

laat nooit hangen

wie MIJ vraagt antwoord ik

zoek MIJ

zoals de man die vond de schat

alles verkocht HIJ

om die schat te kunnen kopen

die schat ben IK

 

wie MIJ heeft heeft het leven

het ware leven GODS

je loopt op gouden straten

puur rein zuiver helemaal

IK ben het die leidt

volg MIJ

doe weg wis uit elk ander spoor

verkoop alles en volg MIJ

dan heb je schat

dan word je schat

MIJN schat IK wandel dan door jou

alleen wie afgelegd heeft alle vuil

daar kan IK in wonen

maak MIJ tot jouw woning

tempel zul je zijn voor MIJ

wie jou ziet ziet MIJ 

 

Ik woon niet in een krot of een bouwval

IK ben heilig

wees jij daarom heilig

afgezonderd van alle kwaad

 

laat MIJ de beloftes GODS

in jou kunnen uitvoeren

wees MIJN

heilig jezelf

omdat IK zeg weest heilig omdat IK heilig ben

dan bewandel je gouden straten

je bent rijk schatrijk

een miljonair zo rijk

je hebt DE Schat gevonden

je leeft MIJ uit

laat MIJ zien

met elke stap

al het vuil teniet gedaan

rein puur zuiver

MIJN

stralende getuige MIJN

IK verleen MIJN kracht daaraan

IK kan alleen werken in harten en zielen die gereinigd zijn

anders loopt er altijd een spoor naast

twee sporen gaat niet

je valt je glijdt uit

het is één spoor

MIJN spoor

die glas en glas helder is

geen vermenging

PUUR 

 

IK zeg wie in MIJ gelooft en in de werken die IK doe

die zal ook hij doen die uit MIJ geboren is

die MIJ gelooft

die hoort bij MIJ

ziet MIJ

kijkt MIJ aan daar is geen bedekking

geen verhulling meer

die vindt geen vreugde meer in praktijken zo zwart

die worden niet meer gedaan

afgelegd allemaal

diep berouw en grote spijt

IK zie naar het hart IK let op en zie elk ding

 elke beraadslaging IK zie

 

wie MIJ volgen staan voor MIJN troon

zien omhoog

kijken MIJ aan

kunnen geen ding doen zonder het eerst MIJ te zien doen

ze horen bij MIJ

trouw is gebleken

 

in deze tijd komt ZIJN vrouw ZIJN mens ZIJN gemeente

tot volle rijpheid

ze is gekleed in smetteloos fijn linnen

wat zijn de rechte daden Gods

zuiver puur en rein

het zijn de overwinnaars die niet opgegeven hebben

die staan voor HEM daar staat HIJ voor

 

het zijn de keurtroepen GODS

vol van KRACHT vol van GEESTKRACHT

 

zij doet de daden die HIJ inspireert

andere inspiraties worden niet gevolgd niet op ingegaan

ze zien ze zijn van HEM HIJ omgeeft van achteren en van voren

 

de gaven van de Geest gaan volop functioneren

zoals HIJ het zegt

HIJ het leidt

er is volkomen onderscheid gekomen

onderscheid wie spreekt

ze gaan niet meer in op andere stem

zoals een schaap niet naar een andere herder hoort

die kooi gaat hij niet in 

 

de ware mens de ware vrouw vlucht naar de woestijn

dat is de plaats waar ze wordt gebracht uit de wereld

het betekent dat zij alle contact verbreekt

en onderhouden wordt door GOD zelf

HIJ let op en ziet

geeft elk ding aan wat nodig

zij hoort

dit is voor jou MIJN schat neem het aan uit MIJN Hand

daar in de woestijn leeft ze van het manna Gods

het voedsel zo rijk zo vol 

daar ontvang "zij" op die plaats door MIJ bereidt "zij"  die overwonnen heeft

elke slak eruit

MIJN voedsel rijk voedsel

voedsel wat de wereld niet kent

ze drinkt het water uit Mijn Geest

is vol van Geest vol van MIJ

plaats klaargemaakt door MIJ IKzelf leer IKzelf onderwijs

het zijn de MIJNEN alles opgegeven voor MIJ

MIJN volk waar IK mee verder kan

betrouwbaar door en door

gehoorzaam MIJ en MIJ alleen

er wordt gehoord naar MIJ alleen naar MIJ

dat is de plaats buiten het gezichtsveld van de  slang 

omdat ze gevoed wordt door MIJN puur en zuiver woord

andere woorden worden niet gegeten

uit andere hand niet aangenomen

alleen wanneer IK zeg dit schat dit is voor jou

 

wie van MIJ is hoort MIJ

kent MIJN stem uit duizenden

heeft zelf alles verbroken wat niet uit MIJ is

volgt MIJ wordt klaargemaakt door MIJ

het "is" de MIJNE trouw aan MIJ

alleen aan MIJ

geleerd onderwezen door MIJ

kent MIJN stem door en door

 

zalig wie MIJN stem kent

zalig wie MIJ hoort

zalig wie onderwezen wordt door MIJ

zalig wie niet ingaat de kooi van de herder die is niet uit Mij

zalig wie ziet zalig wie hoort

MIJ

 
Paulus zegt
de hoop van de wereld ligt in de openbaring van de zonen GODS
dezen worden saamgevoegd als volk Gods
aaneengesmeed
zij vormen de gemeente van de eindtijd
het zal zijn het Israel GODS
heel het boek van de eindtijd de Openbaring van Jezus Christus
is een boek van beelden en vol symboliek
Jezus sprak niet anders dan in beelden om aan te duiden om bekend te maken
het onzienlijke Koninkrijk Gods
het is een rijk wanneer je dat gevonden hebt
staat het gelijk aan een schat
wie die schat vindt verkoopt alles wat die heeft en koopt die schat
de schat van het Koninkrijk der Hemelen is de hoogste schat die is

de tijd waarin wij zijn komt alles openbaar
een wonderbaarlijke tijd Gods
Jezus met de Zijnen die alles geven aan HEM Zijn wil doen verstaan en begrijpen
weggedaan alles wat niet van HEM is niet bij HEM hoort
het is het rijk wat heet het Nieuwe Jeruzalem Gods de boom des levens het paradijs Gods
Tempel Gods mensen die tempel geworden zijn geheel met HEM vervult
geoefend en gestreden niet tegen mensen maar tegen boze geesten
die in mensen werken duivelen die hun woonplaats hun schuilplaats in mensen gevonden hebben
daar hun werk doen door mensen handen zich voordoend zo dat de mens slecht is
kwaadaardig en boos
maar de mens die vrij is is goed de mens is goed gemaakt
maar waar hij verbinding maakt met de duivel doet wat hij zegt dan kan de duivel
zijn werk doen in de mens die zijn instrument geworden is
de mens waar boze geesten in werken worden geprest gedwongen gepijnigd
de Bijbel vergelijkt het met de pijnen als van scorpioenen en giftige slangen
de mens die in de greep van de boze is heeft geen leven
hij moet en wordt gedwongen heel de dag om de zonde te doen
zo geheel anders de mens Gods waar HIJ in werkt Jezus
waar Gods Geest ruim baan in gekregen heeft hij is dan instrument van God
de tijd waarin we nu zijn trekt Zijn volk uit om te verlossen om te bevrijden
de mens en heel de schepping wordt herstelt het is een eindeloos groot werk
alles onder aanvuring van Jezus die De gezalfde De Christus is
wie wil wie deze schat gevonden heeft geeft zich over met hart en ziel wordt bevrijd van elke binding met
die zal met HEM die wonderbaarlijke tijd ingaan die aan het komen is

Daniel zag het al hij zag deze tijd al van verre hij had het over het Godsrijk
Jesaja had het over een Godsregering in de laatste dagen
ook had hij het al over een tijd van grote verdrukking
met daarna de schitterende glans van het vrederijk Gods
een heilstijd een schitterende tijd

het volk Gods wordt in het boek Openbaring hoofdstuk 12
voorgesteld in beeld als een vrouw terwijl haar tegenspeler is de hoer
maar "zij" de zijnen die HEM volgen hebben haar overwonnen door het bloed van het Lam
en het woord van hun getuigenis
de duivel wordt uitgeworpen uit het leven van haar van hem waar hij zijn werk in deed
die zich geeft volledig en HEM volgt waar HOIJ ook heen en doorheen gaat

wanneer hij er uit is de draak de hoer de grote verleider met al zijn trawanten kan hij de mens
niet meer imponeren die mens is vrij vrij van al het geweld binnenin
zij Zijn volk Zijn mens hebben de draak overwonnen eruit gezet uit hun leven
om zo tot volkomenheid te komen
in het gaan onder vakkundige leiding van Jezus DE Christus die werkt in de mens
de mens die Zich gehecht heeft aan HEM volkomen
waar geen andere hechting meer is
vrij van elke boze macht
die vrijheid is een uitzonderlijke vrijheid vrij van dwang instaat om ZIJN werk te doen
geen hand meer die tegenhoudt

 

maandag 18 mei 2020 - 2 Petrus 3:13-14
Maar volgens zijn belofte verwachten wij een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid zal wonen. Nu u dit verwacht, geliefden, moet u uw best doen om onbevlekt en onberispelijk te worden aangetroffen, in vrede. -- 2 Petrus 3:13-14 (Willibrord)


`

`

 

 

 

 

`


een machtig werk GODS

een machtig werk Gods is gaande en zal steeds sterker worden hoe meer ruimte HIJ krijgt
hoe sterker die werking zal zijn .. Zijn mens Zijn volk Zijn vrouw
waar Zijn Geest ten volle in kan werken het werkt toe naar een machtige heilstijd
HIJ is bezig HIJ zoekt en vindt HIJ maakt klaar die gekomen zijn die willen
die worden klaargemaakt voor een tijd die ongeevenaard zal zijn
Petrus zei in Zijn feestrede op de Pinksterdag .. dit is het ..
hij heeft geproefd vernomen dat enorme enthousiasme daar op die
Pinksterdag wat een dag wat een feest moet dat zijn geweest
de eerste mensen vervult met heilige Geest
wat een tijd wat een wonderen wat een heling ging daarvan uit
men dacht ze zijn dronken zo een blijdschap zo een feest had men nog nooit gezien
maar dat feest is nog steeds wie werkelijk gedoopt omhult vervult is met die Geest weet niet wat hem overkomt
die blijdschap die vreugde gaat alle verstand te boven
ZIJN intense vervulling vrij van elke andere geest dat is een wonderbaar gebeuren
lang is het weggeweest heel lang na de eerste gemeente verflauwde het al snel
pas begin 19.00 begon die werking weer heel langzaam op gang te komen mensen gingen zoeken
naar deze zo bijzondere gave
ik hoorde het getuigenis van een spreker het was in de jaren 70 ongeveer dat hij dit sprak
hij zat in de auto was onderweg naar een samenkomst en bad in Nieuwe Tongen
en ineens stonden om zijn auto een legerschaar van engelen ze klapten in de handen en waren zo blij
dat er weer gesproken werd in hun taal heilige taal Hemelse taal
zolang was dit er bijna niet meer geweest .. maar het begon te komen en deze prediker had de oproep van Paulus
heel direct in zijn leven waar gemaakt .. Paulus die zei ik wilde dat u allen meer in tongen sprak dan ik
hij deed het die man .die geweldige bevlogen spreker bevlogen met Geest van Boven. .. hij sprak en getuigde overal waar die kwam
schreef er over en was vol van Jezus vol van Geest Gods het was zijn leven dat innige leven Gods
hij had verstaan begrepen en was erdoor gegrepen en dan kun je niet anders dan doorgeven wanneer je gevonden
hebt dan deel je uit
zo met mij .. ik lag in het ziekenhuis in coma maar mijn geest was niet in coma mijn geest sprak
mijn geest bad door terwijl ik ernstig ziek was heel ernstig .. lag op bed omringt door artsen
die zich afvroegen wat te doen toen hoorden ze mij spreken in waren ontstelt
wat is dit wat is dit voor een vrouw wat voor taal spreekt zij
dit hadden ze nog nooit gehoord hoe groot hoe bijzonder hoe ontzettend groots Zijn werk daar in het ziekenhuis bed
wat een getuigenis ,mocht ik geven zonder dat ik er bewust bij was
maar mijn leven was verbonden intens verbonden met mijn Heer door heilige Geest
ik zong en sprak zo veel als ik kon in deze taal het was in me gaan wonen
woorden ook al begreep ik ze niet ze voerden me op
gaven me zicht brachten me iedere dag dichter meer naar HEM
het is een vervulling die alle verstand te boven gaat
het is een taal die je in geloof spreekt en beoefend
geloofstaal hoogste taal
dat Jezus doopte vervulde met heilige Geest die werking van God zelf gaat alle andere werking te boven
zelfs wanneer je niet meer bij machte bent te spreken spreekt HIJ door
het is een wonder
oefen je erin elke ander geest eruit vol van ZIJN Geest Gods Geest
dat gaat meer komen veel meer in deze tijd velen zullen vervuld worden tot overstromens toe
Hij stort uit wie zich geeft wie hongert en wie dorst
wie zegt Jezus en Jezus alleen
voor wie alles overheeft voor HEM wegdoet wat in de weg staat

de hele schepping zucht kreunt is in grote nood .. "dit" is het wat een ieder nodig heeft
zonder "dit " zal het niet meer gaan in de tijd die komt
hierdoor word je opgetrokken omhoog en naar omlaag kun je niet meer gaan
Zijn Geest laat alles zien legt alles uit het is een wondergeest Gods

de vloek en de pressie van het rijk der duisternis wordt opgeheven
het zal gaan door Jezus met Zijn stoet die hem volgen waar Hij ook gaat
dan komt er verkwikking dan mag je op adem komen
dan gaat herstel in werking treden

de schepping wacht met reikhalzend verlangen naar het openbaar worden van de zonen Gods
wat belangrijk om je in te zetten volledig in te zetten


het kost pijnen het kost verdrukking de vijand woedt en zal niets na laten om de mens te roven uit ZIJN hand
maar door die druk moet je heen alle mannen vrouwen Gods wie willen zullen daar door heen moeten
en moeten kiezen wie ze willen dienen
de Ware God of de onware god
de mens die wil die gevonden is die jaagt als een jager naar dit grote doel Jezus en Jezus alleen
hoe groot de druk ook is opgeven nooit
om dat te bereiken het zoonschap Gods dat wondere zijn aan ZIJN hart
dat zijn het kost druk het is een tijd van oorlog
maar wie erdoor komt die overwint
Jezus zegt wie overwint zal zitten met MIJ op MIJN troon
wat mag "dit" je kosten wat heb je over voor HEM
dat is altijd weer de vraag .. hoever wil je gaan
alles wat van waarde is heeft een prijs

zoek naar heiliging zoek naar genezing zoek naar vrijmaking zoek naar dat volle leven Gods
wie zoekt die vindt

Petrus zegt kijk toch niet raar op wanneer er een vuurgloed van beproeving over je komt
laat het je niet bevreemden
wie volhardt wie volhoudt die komt er door die overwint die hele legerschaar aan kwaad
machten der duisternis boezemen angst in en brengen in grote nood
maar wie volhardt in de strijd wie staat op de beloften Gods
wie gelooft en zich niet van het geloof laat aftrekken
er staat geschreven de vrouw schreeuwt in haar weeën maar wat zij voortbrengt is het ware leven Gods
het zoonschap zoals Jezus Zoon is

de draak de oude slang de duivel daar moet van verlost worden
niet van de oude mens de mens is goed maar wie zich verleiden laat
die komt onder invloed van
er komt iemand binnen die niet hoort bij de mens
het is niet vechten tegen jezelf het is vechten tegen de indringer de boosdoener die moet eruit
dan kan heling beginnen
wonderbaar herstel dan word je nieuwe schepping
zoals straks Jezus met de Zijnen rond zal gaan 1000 jaren lang
om heel de schepping te herstellen alles wat ontwricht is op te richten
maar ook dan zal gelden .. wie wil wie wil loslaten die demonen van het kwaad die zo in duister hullen ..
want altijd zal het gaan wie wil wie echt wil 1000% wil
hoe moet HIJ gaan met iemand die niet wil wie zich niet overgeeft geheel
dat kan niet .. Jezus prest nooit de mens die van Jezus is ook niet
het is uitnodiging een uitnodigend leven leven

wat een tijd gaat komen ontzagwekkend
geheel duister of geheel in het licht geplaatst
waar kies je voor wat heb je over voor HEM
wil je gered worden wil je alles open op tafel leggen
wil je de zijne zijn
wat mag het je kosten
wat heb je er voor over

 

19-5
 

 

`

 

 

 

 



wat U ook zegt Here ik zal het doen
wat U ook zegt Here ik zal het laten

wanneer bovenstaande woorden jouw woorden zijn
is dat gehele algehele overgave
vertrouwen volkomen vertrouwen
dan kan het vangtouw van de onderwereld om je heen geslagen zijn
het klapnet van de dood bijna dichtgeslagen
wanneer HIJ ziet en hoort
daar waar die overgave is daar kan HIJ zijn het is waar HIJ op wacht
daar zal die ongekende redding zijn
uitredding hoe groot de nood ook is
hoe groot en angstaanjagend de vijand ook zijn tentakels uitgeslagen heeft
HIJ is meer
niets kan op tegen de kracht van de Here
niets kan op tegen ZIJN voorziening die ultiem is
scherper dan een zwaard
preciezer dan welk instrument dan ook
bij HEM van HEM het van HEM alleen verwachten
dan kan gebeuren wat gebeuren gaat
dan ben je niet te krijgen
niet te vangen
voor niets en niemand niet
ZIJN schild is volmaakt

altijd zal ik U de lof zingen
altijd zal ik U prijzen mijn leven lang
om wie U bent Here zo trouw zo sterk zo vol van kracht
altijd zal ik voor U schrijven Heer
U die mij zo lief bent
mijn liefste aller aller liefste trouwe HEER

ik lief U zing voor U schrijf voor U
ga voor U laat voor U
mijn stap zal alleen in Uw voetstap zijn
daar is die 1000000% garantie
zekerheid
daar alleen is die volmaakte bescherming
als ik mij maar niet terugtrek
als ik maar geen andere god tot liefde heb
een ander gehoorzaam
die dwingt en zweept op

nee HERE ik kan het niet nooit zal ik doen wat U pijn doet
wat U tart waar U niet naast kunt staan
nooit zal ik dat meer kunnen verdragen
U mijn liefde mijn grote grote liefde U bent al mijn lofzang waard
voor U leef ik ben ik zal ik altijd zijn
de tijden voor wie zich teruggetrokken heeft van U zijn zwaar
niet te dragen zwaar
maar het moet zo zijn
het wit wordt witter dan wit
het duister duisterder dan duister
Uw woord is één en al waarschuwing tegen het monster van de duivel
wie leest Uw woorden nog wie hoort er nog naar
wie is U gehoorzaam
wie bejubelt Uw Naam
die hoge hoge naam van U
die Gouden Naam met Hoge woorden alle woorden zijn zo waar
ze komen uit
deze tijd de tijd waarin we aangekomen zijn
zal uitmaken wie van U is en wie niet
wie bij u hoort en niet

de daden het leven laat het zien
wit en zwart het staat tegen over elkaar
het contrast zal groter en groter worden
wie wil wie tot inzicht komt keert om
de ander niet

U mijn Heer Verlosser en bevrijder
mijn rost steenrots waar ik op vlucht waar ik op woon
dat zalige zijn bij u
hoorn van heil toevlucht en hoog vertrek
lof zij U Here voor alles wat u doet en gaat doen en doende bent te doen
ontzagwekkend is Uw grootheid
van al mijn vijanden hebt U mij bevrijdt
ik mocht ze neerslaan niet op ingaan hoe de verleiding ook bulderde aan mijn deur
mijn antwoord was en zal altijd zijn .. nee
altijd nee als U daar niet kunt zijn
ik heb uitgebannen uit mijn leven dat duister onheilspellend zijn
dat dode dat gemene dat onware dat niet ware
leugentaal zo gemeen
Heer elke demon elke macht U zelf liet mij zien
en zoals in een oorlog zei U
dat is hem zet eruit luister niet hij zal gaan naar zijn eigen plaats
het dodenrijk met zijn schimmen en zijn krachten
die krachten die een woonplaats zochten en zoeken in mensen die de zonde liever hadden dan het licht
wat een lering hebt U mij onderwezen
ik ben zo dankbaar zo ontzettend dankbaar daarvoor
vroeger in het Oude Testament dooddeen ze mensen waar die machten in werkten
U hebt laten zien dat het duivelse krachten zijn die wonen in de mens
die de zonde liever heeft dan het Licht
wat een onderwijzing wat een verstaan
hoe kan ik U bedanken Heer wat een Heer bent u
één roep naar u en U bent daar
één schreeuw om hulp en U staat aan mijn zij
Uw heilige Engelen om me heen zoals ik draag mijn jas

wat een voorziening wat een leven wat U geeft
het is waar zo oprecht zo heerlijk

met de oprechten van hart daar bent u bij
golven van de dood slagen uit het duister
uit alles ben ik gered
wat een feest wat een danklied brengt mij dat
wanneer ik riep wanneer ik schreeuwde
direct verliet U Uw paleis zocht mij op stond mij bij
en altijd en altijd zult U mij bijstaan
David heeft het alles ondervonden
ik mag het ondervinden beleven dat zijn dat heerlijk zijn met U
hoe de aarde ook schudt en beeft
onder alle gweld wat de duisternis bij zich draagt
mij kan en zal het nooit meer raken
iedere keer en iedere keer laat U zien U bent meer
wat ook is

och Here dat mogen vinden wie echt bij u willen horen
die alles over hebben voor u
die gaan en staan waar u het zegt en niet zijn op plaatsen waar u niet kunt zijn
waar onreinheid is verre van rein daar is niet uw plaats daar is niet uw woning in het Licht

U draagt mij op de veleugels van de wind zoals een adelaar haar jongen draagt
vliegen leert elke slag zo leert U mij
het is een wonderbaar leven elke dag
dankbaar bent ik zo ontzettend dankbaar U
dat ik verstaan mag omvatten die Hand van u
wat een zijn wat een leven wat U schenkt

U doet mij recht elke dag
laat mij zingen elke dag
laat mij gaan waar u al bent geweest
legt voor mij klaar zoals U eens het manna deed
hoe groot bent U hoe ongekend

U bent trouw voor de getrouwen
die niet trouw zijn zijn bij U weggevlucht
door verleiding en leugenwoorden ingegaan op een weg zo dwaas

U bent waar voor de zuiveren van hart
de anderen U bent ze af altijd te slim
het komt niet uit wat ze beweren de leugen en bedrog het wordt altijd ingehaald
maar wie tot inkeer komt en ziet U
die leeft die heelt die zal zingen het hoogste lied

de trotse oogopslag het wordt neergeslagen
door eigen hand
hand gegeven niet aan U
die eigen heer en meester wilden spelen
allen komen zo bedrogen uit

het wit wordt witter het zwart wordt zwarter

U bent mijn Licht mijn luchter elke dag vult U mij meer met olie de olie van Uzelf
die kracht die geestkracht is ongekend
dank U wel dank u wel lieve lieve Heer

U hebt mijn hand de kunst van het vechten geleerd
niet tegen mensen
maar tegen machten die in mesnen wonen

ik prijs U HEER elke dag stoppen zal ik daarmee nooit

U laat groeien mijn geluk mijn zaligheid U maakt het meer elke dag
mijn verlangens het is naar mij onderweg

op geen enkele andere weg kan het mij bereiken alleen de Uwe de hoge de rechte weg omhoog


U bent zo doende o Heer U bent zo groot
ongekend niet te bevatten zo groot U bent



Ik heb de deur voor jou opengezet niemand kan die sluiten



wie het van MIJ verwachten zullen zien

honger en dorst het zal niet meer zijn
voor wie met U vervuld zijn
helemaal

het oordeel zal klinken over de grote hoer
met haar ontucht en verderf
die zovelen in verderf gestort heeft
Opb.19

 UW tijd is komende met rasse schreden komt U aangesneld
op het Witte paard
beeld van Geest van God
heel de aarde overgaand
verslindend elk zwart faal en rood paard
beelden die spreken zo krachtig en zo sterk
U gaat voor de overwinning is aan U
U met de uwen die wit gewassen zijn
volgend op witte paarden beeld van hemelse ruiterij
in vol ornaat 

 

het boek Openbaring vol van beelden en visioenen

om uit te drukken te laten zien de geestelijke wereld waarin we zijn

alles onzichtbaar maar zo voelbaar zo aanwezig

U met de Uwen omgeven door engelen uitgerust helemaal

de duivel die zich schuil houdt en vlucht in de mens die zich openstelt voor hem

door het doen van zonde en ongerechtigheid

hij doet voor alsof de mens slecht is maar het is hij die daar zijn werken doet

hij verleidt en klaagt dan aan een eindeloos proces

hij weet de tijd en is vol angst

maar zij die met Jezus gaan en zijn vol van geest van God die verstaan

de onzichtbare realiteit daar is de oorlog daar in de geest

Gods Geest tegenover satansgeest

 

de overwinning is aan hen die HEM volgen in witte kleren witgemaakt door Hem 

 

 

 

 

 





zij die alleen is .. hij die alleen is .. is dag en nacht met MIJ

daar heb IK MIJ over ontfermt

Ik die elk ding zie en elk ding weet

 

IK zie 
wie MIJ liefheeft

 

die
is geborgen
leeft in een zalving die heilig is
leeft alsof die wordt overgoten met kostelijke olie
die is van MIJ


daden die niet zijn van MIJ zullen niet worden gedaan
die leeft
heeft het leven gevonden
WAAR leven
leven waar elk spoortje duisternis is weggewerkt
weggedaan
overwonnen
hoe fel de strijd ook was
het wordt niet meer gevonden
het kan niet meer
elk klein deel zal inluiden
nieuwe pijn groter verdriet

wie alleen is om welke reden ook
wordt omgeven opgenomen in MIJN wolk van getuigen
wie alleen is .. leeft
leeft het ware leven GODS
gericht op MIJ die ENE
alles verwachtend alles kunnend door MIJ van wie haar kracht is
alle hoop gevestigd op MIJ
zij leeft hij leeft
zij die in de weelde en in de overvloed van de wereld leven
zijn op sterven na dood
daar is geen leven
daar werkt de vernietiging

MIJN volk .. de MIJNEN zegt Jezus gaan te gronde omdat er geen kennis is geen inzicht
niet wordt gezocht naar het WARE Goddelijke leven
leven wat zich vermengt heeft met de wereld en zo een stinkende massa wordt
maar heilig leven zoals JEZUS zegt wees heilig omdat IK dat ben
dat leven wat alles vraagt maar nog meer geeft
het is KONINKLIJK leven
het is WAAR leven
zoals HIJ bedoelt


weinigen vinden het omdat niet alles gegeven wordt
weinigen vinden dit kostelijke zijn met MIJ
omdat vermenging daar is
MIJN beloftes kunnen niet ontvangen worden
waar MIJN wil niet wordt gedaan
het gaat verloren Mijn kostelijke kostelijkheden
alleen zij die gaan werkelijk gaan voor MIJ

waar niets teveel voor is
daar gaat MIJN geheim voor open
het wordt ontsloten
ontgrendeld
van het slot gehaald
alle duisternis teniet gedaan
wie overwint zegt Jezus die zal zijn met MIJ
het kwade het duistere wat werkt in de mens
wat hem aanspoort kwaad te doen
dat moet overwonnen worden
de oorlog woedt in de mens
daar in jezelf moet de slag geleverd worden

wie hun kleren niet bezoedeld hebben die zullen met MIJ wandelen 
wie overwint zal gaan in het wit gekleed
en IK zal zijn naam niet uitwissen uit het boek des levens
maar IK zal zijn naam belijden voor MIJN VADRER en voor de engelen
wie oren heeft moet horen wat de Geest tot de gemeente tot de Mijnen zegt
wie overwint zal gaan van overwinning naar overwinning niets zal onmogelijk zijn

IK heb een deur voor jou opengezet niemand kan die sluiten
IK zelf bewaak die deur
jij die van MIJ bent
die leeft zoals IK het heb gezegd
heb voorgedaan

omdat je standvastig bent aan MIJN opdrachten zal IK je vasthouden
welke beproeving ook over je mag komen
IKZELF sta garant

MIJN geheimen zullen zegel voor zegel geopend worden aan hen die MIJ verstaan
niets blijft gesloten elk mysterie opgelost

daarom staan ze dag en nacht voor MIJN troon om MIJ te vereren om MIJ lief te hebben
om MIJ te dienen MIJ opdrachten uit te voeren
daar zal elke traan uitgewist worden
zij die de MIJNE zijn
die MIJN opdrachten verstaan
die daar niet buiten gaan
MIJN tent zal uitgespreid zijn over hen
de MIJNEN zijn veilig volkomen en geheel
elke bres gesloten
de vijand komt er niet doorheen

Feest

 

feest vandaag feest om te zien in het licht .. kuikentjes kleine zwane kuikentjes uit het ei gekomen nu in het LICHT

ze zijn of hebben opengebroken getikt geklopt en aan het werk gegaan

omdat ze wisten voelden nu vandaag nu willen wij naar buiten

we zijn klaar we zijn klaar ervoor gemaakt

 

nu vandaag is de dag de dag van onze open-baring

we baren ons naar buiten om te leven te zwemmen te spelen en om velen vreugde te beleven

met ons zwaan zijn .. onze schoonheid ons schouwspel  

we zijn opengebroken we zijn er uit gebroken we zijn niet langer in het duister we zijn in het licht

we genieten van het licht het leven en spartelen erop los

we laten jou genieten van ons leven ons groeien we laten jou verbazen over ons leven samen met onze vader en onze moeder zwaan

ze zullen ons omringen dag en nacht ze zullen ons beschermen .. niemand komt 'te' dichtbij

een ieder moet zijn afstand nemen

 

leer van ons .. van ons gezinnetje beschermend opvoedend spelend in een algehele beschutting

wat een weelde aan schoonheid dit deze zwanen..familie

 

maar jij maar ik wij gaan ver boven deze familie .. wij zijn mensen mensen gemaakt door de Schepper

gemaakt om mens te zijn en te gaan lijken op onze Heer .. Zoon van God

Hij is als een moeder voor ons HIJ leidt ons beschermt ons voedt ons op herstelt daar waar pijn is gedaan

HIJ brengt in het LICHT dat wat in het duister was

HIJ brengt tot aanzijn wat verborgen was

wanneer wij luisteren als naar een moeder als naar een vader en niet weerspannig zijn

 wanneer wij kloppen en ZIJN klop op onze deur verstaan

wanneer we geen brood aannemen wat geen brood is wat geen voedsel is .. maar gif .. leugen gif .. lijkend op

dan

mogen we uitbreken .. uitbreken uit het duister en komen in het LICHT om bij HEM te zijn waar enkel en alleen LICHT is

HIJ die opvoedt HIJ die herstelt HIJ die geneest HIJ die uitlegt keer op keer op keer

wanneer we wegdoen elke foute hand die zich als leraar boven ons heeft gesteld

maar niet in dienst stond van onze HEER die WAAR is

 

HIJ doet ons uitrekken HIJ doet ons verstaan HIJ schenkt leven .. leven in overvloed

HIJ baart ons open

 

gelukkig zijn zij die ZIJN woord verstaan

 

die de woorden van Zijn profetie doorgeven en voorleest die leeft naar die WARE woorden GODS

die ze erkennen als waarheid voor wie het waarheid is geworden

omdat het staat in schril contrast met de grote nee zegger

bij wie alles negatief en duister is .. ver van het licht ver van het leven

die doet leven in het duister waar enkel kwelling is

 

wanneer gekomen is uit het duister in het LICHT waar LICHT en leven is

waar opgevoerd wordt ver boven alles uit

waar nieuw leven geboren wordt

waar nieuw volmaakt leven te ontvangen is

door het ingaan op en niet schuwen en niet bang zijn wat anderen ook zeggen

zij die opzien naar hun HEER

voor hen die zeggen IK WIL .. ik geloof .. die alle ongeloof beleden hebben en weggedaan

voor die gaat nieuw waar leven komen

het wordt over hen geopenbaard

 

gelukkig die ernaar luistert en ZIJN woorden in acht neemt

 

wie oren heeft laat die horen .. horen wat de Geest tot de gemeente tot jou en tot mij zegt

weest geopend laat het je open-baren laat het ware leven Gods baan breken in jou

wie overwint zal IK van het verborgen manna geven en IK zal hem

een steen geven met zijn nieuwe naam erop

het is een naam die niemand kent alleen jij die verstaat

 

zij die zich niet laten open-baren zullen dit niet verstaan zij die niet ingaan op de uitnodiging

kunnen het niet verstaan .. ze blijven liever in het oude hebben liever die hand vast die slaat

dan de HAND van GOD de HAND van JEZUS die in het LICHT brengt in alles zet in het juiste perspectief

 

wees trouw tot de dood en de kroon des levens ontvang je

wie oren heeft die hoort en die verstaat

 

wanneer je trouw bent HEM gelooft die te geloven is dan ga je samenwerken met HEM onder ZIJN leiding

leer je te verstaan ZIJN stem dan kan HIJ jouw zaak behartigen omdat alle weerspannigheid is afgelegd

je verstaat van wie "spreken" komt je verstaat en hoort niet meer naar spreken wat niet is uit HEM

dat is ZALIG dat is LEVEN alles komt dan voor jou "open-baar"

 

vrijdag 31 mei 2019 - Openbaring 3:20-21
Ik sta voor de deur en Ik klop. Als iemand mijn stem hoort en de deur opent, zal Ik bij hem binnenkomen, en we zullen met elkaar aan tafel gaan. Wie overwint, zal Ik naast Mij plaatsen op mijn troon, zoals Ik zelf heb overwonnen en met mijn Vader zetel op zijn troon. -- Openbaring 3:20-21 (Willibrord)

Op-enbaring 18

 

vers 1 en 2

 

Hierna zag ik een andere engel die grote macht had nederdalen uit de hemel, en de aarde werd door zijn lichtglans verlicht. En hij riep met sterke stem, zeggende: Gevallen, gevallen is de grote (stad) Babylon en zij is geworden een woonplaats van duivelen, een schuilplaats van alle onreine geesten en een schuilplaats van alle onrein en verfoeid gevogelte,

De andere engel is ongetwijfeld weer die uit hoofdstuk 8:3 en 10:1, de engel van Jezus. In dit visioen ziet Johannes hem nederdalen uit de onzienlijke wereld, om aan de gemeenten te betuigen wat op aarde geschieden moet (vergelijk 22:16).

Hij komt niet om te handelen, maar om in beelden het einddrama van Babylon vast te leggen. Deze stad zal ondergaan, maar de ware kerk zal blijven bestaan. Ten tijde van de ondergang der afvallige kerk worden de zonen Gods openbaar; vandaar dat door de luister van de engel des Heren de aarde verlicht wordt. De zonen Gods komen uit alle volk, taal en natie en zijn dus over de ganse aarde verspreid. Zo komt de lichtglans over de gehele wereld. In het laatste Bijbelboek gaat het om de openbaring van de ware gemeente en die van de schijnkerk.

De apostel schreef. "Als Hij straf oefent over hen, die God niet kennen en het evangelie van onze Here Jezus niet gehoorzamen. Dezen zullen boeten met een eeuwig verderf, ver van het aangezicht des Heren en van de heerlijkheid zijner sterkte, wanneer Hij komt, om op die dag verheerlijkt te worden in zijn heiligen en met verbazing aanschouwd te worden in allen, die tot geloof gekomen zijn" (2 Thess. 1:8-10).

Bij de zes bazuinen zagen wij op welke wijze dit gericht voltrokken wordt. Het onkruid wordt bijeengehaald en in de vurige oven geworpen. Een zondvloed van vuur overstroomt de aarde en de sluizen van de hemel en de afgrond worden geopend. De lichtglans is dan de openbaring van de zonen Gods. Met verwondering ziet de afvallige kerk de heerlijkheid van Jezus Christus in de leden van deze eindgemeente, want zij heeft het doel Gods met de mens, de volkomenheid, altijd geloochend, en beleden dat de mens tot de dood toe een zondaar blijft, verbonden aan het rijk der duisternis.

De stem van de engel, die als een leeuw brult (10:3), kondigt het tijdstip aan, dat het met de macht en de glorie van Babylon gedaan is. Juist voor het blazen van de laatste bazuin roept hij nu: "Gevallen, gevallen, het grote Babylon!" Tijdens de zes bazuinen overstroomden de aanstormende machten deze ontrouwe kerk. Bij dit degeneratieproces week iedere vorm van leven: "Zij is een woonplaats van duivels geworden!" De ontaarding en de afval hebben hun dieptepunt bereikt. Vele machten der duisternis zijn geïncorporeerd in de leden van de afvallige kerk; zij vormen een woonstede van de demonen in de geest.

Voorde gemeente van de eindtijd gaat dan in vervulling, dat zij een tempel geworden is, goed ineensluitend, een woonplaats Gods in de Geest. (Ef 2:21,22).

Het Griekse woord voor schuilplaats kan ook "garnizoen" of "gevangenis" betekenen. De demonen zijn in Babylon gestationeerd als een garnizoen, dat gedwongen is te blijven om daar zijn onheilig werk te verrichten. Van de machten die Babylon overweldigen en plunderen, de geest van de antichrist en zijn tien koningen, wordt gezegd: "Hun bogen vellen knapen (het groene gras dat verbrandt volgens Openb. 8:7): zij kennen geen erbarming met de vrucht van de schoot en zelfs kinderen ontzien zij niet" (Jes. 13:18).

De verwording wordt zo groot, dat in de afvallige kerk er nauwelijks meer normale mensen zullen zijn die een natuurlijk leven leiden. Bij de vrucht van de schoot denken wij aan de vreselijke gevolgen naar de geest, ziel en lichaam bij de kinderen der wettelozen. De verslavingen der ouders bijvoorbeeld hebben immers een rampzalige uitwerking op het nageslacht.

Van Babel geldt: "Maar hyena's zullen daar wonen en hun huizen vol uilen zijn; struisvogels zullen daar wonen en veldgeesten daar rondhuppelen, wilde honden zullen huilen in de burchten en jakhalzen in de paleizen van de wellust" (Jes. 13:21, 22). In krotten en onbewoonbare panden zullen velen, ook van zogenaamde kerkelijke huize, als de bezetene van Gadara neerliggen" schreeuwende en zichzelf met stenen slaande".

De onreine, afschuwelijke vogels zijn de machten, die het uitgestrooide zaad van Gods Woord opeten en alles wat in het hart gezaaid is, (Matth. 13:4,19).

Wie ogen heeft om in de hemelse gewesten te zien, zal roven erkennen hoe reëel deze voorzeggingen in onze tijd geworden zijn. De afvallige kerk wordt een instuif voor de wetteloze demonen.

 

3

 

Omdat van de wijn van de hartstocht harer hoererij al de volken gedronken hebben en de koningen der aarde met haar gehoereerd hebben en de kooplieden der aarde rijk geworden zijn uit de macht harer weelderigheid.

Hoewel uiterlijk de Heer toebehorend en zijn naam dragend, heeft de hoer hartstochtelijk en intens met de boze geesten gemeenschap gezocht. De vrucht van deze gemeenschap wordt vergeleken met een druif. Wanneer deze vrucht rijp is (gevolg van die gemeenschap) wordt ze uitgeperst en haar sap opgevangen. Dit sap zijn de zonden en de ziekten. Johannes wijst hierop in 17:4, als hij schrijft dat de beker waarin de wijn zich bevindt, vol gruwelen en vol onreinheid harer ontucht is. Honderden miljoenen zielen heeft zij verleid en tot afval gebracht (14:8).

Op listige wijze heeft zij de volken van de ware God vervreemd en de oprechte kinderen Gods in ballingschap gebracht. De volken hebben van haar driftwijn van ontucht gedronken, want Babylon heeft noch het zonde- noch het ziekteprobleem opgelost, maar het kwaad zelfs gestimuleerd. Het heeft uit haarbeker laten drinken, want ze heeft contact gezocht met de onreine geesten en anderen verleid dit ook te doen.

Dwalingen en leringen van boze geesten zijn de zuilen, waarop deze ontuchtige zit. Zij heeft zich met de wereld verbonden en de koningen der aarde, de vooraanstaanden in wetenschap, kunst, cultuur, en de aanzienlijken in staat en maatschappij, hadden allen gemeenschap met haar. De kooplieden der aarde verrijkten zich door haar ontzaglijke weelde. Zij was immers groot in deze wereld en rijk in alles wat op aarde waarde heeft. Kopen betekent uitwisselen, in een gemeenschap treden, van geven en nemen ten opzichte van elkanders rijkdommen.

Het is een compromis zoeken in religie, cultuur en ontwikkeling. Vele kerkgebouwen zijn musea van kunst en de kerkelijke bibliotheken bevatten schatten van wereldliteratuur. Onder invloed van de valse kerk bereikte het beschavingspeil der zogenaamde christelijke landen een hoogte, zoals nooit eerder op de wereld gezien werd. Maar Babylon kende geen wandel inde hemelse gewesten. De doop in de Geest kwam in deze stad niet voor, evenmin als de geestelijke gaven. Er was geen kennis van leven in de onzienlijke wereld. Zij verzamelde geen schatten in de hemelse gewesten, maar haar rijkdommen en weelde bestonden alleen uit schatten van deze aarde.

 

4

 

En ik hoorde een andere stem zeggen: Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haarplagen.

"De andere stem" is die van de Heer zelf, die zich tot de ware gemeente, zijn volk, richt. Tijdens zijn aardse leven sprak Jezus in verband met de ondergang van de toenmalige ontrouwe kerk: "Vlucht uit Judéa en trekt uit Jeruzalem!" Slechts een overblijfsel van het volk werd toen behouden. De uittocht van ware kinderen Gods ving aan op de Pinksterdag met omstreeks honderdtwintig personen en dit getal groeide snel.

Bij dit nieuwe begin klonk de waarschuwing wit de mond van Petrus: laat u behouden uit dit verkeerde geslacht". Voor de discipelen was Jeruzalem het Babylon, "de grote stad, die geestelijk genoemd wordt Sodom en Egypte, alwaar ook hun Here gekruisigd werd" (11:8).

De oproep in onze tekst om Babylon te verlaten, is ontleend aan de profeet van het oude verbond. `Vlucht uit Babel weg en trekt uit het land der Chaldeeën! "Vlucht uit Babel, laat leder zijn leven redden; komt niet om in zijn ongerechtigheid, want dit is de tijd der wrake voor de Here, het verdiende loon betaalt Hij hem. Babel was in de hand des Heren een gouden beker die de gehele aarde dronken maakte; van zijn wijn dronken de volken, daardoor werden zij verdwaasd. Plotseling is Babel gevallen en gebroken, jammert om hem! Haalt balsem voor zijn pijn, misschien is het te genezen. Wij hebben Babel trachten te genezen, maar het is niet te genezen; verlaat het en laten wij gaan, een ieder naar zijn land; want tot de hemel reikt zijn oordeel en het verheft zich tot de wolken" (Jer. 50:8 en 51:6-9).

Babel voerde Juda weg uit stad en tempel en bracht het volk op vreemde bodem. Hierdoor is Babel getypeerd. Zo ook zijn in de nieuwe bedeling de kinderen Gods weggevoerd uit de hemelse gewesten naar een verblijfplaats en wandel op aarde, tot een natuurlijke en vleselijke godsdienst. Eeuwen lang hebben de ware kinderen Gods in ballingschap geleefd. Zij wisten zelfs niet meer van een wandel, een strijd en een overwinning in de hemelse gewesten. De reformatie, onder Luther en Calvijn, het methodisme en de opwekkingsbewegingen in de Angelsaksische landen, het piëtisme onder de Duits sprekenden, de internationale pinksterbeweging, de bezwaarden en verontrusten in onze tijd, allen hebben het gevaar onderkend en waarschuwden tegen wereldgelijkvormigheid.

Zij trachtten Babel te genezen," maar het is niet te genezen". Ook hebben vele duizenden hun kerkelijke organisaties verlaten, maar zij namen Babel mee, omdat zij geen inzicht en kennis bezaten van de onzienlijke wereld, het Koninkrijk der hemelen.

Slechts aan de gemeente in de eindtijd wordt de belofte vervuld: "De Here zal ze op hun eigen bodem doen wonen... hen naar zijn eigen plaats brengen en het huis Israëls zal ze als erfelijk bezit verkrijgen op de grond des Heren" (Jes. 14:1,2).

Wij zien hoe een natuurlijk volk Israël door een vleselijke exodus deze beloften Gods imiteert. Vele christenen houden zich bezig met dit volk, dat Jezus als Messias verwerpt en de Heilige Geest altijd weerstaat. Duidelijk spreekt evenwel de Openbaring van een uittocht uit een vleselijk, aardsgezind denken, naar een leven en wandel in de hemelse gewesten.

Gewaarschuwd wordt nog voor de verbondenheid met de zonden van Babylon. Wie met zonde en dwaling fellowship leeft, valt onder het oordeel van Babylon.

Men kan noch de leugen, noch de valse leer vasthouden, want ze zijn even gevaarlijk als de openlijke zonden. Wat deze laatste betreft, waarschuwt de apostel: "Nu evenwel schrijf ik u, dat gij niet moet omgaan met iemand, die, al heet hij een broeder, een hoereerder, geldgierige of afgodendienaar, lasteraar, dronkaard of oplichter is; met zo iemand moet gij zelfs niet samen eten" (1 Cor. 5:11).

Een dienstknecht van God behoort een onberispelijke levenswandel te hebben. Wie de bijbel gelooft, aanvaardt ook het volgende: "Een opziener dan moet zijn onbesproken, de man van één vrouw, nuchter, bezadigd, beschaafd, gastvrij, bekwaam om te onderwijzen, niet aan de wijn verslaafd, niet opvliegend, maar vriendelijk, niet strijdlustig of geldzuchtig, een goed bestierder van zijn eigen huis"(1 Tim. 3:2,3).

Wij mogen deze goddelijke eisen niet devalueren ter wille van het sentiment of medelijden met de "arme" echtbreker, die "zo'n lastige vrouw" had en die zijn eigen huis niet kon besturen. Onbeschaafde, ongedisciplineerde voorgangers, die verslaafd zijn aan wijn of andere genotmiddelen, die berucht zijn om hun dorst naar geld of bezit, kunnen de gemeente niet verder voeren. Voor hen geldt de regel: zo priester, zo volk.

Wanneer de leiders van de kerk de weg Gods in waarheid en gerechtigheid niet gaan, zullen haar leden in hun voetsporen volgen en onder hetzelfde oordeel vallen. Merk op dat het volk Gods hier rechtstreeks aangesproken wordt en opgeroepen wordt Babylon vaarwel te zeggen om des levens wil. Gods volk moet deze beslissing zelf nemen en niet wachten op een omkeer bij haar dwalende leiders. Jezus zegt immers, dat de schapen Zijn stem kennen en de vreemde niet zullen volgen. De beslissing ligt dus niet bij uitspraken van concilies of synoden, maar bij iedere gelovige afzonderlijk.

Deze moet zich wachten voor valse profeten en dwaalleraars hoort er niet naar doe niet als zij.

 

 5 en 7

 

Want haar zonden hebben zich opgehoopt tot aan de hemelen God heeft aan haar ongerechtigheid gedacht. Vergeldt haar gelijk ook zij vergolden heeft, en geeft haar dubbel naar haar werken; mengt haar het dubbele in de beker, die zij gemengd heeft; geeft haar zoveel pijniging en rouw, als zij heerlijkheid en weelde genoten heeft. Want zij zegt in haar hart: Ik troon als koningin, ik ben geen weduwe en geen rouw zal ik zien.

Als een vuilnisbelt heeft de zonde van Babylon zich opgestapeld. Het heeft zich schatten verzameld in de dag des toorns. In het einde worden nu aan de zondige kerk al haar onbetaalde rekeningen gepresenteerd. Lezer, deze geestelijke stad Babylon bestaat en zij is eeuwen oud! Iedereen is met haar geconfronteerd geweest. In haar is alle kwaad bedreven dat aan een duivels brein ontspruiten kan. Bij de bestudering van haar geschiedenis verliest men het respect voor en het geloof in haar. Iedere vorm van sadisme werd in haar gevonden.

Zij heeft vele "godsdienst"-oorlogen gevoerd, niet in de hemelse gewesten, maar op aarde, met geweld van wapenen, tegen vlees en bloed. Haar slachtoffers werden op pijnbanken bekentenissen ontlokt en zij beheerste de massa doorbijgeloof, domhouderrij en angst, of door filosofie en wetenschap, maar voedde haar niet op in waarheid en in geloof aan het evangelie van Jezus Christus. De maat is nu vol. Haar wordt nu betaald, zoals zij betaald heeft . Het onkruid is tot rijpheid gekomen. Onder het altaar hebben de zielen der martelaren geroepen: Tot hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan hen, die op de aarde (en niet zoals de ware kinderen Gods, in de hemel) wonen?"

Deze tijd is nu aangebroken. De leidslieden in onze tijd distantiëren zich wel van de gruwelen door de vaderen bedreven. Zij spreken met de Farizeeën uit de tijd van Jezus: "Indien wij geleefd hadden in de dagen onzer vaderen, zouden wij met hen geen gemene zaak gemaakt hebben ten opzichte van het bloed der profeten, martelaren, heksen, dopersen en andere zogenaamde ketters". Maar ook zij maken de maat hunner vaderen vol. Nooit was immers de geestelijke onverschilligheid en wereldzin zo groot en zo algemeen als in deze eindtijd.

God sprak door de profeet Jesaja: "Ik zelf heb mijn geheiligden een opdracht gegeven, ook heb Ik mijn helden tot voltrekking van mijn toom geroepen, mijn van overmoed juichenden. Hoor, een gedaver op de bergen als van veel volk. Hoor, een rumoer der koninkrijken van verzamelde volken. De Here der heerscharen monstert een krijgsheer. Zij komen uit een ver land, van het einde des hemels (en ook uit de bodemloze afgrond), de Here en de werktuigen zijner gramschap, om de gehele aarde te verderven". (Jes. 13:3-5).

De Meden en Perzen waren opgeroepen om de oude stad Babel te verwoesten. Zij zijn een beeld van de antichristelijke macht, die in de eindtijd het kerkelijke Babel vernietigt. Er is sprake van vergelding, omdat de afvallige kerk steeds het ware volk van God verdrukte en het erfdeel des Heren plunderde. Zoals zij het Israël Gods in ballingschap voerde, zo gaat zij nu zelf in ballingschap. Haar wordt alles waaraan zij waarde hechtte en wat voor haar op aarde van belang was, ontnomen.

In haar beker waren de gruwelen van dwalingen en valse leringen, namelijk zonde en ziekte, gemengd. In de beker die zij drinken moet, bevindt zich een dubbele hoeveelheid van dit mengsel. Zij wordt nu door een macht overspoeld, die zijn kracht en activiteit rechtstreeks aan het rijk der duisternis ontleent. Zij komt in pijniging. omdat zij gekweld wordt door de boze geesten, en in rouw, door de wegname van al haar aardse bezit. Vroeger had zij aardse glorie en weelde, maar nu is zij depressief Als de weelde der natuurlijke dingen haar ontnomen wordt, is zij zonder God en zonder hoop in de wereld. Alle aanzien, eer, rijkdom en macht zijn voorbij, want zij zocht deze in de verkeerde richting.

De ware kerk zocht ook heerlijkheid, want er staat: "Die een leder vergelden zal naar zijn werken: hun, die in het goeddoen volhardende, heerlijkheid, eer en onvergankelijkheid zoeken, het eeuwige leven"(Rom. 2:7).

De weelde der kinderen Gods is de overvloedige rijkdom van genade in de eeuwige wereld. In haar hart spreekt de hoer: "Ik troon als koningin". Zij meent dus nog de vrouw van God te zijn en noemt zich de ware, de zuivere of de alleenzaligmakende kerk. Zij bezit een voorname plaats, want zij heerst over vele volken en zij is een "koningin en gebiedster der volken". (Jes. 47:5 en 7).

Welk een essentiële tegenstelling met de ware kerk, die een volk van koningen in de onzienlijke wereld vormt en die op aarde verdrukking lijdt. Babylon meent geen weduwe te zijn, omdat zij zich als het eigendom van de ware God presenteert. Het komt evenwel niet in haar hoogmoedig hart op, dat zij verstoten is en haar positie verloren heeft en zo in rouw gedompeld wordt.

 

8

 

Daarom zullen haar plagen op één dag komen: dood en rouw en hongersnood, en zij zal met vuur verbrand worden; want sterk is de Here God, die haar geoordeeld heeft.

In een kort tijdsbestek wordt het vonnis over de ontrouwe kerk voltrokken. Op één dag komen dood, rouw en hongersnood. Let eens op de volgorde. De natuurlijke rij is: hongersnood, dood en rouw, maar wij hebben hier met beelden te maken, die een geestelijke betekenis aanduiden!

Eerst verdwijnt uit de valse kerk iedere vorm van geestelijk leven. De ware kinderen Gods zijn uit haar weggetrokken en daarom kan het oordeel over haar komen. Dood zijn betekent hier dus: de volkomen afsnijding van God. De laatste herinnering, zelfs aan bekering en wedergeboorte, is verdwenen. De rouw geeft de ontredderde geestelijke toestand dezer kerk weer. De hongersnood wijst op het feit dat het onmogelijk geworden is enig geestelijk voedsel, het brood des levens, daar te ontvangen. Wie niet uitgetrokken is, komt om. Omdat de inwerking der duistere machten zo fel is, kan alleen een. radicale breuk met Babylon nog uitkomst geven. Het is alles of niets.

Waar echter de verzegeling door de doop met de Heilige Geest niet gepredikt wordt en zijn kracht dus ook niet ervaren, is het onmogelijk zich van de invloeden der omklemmende machten vrij te maken.

In de vorige hoofdstukken werd telkens opgemerkt: "En zij bekeerden zich niet" (9:21). Babylon gaat onder, door gebrek aan kennis van de hemelse gewesten én door het gemis van de krachten der toekomende eeuw. Bij de behandeling van de zes bazuinen wezen wij meermalen op de betekenis van het vuur. Het verbranden wijst op het prijsgeven der kerk aan de machten der duisternis. De valse kerk, die zich op aarde heeft willen handhaven zonder gemeenschap met God en zonder kracht van de Heilige Geest, wordt nu voor altijd verstoten vanwege haar geestelijk overspel.

God velt een oordeel, dat wil zeggen dat Hij een scheiding maakt tussen het ware en het valse, het natuurlijke en het geestelijke in het huis Gods. God verwijst deze overspelige vrouw naar de verkeerde zijde van de scheidslijn. De uitvoerders van het vonnis zijn de tien horens, die de hoer berooid maken en naakt, haar vlees eten en haar met vuur verbranden (17:16).

Opgemerkt wordt nog dat God sterk is bij het volvoeren van het oordeel. Want het woord Gods is levend, dus werkzaam en komt altijd uit, en is krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard. Dit is wat de scheiding tot stand brengt. Een kerk die twintig eeuwen lang naar buiten optrad als vertegenwoordigster van de levende God op aarde, wordt gewogen en te licht bevonden. God marchandeert niet, maar handhaaft het principe van waarheid en gerechtigheid tot het allerlaatste toe.

Er is geen toegeven bij Hem mogelijk. Slechts wat den beelde des Zoons gelijkvormig geworden is, wordt in de eindtijd geaccepteerd. "Zie, de landman wacht op de kostelijke vrucht des lands en heeft geduld, totdat de vroege en late regen erop gevallen is" (Jac. 5:7). De schijnkerk wordt prijsgegeven aan de machten uit de afgrond, die geleid en gedirigeerd worden door de antichrist.

 

9 en 10

 

En de koningen der aarde die met haar gehoereerd hebben en weelderig geweest zijn, zullen over haar wenen en weeklagen, wanneer zij de rook van haar verbranding zien, van verre staande uit vrees voor haar pijniging, zeggende: Wee, wee, gij grote stad, Babylon, gij sterke stad, want in één uur is uw oordeel gekomen!

De beschaafde wereld is nauw met het schijnchristendom verbonden. De koningen van wetenschap en kunst, en de invloedrijke staatslieden ontvangen uit Babylon steeds nieuwe impulsen, maar omgekeerd inspireren zij ook deze stad. De zogenaamde universele of algemene christelijke kerk nam de kenmerkende bestanddelen van de staat en van de heersende klasse in zich op en gebruikte deze tot haar eigen nut. Zij was een religieuze organisatie die de aantrekkingskracht van de wereld erkende en deze trachtte te beïnvloeden door juist de voornaamste elementen van haar structuur te aanvaarden.

Zo werd de kerk zelf een integraal deel van de gevestigde maatschappelijke orde. Zij trachtte mobiel te zijn door zich aan te passen. Hierdoor domineerde zij in de wereld en daarom domineerde de wereld in haar.

Bij de val van deze stad stort de "christelijke" cultuurwereld in. Haar invloed wordt door demonische inspiraties vervangen. Het wereldlijke gezag is altijd door de kerk ondersteund. Aan de andere kant was het veelal zo, dat alleen leden van de heersende kerk in aanmerking kwamen om officiële ambten te bekleden. Met de ondergang van Babylon en de komst van het antichristelijke rijk doet de wetteloosheid haar intrede.

Het gezag van de staatkundige en kerkelijke overheidspersonen verdwijnt en de wereldgeesten blijken onmachtig de orde te handhaven. De ondergang van de valse christelijke kerk betekent tegelijkertijd de omverwerping van het bestaande gezag en de bestaande orde. De rook der verbranding wijst op de verschrikkelijke gevolgen van deze ondergang. Ieder uitzicht naar boven wordt belet. De totale ontbinding van kerk en maatschappij is gekomen. De natuurlijke Gods- en wetskennis van de beheersers der aarde schieten tekort. De woorden "van verre" wijzen er op, dat deze koningen die met de hoer ontucht bedreven, zich nu van haar gedistantieerd hebben.

Zij waren goede partners en vinden het erg, dat Babylon vergaat. Voor de aarde en haar bewoners valt van haar niets meer te verwachten. De eindtijd kenmerkt zich door volslagen bandeloosheid. Het verenigde Babylon gaat in één uur onder. De oecumene is de oorzaak dat men gemeenschap heeft aan elkaars zonde en deel heeft aan de plagen. Dan is de wereld zonder enige christelijke organisatie en zonder een enkele officiële christelijke kerk. De vele eeuwen schijn christendom zijn dan ten einde. De sterke stad is gevallen.

Babylon was menselijkerwijs onneembaar vanwege zijn krachtige organisaties, die bij miljoenen het leven van de wieg tot graf beheersten. Zijn ondergang geschiedt in een zeer kort tijdbestek. De naam van Christus wordt dan alleen nog genoemd door de ware gemeente, die over de ganse aarde het evangelie van het Koninkrijk Gods predikt. "En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn"(Matth. 24:14).

 

11 en 13

 

En de kooplieden der aarde wenen en bedrijven rouw over haar, omdat niemand in eer hun lading koopt, lading van goud, zilver, edelgesteente en paarlen, van fijn linnen, purper, zijde en scharlaken; allerlei welriekend hout, allerlei snijwerk van Ivoor en allerlei voorwerpen van het kostbaarste hout, van koper, ijzer en marmer, kaneel, specerij, reukwerk, mirre, wierook, wijn, olie, bloem en tarwe, lastdieren, schapen; (lading) van paarden en wagens en van lichamen; en zielen van mensen.

Na de koningen der aarde komen de kooplieden rouw bedrijven. De ontrouwe kerk had geen begeerte naar de schatten in de hemel, maar zij strekte zich uit naar de rijkdommen en geneugten van de aarde. Alles wat het leven verrijken en veraangenamen kon, werd door haar gezocht. Er was een voortdurende wisselwerking tussen de afgevallen kerk en de koophandel. De kerk, maar ook haar leden, vormden een rijk afzetgebied voor alles wat waardevol was. Wie denkt bij de opsomming van edele produkten der aarde niet onmiddellijk aan de prachtige kathedralen met hun rijkdommen?

Maar ook de leden van Babylon wilden in niets tekort komen. Velen van hen gaven zelf het voorbeeld van levensgenieting. De genoemde handelswaren beelden de rijkdommen uit, waarnaar de begeerte uitging. In Babylon is alles op het uitwendige en de tegenwoordige wereld gericht. In zijn zendbrief spreekt dezelfde apostel van "de begeerte des vlezes, de begeerte der ogen en een hovaardig leven". Duidelijk vermeldt Johannes daarbij, dat deze niet uit de Vader, maar uit de wereld zijn. Daarom gaat de valse kerk met de wereld en haar begeren voorbij (1 Joh. 2:16,17).

Opvallend is hier toch wel de uitspraak, dat voortaan niemand meer de waren der kooplieden koopt. De kerk van de antichrist, die Babylon verwoest en haar organisaties overneemt, staat onverschillig tegenover bezit van geld en luxe, maar ook ten opzichte van de cultuur en haar produkten en ten opzichte van hetgeen ziel en zinnen streelt.

Meestal wordt de antichrist als een supermens voorgesteld, die de rijkdommen der aarde beheerst en uitdeelt. Men ziet dikwijls in hem een verfijnd kunstenaar, die door schoonheid en weelde de mens verlokken zou. Maar de kooplieden der aarde kunnen aan de kerk van de antichrist hun schatten niet kwijt. Zij wenen "omdat niemand meer hun lading koopt".

De antichristelijke kerk is niet geïnteresseerd in kathedralen, in uitwendig vertoon, ceremonieën, pracht en praal of levensgenieting. Deze kerk is een imitatie van de ware kerk en haar volgelingen zijn de nabootsers van de geestelijke mensen Gods.

Zoals dezen het niet van de aarde verwachten, zo ook zoeken de volgelingen van de antichrist het in de onzienlijke wereld. Zij houden zich daarbij evenwel niet aan de wetten Gods, maar zijn volkomen wetteloos. Hun gemeenschap wordt slechts door één begeerte gedreven: in de hemelse gewesten en langs occulte weg de heerschappij te krijgen. Op deze wijze willen zij de ware kerk overwinnen en haar plaats innemen. In dit opzicht zal deze kerk "verschillen van alle andere", niet alleen staatkundig, maar bovenal religieus (Dan. 7:23).

De antichrist is de mens der wetteloosheid, die zich keert tegen de wetten Gods; dus tegen alles wat schoon en harmonieus is. In de degeneratie van de kunst in onze tijd zien wij hoe dicht wij reeds bij deze antichristelijke openbaring staan. Aan het slot van de opsomming der kostbaarheden worden ook genoemd: "lichamen en zielen van mensen". De valse kerk begeert de lichamen en zielen van mensen om ze aan haar getal toe te voegen en ze op aarde een goed leven te bezorgen. Zij belooft immers de begeerte des vlezes, de begeerte der ogen en een hovaardig leven. Zij bekommert zich niet om de geest van de mens,

Er staat niet bij dat die gekocht wordt. Al haar bemoeienissen liggen op het natuurlijke vlak. Zij speculeert op het verstand en het gevoel. Zij evangeliseert en bedrijft zending om zielen bij de zichtbare kerk te voegen en ze op een hoger cultureel plan te brengen. Haar bedoeling is evenwel niet om een geestelijk volk te vormen. In haar bevinden zich daarom de volks- en familiekerken, wier grootheid ligt in het aantal leden. Het gaat daar over natuurlijke mensen en men heeft geen belangstelling voor de wedergeboren en geestelijke mens. Jezus kocht met zijn bloed de geest, de ziel en het lichaam van de mens, om deze te herstellen en te genezen, opdat hij schatten in de hemel zou kunnen vergaderen.

 

14

 

En het ooft waar naar uw ziel begerig was, is van u weggegaan en al wat kostelijk en schitterend was, is voor u verloren en het zal nooit meer gevonden worden.

Het ooft is alles wat de aarde voortbrengt. Het is het beste en het edelste in materieel en cultureel opzicht. In Babylon bevinden zich de vorsten van wetenschap en kunst. Zo was bijvoorbeeld in de middeleeuwen de kunst volledig afgestemd op het godsdienstige leven. In onze tijd zien wij hoe de valse kerk op alle terreinen aan creativiteit inboet en haar invloed op de wereld bezig is te verliezen. Duidelijk wordt opgemerkt dat deze weelde niet meer terugkeert. De antichristelijke tijd kent geen welvaartsstaat. Het bestaat uit "ijzer vermengd met kleiachtig leem", die nooit een samenhangend geheel kunnen vormen (Dan. 2:4 1).

Zo zal men bijvoorbeeld iedere zedenwet op seksueel terrein en in het huwelijksleven ontbinden, maar tegelijkertijd zal bruut geweld iedere vorm van vrijheid tenietdoen. Door ontluistering zal het seksuele leven iedere bekoring verliezen. De mens wordt blasé of zoals de verslaafde, ongevoelig voor natuurlijke verlangens.

In Jesaja 3:16-26 wordt de ondergang van de trotse vrouwen te Jeruzalem beschreven. De verwaten dochters van Sion verliezen alles wat zij bezitten en waarop zij zich verheffen. De tekening van deze profeet verzinnebeeldt hoe de afgevallen kerk van het nieuwe verbond ondergaat. Haar theologie, gebouwen, koren, liturgieën, haar concilies, synoden en kerkordeningen, alles wat aanzien in deze wereld heeft en tot sieraad strekt, wordt weggenomen. "Dan zal er in plaats van balsemgeur vunsheid zijn, in plaats van een gordel een touw, in plaats van haarvlechten kaalheid, in plaats van een pronkgewaad omgording met een rouwkleed, een brandmerk in plaats van schoonheid".

Gods Geest heeft Zich uit de ontuchtige kerk volkomen teruggetrokken en openbaart Zich alleen in de ontkomenen op de berg Sion, namelijk in de zonen/dochters Gods.

 

15 en 16

 

De kooplieden in deze dingen, die aan haar rijk geworden waren, zullen van verre staan uit vrees voor haar pijniging, wenenden rouw bedrijvend, en zeggende: Wee, wee die grote stad, die gehuld was in fijn linnen, purper en scharlaken, en rijk versierd was met goud en edelgesteente en paarlen, want in één uur is al die zo grote rijkdom verwoest!

In deze verzen voegen zich de kooplieden bij de koningen der aarde, die ook van verre staan. Opnieuw wordt gezegd hoe groot de verbondenheid is tussen hen en de valse kerk. Er is een voortdurende wisselwerking tussen de hoererende kerk en de kooplieden. Door de inwerking van het christendom is de economie in deze wereld veranderd. In één uur, dus in een zeer korte tijd en plotseling komt dan het verderf als een dief in de nacht. "Terwijl zij zeggen: het is alles vrede en rust (vanwege de oecumene, die rust, vrede en eenheid verschaffen moet), overkomt hun, als de weeën een zwangere vrouw, een plotseling verderf, en zij zullen geenszins ontkomen". (1 Thess. 5:3).

Het wenen der kooplieden staat in verband met de verwoesting van alle rijkdommen van Babylon. "Het zwaard over zijn schatten, dat zij geplunderd worden!" (Jer. 50:37).

Het opkomende geslacht weigert de tradities en gewoonten van Babylon over te nemen. Het heeft geen behoefte aan haar filosofieën, maatschappelijke en culturele inzichten. "Voorwaar, de jongens der kudde zullen hen wegsleuren" (Jer. 50:45).

De jeugd zoekt een geestelijke wereld, hetzij goed, hetzij" kwaad. "Zonen en dochters zullen profeteren, jongelingen zullen gezichten zien". Daarom helpen zij mede de uitwendigheden en schijnvertoningen van Babylon waardeloos te maken.

 

17 en 19

 

En iedere stuurman en iedere kustvaarder en de zeelieden en allen, die de zee bevaren, bleven van verre staan, en riepen, toen zij de rook van haar verbranding zagen, zeggende: Welke stad was aan deze grote stad gelijk! En zij wierpen stof op hun hoofden en riepen, wenend en rouw bedrijvend, zeggende: Wee, wee die grote stad, waarin allen, die schepen op zee hadden, door haar kostbaarheden rijk geworden zijn, want zij is in één uur verwoest!

De volgende groep rouwbedrijvers omvat de leiders van het religieuze leven. De kustvaarders trachten het natuurlijke leven via het godsdienstige te bevoorraden. Zij leggen de verbindingen tussen de landen via de zee. Babylon lag ook aan de kust, zelfs aan vele wateren, maar wezenlijk is zij op de natuurlijke wereld georiënteerd. De zeelieden zijn het volk, dat werkzaam is en dat zich beweegt in de religieuze wereld. Wij denken hierbij ook aan de grote wereldgodsdiensten als boeddhisme, mohammedanisme, maar ook aan theosofie, humanisme, rozenkruisers en dergelijke. Ook zij zijn bewogen en leven met Babylon mee vanwege de mildheid, die de ontuchtige kerk in de oecumene jegens de demonische godsdiensten heeft.

Ook zij profiteerden van de ontwikkeling en weelde van Babylon. Zij werden er rijk van, dat wil zeggen dat de beschaving, de geleerdheid, de wetenschap en kunstzinnigheid van Babylon ook hun ontwikkeling stimuleerden. Babylon hielp zelfs mee om op het materiële vlak hun verwoeste en in puinhopen gevallen moskeeën of tempels weer te herstellen. In de uitroep: "Welke stad was aan deze grote stad gelijk" blijkt, dat men het "christendom" toch als meerdere, machtiger, schoner en meer vermogend beschouwde. Nogmaals wijzen wij erop, dat Babylon geen fictieve kerk is, maar dat zij bestaat. Zij is rondom ons en haar macht en Invloed spreidt zij alom ten toon. Ten derde male wordt geconstateerd dat de ondergang der afgevallen kerk heel onverwacht en snel geschiedt.

Er zijn dus drie categorieën die om Babel's val treuren:

  1. de staatkundige machthebbers,
  2. de vooraanstaanden in het maatschappelijke en economische leven en
  3. de leiders van de religieuze wereld. Van de laatste groep lezen wij, dat zij stof op hun hoofden strooiden, een typisch religieuze manier van rouw bedrijven. Het is onvoorstelbaar om zich in te denken, wat het zijn zal als de officiële christelijke kerk plotseling instort en weggevaagd wordt. Toen Jericho's muren instortten, beefde de aarde en verschrikten de inwoners des lands, maar als Babylon valt, schudden de hemel en de aarde en zijn de bewoners der ganse aarde ontzet. Ineen korte spanne tijds wordt twintig eeuwen "christelijke cultuur" weggeveegd!

 

 

20

 

Wees vrolijk over haar gij hemel en gij heiligen, en gij apostelen en profeten, want God heeft uw rechtszaak tegen haar berecht.

Nu komt de overgang. Tot dit vers toe hoorden wij over mensen die weenden en weeklaagden, maar er is ook een groep die zich verblijden mag. "Dan zullen hemel en aarde met al wat daarin is, jubelen over Babel" (Jer. 51:48). Wat is de zonde van Babylon? Zij noemt zich koningin en eigent zich daarmee het recht toe om met God op de troon te zitten. Daarom vervolgt de hoer de ware kerk, want deze is de vrouw des Lams.

Uit Jesaja 14:13,14 kan opgemaakt worden, dat de duivel via Babel zijn doel bereiken wil. "En gij overlegdet nog wel: Ik zal ten hemel opstijgen, boven de sterren Gods mijn troon oprichten en zetelen op de berg der samenkomst ver in het Noorden; ik wil opstijgen boven de hoogten der wolken (beeld van de gemeente), mij aan de Allerhoogste gelijkstellen".

De duivel wil zich op de troon van God zetten. Dit is hem in het begin niet gelukt en nu tracht hij zijn doel te bereiken door middel van de valse kerk. Als hij ziet dat hij ook dit plan niet ten uitvoerkan brengen, laat hij ogenblikkelijk deze kerk los en geeft hij haar over aan de macht van de antichrist. In de slag van Harmágedon jaagt de satan opnieuw naar hetzelfde doel, wanneer hij de hemel tracht binnen te dringen door middel van de gemeente van de antichrist.

Naast het geween van de groten der aarde, horen wij hier de oproep tot het bedrijven van vrolijkheid. Driemaal wordt in de eindtijd uitbundige blijdschap verwacht. In hoofdstuk 12:12, als satan uit de hemel geworpen wordt en de zonen Gods tot openbaring komen. Dan bij de ondergang van de valse kerk in dit vers en ten derde male bij de bruiloft des Lams, wanneer de heerschappij van de ware kerk een aanvang neemt in hemel en op aarde. (19:7).

Jezus sprak, dat er blijdschap in de hemel is over één zondaar, die zich bekeert. Nu mogen de engelen vreugde bedrijven bij de ondergang van de schijnkerk. De Heer doet immers recht aan de "heiligen, apostelen en profeten". Ook de heiligen leven in de hemelse gewesten en de engelen die hen dienen, leven met hen mee, omdat de heiligen dáár hun wandel hebben, dáár hun strijd voeren en de vreugde van de overwinning vieren. Apostelen zijn zij, tot wie Jezus sprak: "Omdat het u gegeven is de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen te kennen" (Matth. 13:11).

Zij hebben de kennis ook doorgegeven door middel van hun prediking en geschriften. Profeten zijn instrumenten, die in het bijzonder de gedachten Gods in deze wereld openbaren. Zij ontlenen hun functie niet aan de aarde, maar aan de onzienlijke wereld. Er is sprake van een rechtszaak, omdat Babylon pretendeerde de wettige zuivere kerk van God op aarde te zijn. Zij eiste de rechten op, die alleen aan de ware vrouw toekomen en vergoot het bloed van profeten en heiligen. "Mijn mishandeling en verminking kome over Babel, zegge de inwoonster van Sion, en mijn bloed over de inwoners van Chaldea, zegge Jeruzalem. Daarom, zo zegt de Here: Zie, Ik voer uw rechtsgeding en neem voor u wraak, en Ik zal zijn zee droogleggen en zijn bron doen verdrogen" (Jer. 51:35, 36).

"De Here heeft ons recht aan het licht gebracht; komt laten wij in Sion het werk van de Here, onze God, verhalen". (Jer. 5 1:10).

 

21

 

En een sterke engel nam een steen op als een grote molensteen en wierp hem in de zee, zeggende: Zó zal Babylon met geweld geworpen worden, de grote stad, en zij zal nooit meer gevonden worden.

De machtige engel is die van Jezus (zie 10:1). Als een molensteen wordt Babylon in zee geworpen, dat wil zeggen dat deze stad in de geestelijke wereld totaal ondergaat. Als beeld ervan droeg Jeremia aan Seraja, de hofmaarschalk, op, om het boek, waarin het onheil over Babel geschreven was, met een steen verzwaard in de Eufraat te werpen en de vloek uit te spreken: "Evenzo zal Babel zinken en niet weer bovenkomen, ten gevolge van het onheil dat Ik erover ga brengen" (Jer. 51:64). "De zee is over Babel heen geslagen, door haar bruisende golven is het bedekt" (Jer. 51:42).

Wij geloven dat de profetieën aangaande het historische Babel letterlijk in vervulling gegaan zijn. Deze stad aan de Eufraat is ondergegaan en slechts de opgravingen van de puinheuvels wijzen erop, dat daar een stad gelegen heeft. Zo verwachten wij ook dat de profetieën aangaande het geestelijke Babylon nauwkeurig vervuld zullen worden. Onder hen die de profetieën letterlijk en op het aardse vlak verklaren, is aangaande het herstel van het antieke Babel als wereldmacht, groot verschil van mening. De ene partij acht de herbouw niet mogelijk, op grond van de uitspraak in Jesaja 13:19-22: "En Babel, het sieraad der koninkrijken, de trotse luister der Chaldeeën, zal worden als Sodorn en Gomorra, toen God ze ondersteboven keerde; het zal in eeuwigheid niet meer bewoond worden, noch bevolkt zijn van geslacht tot geslacht".

De andere partij beroept zich erop, dat vele profetieën aangaande het letterlijke Babel nog onvervuld zijn. Men gelooft dan dat Babel in de eindtijd de hoofdstad zal zijn van het antichristelijke rijk. Al deze uitleggers gaan verder van het standpunt uit, dat de antichristelijke tijd zeven jaar duren zal (Dan. 9:27).

De eerste helft is dan de aanloop, terwijl de laatste drie en een halfjaar die van de grote verdrukking over het natuurlijke volk Israël zullen zijn. Wij vragen onze lezer zich deze dingen te willen voorstellen. Volgens deze beweringen kan Jezus iedere dag of nacht terugkomen. Terwijl u dit leest, is het volgens deze schriftverklaarders mogelijk, dat de doden die in de Heer ontslapen zijn, nu reeds opstaan en de gemeente in een punt des tijds de Heer tegemoet gaat in de lucht. Een toebereiding van de vrouw des Lams, een doop in de Heilige Geest en de openbaring van de kracht Gods door de Heilige Geest acht men daar niet voor nodig.

Wij volgen deze visie verder. In de volgende drie en een halfjaar moet dan de tempel te Jeruzalem volkomen hersteld zijn, want in de laatste "helft van de week" zal de antichrist daarin volledig heersen. Wanneer de Heer deze nacht komt, staat echter op de plaats van de tempel nog de zogenaamde Omar-moskee. Geen wonder dat men uitgaat van een "prefabricated" tempel, die binnen enkele maanden kant en klaar moet zijn! Maar dan moet ook in deze korte spanne tijds volgens deze uitleggers het Romeinse rijk hersteld zijn. Zo lazen wij in een "second-coming"- boek van voor de tweede wereldoorlog: "In dit licht bezien, krijgt de as Rome-Wenen-Berlijn vooral voor de onderzoekers van het Profetische Woord grote betekenis.

Immers zij verwachten - naar dat Profetische Woord - een herstel van het Romeinse wereldrijk en de as Rome-Wenen-Berlijn voert daarheen".

Hoewel op dit ogenblik bij deze profetieënvorsers het herstel van het Romeinse rijk niet zo in de belangstelling staat als dat van de tempel te Jeruzalem, zal dit toch na de opname van de gemeente binnen drie en een halfjaar volledig geschied moeten zijn. Daarnaast verrijst dan nog Babylon aan de Eufraat als een metropolis die de wereld beheersen moet. Op dit ogenblik ligt deze stad evenwel nog onder het stof der eeuwen en van een "prefabricated" Babylon hebben wij in de diverse bladen die zich met deze visie bezighouden, nog niet gelezen.

Wie al deze dingen aanvaardt en in zo korte tijd gerealiseerd wil zien, moet wel een geloof hebben zoals in Israël niet gevonden werd! De letterlijke verwachting voor een herstel van Babylon in wat voor dimensie ook, strijdt met het einde van onze tekst: de grote stad zal nooit meer gevonden worden.

 

22

 

En geen stem van citerspelers en zangers, van fluitspelers of bazuinblazers zal meer in u gehoord worden, en niemand, die enige kunst beoefent, zal meer in u gevonden worden, en geen geluid van de molen zal meer in u gehoord worden.

Opnieuw worden wij eraan herinnerd hoe groot de weelderigheid en uitwendige schoonheid van Babylon zijn. Uitdrukkelijk wordt geconstateerd dat vele beoefenaars der kunst geholpen hebben Babylon groot te maken en roem te verschaffen. Het geluid van de molen herinnert ons aan de bloem en de tarwe, die tot kostelijke spijze verwerkt worden (vers 13). Ook de muziek met de kerkkoren, orgels en andere instrumenten verhogen de sfeer, strelen de zinnen en veroorzaken religieuze ontroering. Dit alles is nu voorbij"!

 

23

 

En geen lamplicht zal meer in u schijnen, en geen stem van bruidegom en bruid zal meer in u gehoord worden, want uw kooplieden waren de machthebbers der aarde, want door uw toverij werden alle volken verleid;

Alle licht wordt uit Babylon weggenomen. Johannes schreef eens, dat het leven het licht der mensen is. Daarom heersen in Babylon dood en duisternis. Let op de tegenstelling met de ware stad Gods, waar het Lam de lamp is, die licht en leven geeft, en waar geen nacht en duisternis zullen zijn. Ook het natuurlijke leven sterft weg, omdat de dragers ervan, namelijk bruidegom en bruid, ontbreken. Niemand voegt zich meer bij Babylon; de zonen en dochteren profeteren in de ware gemeente, of zij volgen de vanen van het antichristelijke leger.

Geen huwelijken worden meer in Babylon bevestigd of gesloten, waardoor deze stad zich zou kunnen vernieuwen. Eenmaal was Israël aan de Heer ongehoorzaam. Toen kreeg Babel de opdracht Israël te straffen. Nu " ontvangt het geestelijke Babylon dezelfde straf, waarmee het Israëls kwaad vergold (vergelijk vers 6). Het vonnis dat Babel moest voltrekken, luidde: "Ik doe uit hun midden verdwijnen de stem der vreugde en de stem der vrolijkheid, de stem van de bruidegom en de stem der bruid, het geluid van de handmolen en het licht der lamp; dan zal het gehele land tot een oord van puinhopen, tot een woestenij worden" (Jer. 25:10,11).

De kooplieden der aarde zijn rijk van Babylon geworden, maar natuurlijk bezat deze stad zelf ook handelslieden, die wat te geven en wat te ruilen hadden. In de afgevallen kerk waren de kunstenaars, de beroemde sprekers, de geleerden, de mannen van naam in cultureel, maatschappelijk en economisch opzicht.

De bijbel zegt dat ongehoorzaamheid de zonde der toverij is. Door haar weerspannigheid kreeg de ontrouwe kerk gemeenschap met de machten der duisternis en uit de vrucht hiervan liet zij alle volken zich verzadigen. Toverij is een vrucht van de gemeenschap van de menselijke geest met boze geesten. Zo is ook het aanbidden van (gestorven) heiligen, dus het contact zoeken met doden, niet anders dan een vorm van spiritisme. Het gevolg is een betovering, die de mensen misleidt en hen scheidt van het waarachtige leven met God.

Wij denken ook aan de gemeenschap met de gestorven voorvaderen en de diepe verering van hun geschriften, wat ook tot occulte bindingen leidt en tot geestelijke duisternis voert. Velen in de kerken zijn onbereikbaar voor het ware evangelie, omdat er een betovering op hen rust vanwege bindingen met valse leringen, met doden, met ceremonieën en omdat er verwachtingen zijn voorbevrijding en genezing en ontsluiting van de toekomst langs paranormale of occulte weg.

 

24

 

en in haar werd gevonden het bloed van profeten en heiligen en van allen, die geslacht zijn op de aarde.

De geschiedenis der valse kerk is geschreven met het bloed van hen die werkelijk de Heer toebehoorden. Het bloed der heiligen werd niet door de wereld vergoten, maar door de kerkelijke instanties, die deze gelovigen vervolgden en door middel van de wereldlijke overheden lieten doden. Babylon is schuldig aan het bloed van allen die op aarde om des geloofs wille vermoord zijn. Babylon begint immers reeds bij Kaïn en groeit verder de eeuwen door, zodat de laatste bloedgetuigen op de straten der grote stad liggen, die geestelijk genoemd wordt Sodom en Egypte, alwaar ook onze Heer zelf gekruisigd werd (11:8).

Jezus sprak aangaande deze stad in zijn dagen: "Opdat over u kome al het rechtvaardige bloed, dat vergoten werd op de aarde, van het bloed van Abel, de rechtvaardige, tot het bloed van Zacharia, de zoon van Berechja, die gij vermoord hebt tussen het tempelhuis en het altaar. Voorwaar, Ik zeg u: Al deze dingen zullen komen over dit geslacht" (Matth. 23:35,36). Het bloed van de martelaren van het oude verbond werd toegerekend aan de afgevallen kerk van het oude verbond. Zo komt ook over het Babylon in de nieuwe bedeling, al het bloed dat vergoten is van de heiligen, apostelen en profeten.

       

Openbaring 19

 

1

 

Hierna hoorde ik als een luide stem ener grote schare in de hemel zeggen: Halleluja! Het heil en de heerlijkheden de macht zijn van onze God,

In hoofdstuk 14:7 kondigde een engel het oordeel over Babylon aan met de woorden: "Vreest God en geeft Hem eer, want de ure van zijn oordeel is gekomen". In 18:20 worden de heiligen, apostelen en profeten opgeroepen om vreugde te bedrijven vanwege de ondergang van Babylon. De grote schare, die in de hemel is, doet dit met een machtige stem. Een deel van hen zijn nog in het aardse lichaam. Zij zijn de "overblijvenden" uit 1 Thessalonicenzen 4:15, maar de meeste heiligen zijn reeds gestorven en hun inwendige mens heeft bij Jezus zijn intrek genomen.

Onder hen zijn de zielen onder het altaar, die geslacht zijn om het woord van God en om het getuigenis dat zij hadden (6:9). Deze allen, samen met de heilige engelen, roemen het heil, de heerlijkheid en de kracht van God. Deze verlosten weten uit ervaring wat het heil - dat is de afzondering van het kwaad en de heling of genezing van de totale mens inhoudt. Dit in tegenstelling met de valse kerk, die geen heil kende of bracht.

De juichende menigte zag de heerlijkheid die God voor zijn gemeente bedoelde, terwijl Babylon slechts een glorie op aarde bezat. De ware heerlijkheid is die van de gelijkvormigheid aan het beeld van de Zoon. Zij zag ook de macht van God om zijn plan met de mens te realiseren. Ondanks de tegenwerking van de duivel en de ontuchtige kerk, werden de zonen Gods het beeld van Jezus Christus gelijkvormig.

 

2

 

want waarachtig en rechtvaardig zijn zijn oordelen, want Hij heeft de grote hoer geoordeeld, die de aarde met haar hoererij verdierf, en Hij heeft het bloed zijner knechten van haar hand geëist.

Was in hoofdstuk 14:7 het oordeel van God over Babylon aangekondigd, zodat er een scheiding gemaakt zou worden tussen de ware kerk en wat Hem niet toebehoorde; nu prijst de schare God, omdat deze dit oordeel naar waarheid en in rechtvaardigheid tot stand bracht. Vervuld wordt: "Hij heeft het oordeel tot overwinning gebracht" (Matth. 12:20).

Het oordeel is voltrokken en Jezus heeft zijn gemeente tot overwinning gevoerd, want de zonen Gods werden openbaar en de grote hoer is geoordeeld. Ook is nu de tijd gekomen, dat het bloed der martelaren, die in de afvallige kerk vielen, gewroken wordt. In hoofdstuk 6:10,11 lezen wij, dat de zielen der martelaren onder het altaar roepen: `Tot hoelang, o, heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan hen, die op de aarde wonen?

En aan elk hunner werd een wit gewaad gegeven, en hun werd gezegd, dat zij nog een korte tijd moesten rusten, totdat ook het getal vol zou zijn van hun mededienstknechten en hun broeders, die gedood zouden worden evenals zij". Deze bede wordt nu ingewilligd. Het bloed van de knechten Gods wordt van de valse kerk geëist. "Vergeldt haar, gelijk ook zij vergolden heeft, en geeft haar dubbel naar haar werken; mengt haar het dubbele in de beker, die zij gemengd heeft; geeft haar zoveel pijniging en rouw, als zij heerlijkheid en weelde genoten heeft" (18:6,7). Het oordeel van God over Babylon wordt door de antichristelijke kerk uitgevoerd, want zij is het die met de tien koningen de hoer haat, haar berooid maakt en naakt, haar vlees eet en haar met vuur verbrandt (17:16).

 

3

 

En zij zeiden ten tweeden male: Halleluja! En haar rook stijgt op tot in alle eeuwigheden

Tot viermaal toe weerklinkt in dit hoofdstuk het halleluja, dat wil zeggen: loof de Heer! Nu komt duidelijk aan het licht, wie de ware kinderen Gods zijn. Uit dit halleluja zien wij, dat de ware gemeente Babylon nimmer accepteerde en met de hoer nimmer gemeenschap heeft gekend. Babylon, de valse kerk, is een vijand van het volk Gods. Een geestelijke eenheid of een compromis met deze stad van leugen en ongerechtigheid was onmogelijk. De gemeente van Jezus Christus ervaart het als een bevrijding, wanneer de verwarring opgehouden heeft en brengt daarvoor de Heer lof.

Het gaat hier dus over de ondergang van de schijnkerk, die steeds het epitheton ornans (versierend bijvoeglijk naamwoord) "christelijke" gedragen heeft en die voorgaf de Heer der kerk toe te behoren. De antichristelijke kerk is géén schijn kerk, maar zij openbaart het wezen van het beest. Deze kerk ontstaat als de ware kinderen Gods uit Babylon getrokken zijn. Daarom mogen wijde antichristelijke kerk wel als een voortzetting van Babylon zien.

Zij maakt in de zienlijke wereld ook gebruik van bestaande organisaties, van scholen en van instituten. Babylon, de kerk der verwarring, valt geheel en al ten prooi aan het vuur, de machten der duisternis. Het wordt voor eeuwig Prijsgegeven. "Zoals God Sodom en Gomorra met hun naburen ondersteboven keerde, luidt het woord des Heren, zal daar niemand wonen en geen mensenkind daar verblijven (Jer. 50:40).

De rook herinnert aan de verstikkende nevenwerking van het vuur. Het zal onmogelijk zijn dat Babylon nog eenmaal herleeft, want het leven dat niet door het vuur vernietigd werd, wordt voor altijd door de rook verstikt. Wie in Babylon achterblijft en toch op enigerlei wijze nog, zoals vroeger, de Heer met een gedeeld hart wil dienen, zal ervaren dat dit een onmogelijkheid is, want de beïnvloeding van de geest van de antichrist is zo sterk, dat alle leven uit God wordt afgesneden.

 

4

 

En de vierentwintig oudsten en de vier dieren wierpen zich neder en aanbaden God, die op de troon gezeten is, en zij zeiden: Amen, halleluja

De vierentwintig oudsten zijn de vertegenwoordigers van het nieuwe Jeruzalem, de vier dieren die van de zuchtende schepping. Babylon heeft bijna twintig eeuwen belet, dat de zonen Gods geopenbaard werden. De hoer misleidde het volk en gaf het stenen voorbrood. Er is blijdschap en aanbidding bij de vertegenwoordigers van de ware gelovigen aller eeuwen en bij de vier dieren, omdat het herstel van de schepping aangebroken is. Godsheerschappij zal nu weer ten volle in zijn schepping gezien worden. Het amen is een instemming en bevestiging op de lofprijzing der gemeente.

 

5

 

En een stem ging uit van de troon zeggende: Looft onze God al zijn knechten, die Hem vreest, gij kleinen en gij groten!

De stem van de troon is die van de hersteller aller dingen, Jezus Christus. Opnieuw worden de knechten des Heren opgeroepen God te loven. Zij zijn immers Gods dienstknechten, omdat zij het werk des Heren uitvoerden, Hem tot het einde toe gehoorzaamden en volhardden in hun arbeid, ondanks druk en tegenstand. Zij bouwden de gemeente van de levende God en brachten de satan onder de voeten van de Heer (Hebr. 10:13).

Zij vreesden God, want zij hadden Hem lief en waren met eerbied voor Hem vervuld. Onderhen zijn kleinen en groten. Bij groten denken wij aan Daniël 12:3: "En de verstandigen zullen stralen als de glans van het uitspansel, en die velen tot gerechtigheid hebben gebracht als de sterren, voor eeuwig en altoos". Er staat niet, dat deze groten in het Koninkrijk Gods velen tot bekering gebracht hebben, maar tot gerechtigheid, dat wil zeggen dat zij deze bekeerlingen ook leerden leven naar de wetten Gods volgens de opdracht van de Meester: "Maakt al de volken tot mijn discipelen ... en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb" (Matth. 28:19).

Van deze groten wordt ook gezegd: "Wie overwint, hem zal ik maken tot een zuil in de tempel mijns Gods" of "Ik zal hem de morgenster geven". De geestelijke mens, die niet naar het vlees wandelt, maar naar de Geest, en waarin de wet Gods vervuld wordt, is tot alle goed werk volmaakt toegerust. Hij hoort bij de groten in het Koninkrijk der hemelen. Geen jota of één tittel van de wet is dan bij hem ontbonden, maar alles is in hem vervuld. (Matth. 5:18,19).

Hij heeft op het fundament gebouwd met goud, zilver en kostbaar gesteente. De kleinen zijn zij die op het fundament gebouwd hebben met hout, hooi en stoppelen. Veel van hun werken werden door het vuur verbrand en zij gingen beschadigd in (1 Cor. 3:15). In hun leven lieten zij zich niet geheel door de Geest Gods en zijn wetten leiden. Hun werken waren niet vol bevonden voor God (3:2). Hun kleed der gerechtigheid is beperkt en hun statuur in het Koninkrijk der hemelen is klein.

 

6

Majestueuze Jubel

 

En ik hoorde als een stem van een grote schare en als een stem van vele wateren en als een stem van zware donderslagen, zeggende: Halleluja! Want de Here, onze God, de Almachtige, beeft het koningschap aanvaard.

Hier bevindt de gemeente zich geheel in de hemel. Er is een gejuich van een talrijke schare die het Lam gevolgd is, waar Hij ook heen ging. Zij trokken door de glazen zee vermengd met vuur en kwamen als overwinnaars uit de strijd. De stem van de menigte is als het geruis van vele wateren. Dit wijst op de eenheid te midden van grote verscheidenheid van menselijke zielen uit alle geslacht, taal en natie. Het rollen van een geweldige donder bepaalt ons bij de stem van God, die door zijn volk heen klinkt. Het vormt immers een geestelijk geslacht, vol van de Heilige Geest. Zij beginnen weer met een machtig halleluja, dat is "loof de Heer"!

Dit hemelse koor vervult het Koninkrijk Gods met een majestueuze jubel. Het geeft ook de reden van deze vreugde aan: "De Here, onze God, de Almachtige, heeft het koningschap aanvaard". Bij de opname der gemeente, toen de vierentwintig oudsten zich op hun aangezichten neerwierpen, hoorden wij dezelfde belijdenis (11:17,18). De scheiding tussen hen die op de aarde onder de toom komen, en Gods volk dat naar lichaam, ziel en geest zich in de hemelse gewesten bevindt, is nu definitief.

Over de laatsten heeft de Here, onze God, de Almachtige, zijn koningschap aanvaard. Christus heeft Zich een volk verzameld, dat zich als een bruid toebereid heeft voor de bruiloft, en waarin Hij zijn koningschap heeft gevestigd. Babylon, de hoer, de schijnvrouw, is nu ondergegaan. De ware vrouw van het Lam is nu als een onberispelijke bruid gereed om de plaats op de troon als koningin in te nemen.

Na de eerste opstanding en de opname is het koningschap des Heren volkomen gevestigd in de ziel, de geest en het lichaam van zijn volk. Deze opstanding was de eerste zichtbare realisatie van het koningschap van God in de totale mens. Nu kan God met de geheel vernieuwde en volgroeide mens zijn schepping herstellen. Zijn parlement, waardoor Hij regeren gaat, is gevormd.

 

7

 

Laten wij blijde zijn en vreugde bedrijven Hem de eer geven, want de bruiloft des lams is gekomen en zijn vrouw heeft zich gereedgemaakt;

In de uitdrukking: "ten wij blijde juichen en Hem de glorie geven", belijdt dit halleluja-koor, dat het voortbrengen van de ware gemeente, die in Christus is, Gods plan en zijn werk is. De gemeente is volkomen besloten in het Lam, dat is in Christus. Er is sprake van het Lam, omdat Hij de gemeente met zijn bloed kocht. Zoals in het oosten een vrouw met een koopsom gekocht werd, zo verwierf Jezus zijn gemeente door zijn eigen bloed.

Wij wijzen erop dat het Lam hier niet de bruidegom is en de gemeente de bruid: God is de bruidegom en het Lam met zijn vrijgekochten de bruid. Tussen de gemeente en Christus bestaat de verhouding als tussen vrouw en man, en niet die van bruid en bruidegom. Wij spreken daarom niet ten opzichte van Christus van een bruidsgemeente, maar de vrouw des Lams (met Christus als het hoofd) heeft zich gereed gemaakt voor de bruiloft met de Vader. Het Lam was altijd gereed, maar nu is ook de gemeente klaar. Uiteindelijk behoort de gemeente aan God zelf. "Gij zijt geslacht en Gij hebt hen voor God gekocht met uw bloed" (5:9).

Wij denken hierbij aan wat Paulus in 1 Corinthiërs 11:3 schreef: "Het hoofd van iedere man is Christus, het hoofd der vrouw is de man, en het hoofd van Christus is God". Man en vrouw zijn tezamen de "vrouw" van Christus en deze met de gemeente weer samen de "vrouw" van God. De bruiloft des Lams ziet dus op de volkomen geestelijke eenwording van de vrijgekochten met de Vader.

Voor het bruiloftsmaal wordt de gemeente, die nu naar geest, ziel en lichaam volkomen is, nog opgeroepen tot de grote en beslissende strijd tegen de antichrist en zijn leger. Dan neemt het bruiloftsmaal een aanvang, en de gasten die ervan mee genieten, zijn de volken die nog op aarde leven. Hoewel de bruiloft dus uiteraard in de eerste plaats voor bruidegom en bruid is, komt er ook heil voor de nog onbekeerde volken op aarde.

Jesaja 25:6-9 spreekt over deze glorieuze tijd. Vers 6 luidt: "En de Here der heerscharen zal op deze berg (Sion, als beeld van de Heilige Geest) voor alle volken een feestmaal van vette spijzen aanrichten, een feestmaal van belegen wijnen: van mergrijke, vette spijzen, van gezuiverde, belegen wijnen". In vers 7 wordt erop gewezen dat het wonen van God in de gemeente en zijn gemeenschap met haar niet langer bedekt is, maar openbaar. Allen die op de aarde wonen, zullen dan de eenheid van God en zijn gemeente aanschouwen. Er staat: "Hij zal op deze berg de sluier vernietigen, die alle natiën omsluiert, en de bedekking, waarmede alle volken bedekt zijn".

Voor de gemeente, die deel heeft aan het eeuwige leven en aan de eerste opstanding, hebben zonde en dood afgedaan. Vers 8 spreekt hiervan: "Hij zal voor eeuwig de dood vernietigen, en de Here HERE zal de tranen van alle aangezichten afwissen en de smaad van zijn volk zal Hij van de gehele aarde verwijderen, want de Here heeft het gesproken". Door de gemeente zal de aarde hersteld worden, zoals in vers 9 staat: "Men zal te dien dage zeggen: Zie, deze is onze God, van wie wij hoopten, dat Hij ons zou verlossen; dit is de Here, op wie wij hoopten; laten wij juichen en ons verblijden over de verlossing die Hij geeft".

Oosterse bruiloften duren lang, vaak zeven of meer dagen. De bruiloft waarover het hier gaat, eindigt na het zogenaamde duizendjarige rijk. Nog eenmaal wordt de satan losgelaten; dan volgt het laatste oordeel. Dan is de tijd aangebroken "wanneer Christus zijn koningschap overdraagt aan God de Vader, wanneer Hij alle heerschappij, alle macht en kracht onttroond zal hebben. Want Hij moet als koning heersen, totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten gelegd heeft ... Wanneer alles Hem onderworpen is, zal ook de Zoon zelf Zich aan Hem onderwerpen, die Hem alles onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen" (1 Cor. 15:24-28).

De vrouw des Lams is wel gereed, maar de aarde is nog niet verlost en hersteld. Na de nieuwe hemel moet ook nog de aarde vernieuwd worden. Aan de gemeente had Paulus geschreven: "Weet gij" niet, dat wij over engelen oordelen zullen? "Wat de aarde betreft: "Of weet gij niet, dat de heiligen de wereld zullen oordelen?" (1 Cor. 6:2,3).

De schepping zucht naar deze bruiloft des Lams, naar haar bevrijding, die door de zonen Gods geschieden zal. Want wat of wie door de zonen Gods vrijgemaakt zal worden, zal ook waarlijk vrij zijn! Ook in dit opzicht zijn deze zonen gelijkvormig aan hun Heer.

 

8

 

en haar is gegeven zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen.

De gemeente wordt ingeschakeld om de schepping nu verder te herstellen. Dat zij voor deze heerlijke taak toebereid is, blijkt uit het feit, dat zij een rein en blinkend lijnwaad draagt. De heiligen hebben zich op aarde geopenbaard als zonen Gods die tot alle goed werk volkomen toegerust zijn. Hun rechtvaardige daden vormen de draden waaruit hun kleed geweven werd. Dit gewaad geeft de grootte en de statuur van de opstandingsmens aan. Wie veel gerechtigheid geopenbaard heeft, draagt een groot kleed en blinkt als een ster van de eerste grootte.

De gelovigen, door wie God weinig van zijn heerlijkheid heeft kunnen openbaren, bezitten een gering kleed en hebben een kleine statuur. leder zal wegdragen wat hij in zijn lichaam verricht heeft, hetzij goed, hetzij kwaad.

 

9

 

En hij zeide tot mij: Schrijf zalig zij, die genodigd zijn tot het bruiloftsmaal des Lams. En hij zeide tot mij: Dit zijn de waarachtige woorden van God.

De engel die hier spreekt, is de engel des Heren. Van Hem wordt gezegd: Ik Jezus, heb mijn engel gezonden, om ulieden dit te betuigen voor de gemeenten" (22:16).

Deze hemelbode gebiedt de apostel op te schrijven, dat degenen die tot het bruiloftsmaal genodigd worden, zalig zijn. Wanneer wij bij de genodigden dan denken aan degenen die in het duizendjarige rijk nog op aarde zijn, kunnen wij zeggen, dat zij werkelijk in een gezegende tijd leven, waarin het heil hun zeer nabij komt en het door ieder mens kan worden gegrepen. De grote verleider is namelijk gevangen genomen en gebonden, terwijl de zonen Gods verschijnen, heilbrengend aan alle mensen.

Er bestaat voor ieder een mogelijkheid de verlossing en de genezing te grijpen. Eenmaal wees Jezus op verschillende categorieën mensen, voor wie het oude verbond geen heil kon brengen. De Heer noemde hen zalig, omdat de Zoon des mensen ook voor hen de mogelijkheid tot behoud bracht. Hij sprak: "Zalig de armen van geest". "Zalig de zachtmoedigen"! "Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid". Op deze wijze ligt nu een wereldwijde mogelijkheid tot herstel en behoud voor de gehele mensheid.

Allen zijn genodigd en God zegent de ganse aarde door deze invitatie tot het feest. Door te zeggen: "Dit zijn de waarachtige woorden van God", wordt betuigd, dat deze gang van zaken, waarbij de overwinnende heiligen tot voltooiing van het Godsrijk ingeschakeld worden, van eeuwigheid vastligt in het onveranderlijke raadsbesluit van God.

 

10

 

En ik wierp mij neder voor zijn voeten om hem te aanbidden, maar hij zeide tot mij: Doe dit niet! Ik ben een mededienstknecht van u en uw broederen, die bet getuigenis van Jezus hebben; aanbid God! Want het getuigenis van Jezus is de geest der profetie.

Door het horen en het op zich laten inwerken van al deze heerlijkheid wordt Johannes zo overweldigd, dat hij zich voor de voeten van de engel werpt om deze te aanbidden. Zoals Johannes eerder als dood aan de voeten van Jezus viel, zo raakt hij ook nu buiten zichzelf bij het zien van de heerlijkheid der kinderen Gods. Dezen zijn naar lichaam, ziel en geest tot volmaaktheid gekomen. Zij zijn vol van de Heilige Geest. Zij zijn onafgebroken in gemeenschap met de Vader en de Zoon.

Dit zag Paulus toen hij opgetrokken werd in het paradijs en daar dingen zag, die het de mens niet vergund zijn uit te spreken. Beide apostelen zagen de gemeente, die volkomen afwas en gereed. De apostel Paulus schreef in

2 Timotheüs 3:16, dat elk van God ingegeven schriftwoord zich op het volkomene richt. Daarom is een uitleg van de Openbaring, die verbonden is aan een aards gezind en ongeestelijk volk Israël, onschriftuurlijk en verwerpelijk. Dit boek toont ons juist, hoe deze heilige doelstelling eenmaal heerlijke werkelijkheid zal worden.

De engel des Heren is evenals Johannes een geschapen wezen. Hij was uitgezonden in dienst van Jezus en ook Johannes is een dienstknecht van dezelfde Heer. De engelen werken met de heiligen gelijk op om het plan Gods uit te voeren. Samen hebben zij als dienstknechten één doel: het wederherstel aller dingen. Daarom spreekt de engel: "Ik ben uw mededienstknecht en die uwer broeders, die het getuigenis van Jezus bezitten; aanbid God!" Voor alle hemelingen geldt, dat God alléén voorwerp van verering en aanbidding is. In Jezus aanbidden wij het Woord van God, "de afstraling zijner heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen" (Hebr. 1:3).

Aan dit Woord heeft de Vader alle macht gegeven in hemel en op aarde. Dit Woord Gods overwint (vers 13). Daarom is het aanbidden van Jezus een aanbidden van God. Wat is het getuigenis van Jezus? Onze Heer sprak tot zijn discipelen: "Wanneer de Trooster komt, die Ik u zenden zal van de Vader, de Geest der waarheid, die van de Vader uitgaat, zal deze van Mij getuigen". (Joh. 15:26,27). Naast het getuigenis der gelovigen, getuigt dus ook de Heilige Geest. "En ook de Heilige Geest geeft ons daarvan getuigenis" (Hebr. 10:15).

De Heilige Geest levert het bewijs dat Jezus leeft, want Deze is de Doper met de Heilige Geest. Het getuigenis van Jezus is dus de Heilige Geest. Wie de Heilige Geest bezit, zal de woorden van Jezus kunnen doorgeven. Daarom kan er ook staan: "Aanbid God, want het getuigenis van Jezus is de geest der profetie". Jezus sprak immers van deze Geest: "Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen". (Joh. 16:14).

Wij kunnen de tekst dus ook zo lezen: de geest der profetie is het getuigenis van Jezus. De Geest spreekt door middel van de profetie in de dienstknechten Gods waarachtige woorden. Wij merken op, dat het hier niet gaat over ons getuigenis aangaande Jezus; dus iets wat wij zouden moeten doen, maar over hetgeen de Geest door middel van de gave der profetie openbaart. De bewering dat een gelovige altijd profeteren kan en nergens op behoeft te wachten, onderwerpt de Heilige Geest aan de wil van de mens. Bij profetie is echter de Geest primair.

"Want nooit is profetie voortgekomen uit de wil van een mens, maar, door de Heilige Geest gedreven, hebben mensen van Godswege gesproken". (2 Petr. 1:21). De onheilige leer dat ieder kind van God alleen maar in het geloof behoeft "uit te stappen", zonder deze innerlijke drijving van de Geest Gods, leidt tot de devaluatie der profetie, maakt haar tot een karikatuur en brengt de gemeente in verwarring.

 

11

 

En ik zag de hemel geopend, en zie, een wit paard; en Hij, die daarop zat, wordt genoemd Getrouw en Waarachtig, en Hij velt vonnis en voert oorlog in gerechtigheid.

Johannes ziet wat in de onzichtbare wereld gebeurt. Jezus Christus naakt zich op voor de beslissende slag. De climax van de strijd tegen "de overheden, de machten, de wereldbeheersers dezer duisternis, de boze geesten in de hemelse gewesten" is gekomen. De apostel ziet opnieuw de ruiter op het witte paard, die hij in hoofdstuk 6:2 beschreven had. Toen was de Heer de eenzame ruiter, wel gekroond en gewapend, maar nog niet gevolgd door een overwinnende schare. Hij trok als overwinnaar uit om nog meer te overwinnen, dus om vele zonen tot heerlijkheid te leiden (Hebr. 2:10).

Nu zien wij Hem met een schare triomfators achter Zich, die allen aan het beeld van de Zoon gelijkvormig geworden zijn.

Het witte paard is een beeld van de Heilige Geest, die het Woord Gods draagt. Woord en Geest werken altijd samen. Het blijkt nu, dat het Woord Gods onveranderlijk en vast is. Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid". Wie ook ontrouw moge zijn, Hij blijft getrouw en Zichzelf verloochenen kan Hij niet. Tot Pilatus sprak Jezus: "Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat ik voor de waarheid zou getuigen" (Joh. 18:37).

Hierin was Hij getrouw. Vandaar dat Hij ook de getrouwe getuige genoemd wordt (1:5). Ook tegenover zijn volk is Hij getrouw, omdat wie op Hem betrouwt, niet beschaamd of teleurgesteld uitkomt (Rom. 10:11). " Jezus, die getrouw is jegens Hem, die Hem heeft aangesteld, evenals ook Mozes getrouw was in geheel zijn huis". Het huis van Jezus zijn degenen die "de vrijmoedigheid en de hoop, waarin wij roemen, tot het einde onverwrikt vasthouden" (Hebr. 3:2-6).

Zelf beantwoordt de Heer aan de waarheid, waarvan Hij getuige was, want Hij sprak: "Ik ben de waarheid" en daarom is Hij" waarachtig, dat is de waarheid hebbende. Hij velt vonnis, omdat de Vader Hem het oordeel heeft overgegeven (Joh. 5:22). God "heeft een dag bepaald, waarop Hij de aardbodem rechtvaardig zal oordelen door een man, die Hij aangewezen heeft" (Hand. 17:31).

Hoe oordeelt Jezus? Het antwoord luidt: "Het woord, dat Ik gesproken heb, dat zal hem (de mens) oordelen ten jongsten dage" (Joh. 12:48). In de vertaling van Brouwer luidt onze tekst: "Hij oordeelde met gerechtigheid en HIJ voerde strijd". Het oordeel is dus naar het recht Gods. Hij voert strijd in de hemelse gewesten, want daar verbreekt Hij de werken der duisternis. Hij vonnist de machten en degenen die zich door deze boze geesten laten gebruiken, dus slaven van de zonde zijn.

 

12

 

En zijn ogen waren een vuurvlam en op zijn hoofd waren vele kronen en Hij droeg een geschreven naam, die niemand weet dan Hijzelf.

De vuurvlam wijst op de kracht van de Heilige Geest, die in deze ruiter is. Gelijk een vlam omhoog schiet, zo kan een geest zich verheffen. Bij toom laait hij op, zoals bij een brand. Hij zet zich uit als een vlam. die omhoog springt. Op deze wijze kan een geest heersen en andere geesten doen wijken. Hij maakt dan het terrein vrij van vreemde geesten of onderdrukt deze. Wanneer er staat, dat zijn ogen als een vuurvlam branden, wijst dit erop dat de Heer Zich tot de strijd opricht. Is het wonder dat de koningen der aarde tot de bergen en de rotsen roepen: "Valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van Hem, die gezeten is op de troon, en voor de toom van het Lam; want de grote dag van hun toom is gekomen en wie kan bestaan? (6:16, 17).

Op het hoofd van de ruiter zijn vele kronen. Toen hij wegreed, was er slechts één kroon op zijn hoofd (6:2). Toen was hij alleen, maar nu is zijn naam: Koning der koningen en Heer der heren, want zijn heerlijkheid en macht is vele malen vermenigvuldigd in de zonen Gods. De naam van het vleesgeworden Woord is Jezus, wat betekent: God redt, geneest, behoudt en verlost.

Wanneer de overwinning behaald is, verliest deze naam zijn betekenis. Dan is er een nieuwe nodig om de functie aan te duiden, die het vleesgeworden Woord na het herstel aller dingen in eeuwigheid zal hebben. Deze naam zal Hij schrijven op de overwinnaars, die zijn wezen dragen en met Hem de heerschappij delen (3:12). Deze naam is een verborgenheid, die alleen de Vader en de Zoon bekend is.

 

13 en 14

 

En Hij was bekleed met een kleed dat in bloed geverfd was en zijn naam is genoemd: het Woord Gods. En de heerscharen, die in de hemel zijn, volgden Hem op witte paarden, gehuld in wit en smetteloos fijn linnen.

Het met bloed doordrenkte kleed wijst op het lijden en sterven van het Lam Gods. Hij alleen draagt zulk een gewaad. Dit kleed, dat zijn aparte statuur bepaalt, heeft Hij ontleend aan één daad van gerechtigheid voor alle mensen tot rechtvaardigheid ten leven (Rom. 5:18).

De naam "het Woord Gods" wijst op de relatie met de Vader. God is geest en Hij heeft gedachten, die Hij openbaart door ze als woorden naar buiten te doen treden. Jezus is de vleesgeworden openbaring van de gedachten Gods en van het plan Gods met de mens. Wanneer gedachten uitgesproken worden, zijn zij woorden die een zelfstandig bestaan leiden. In Johannes 1:18 staat: "Niemand heeft ooit God (die geest is) gezien; de eniggeboren Zoon, die in de schoot des Vaders is, die heeft Hem ons verklaard" (St.Vert.).

Spreker en woord hebben hetzelfde wezen. Daarom kan gezegd worden: "Het Woord was God" (Joh. 1:1). In de volheid des tijds werd het Woord Gods in de mens Jezus gerealiseerd. Hij was "de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen".

De heerscharen in de hemel zijn hier geen engelen, maar zij vormen de gemeente. Het woord "heerscharen" wijst op een geordende formatie (gemeente) en op strijd. Aan het hoofd der heilsarmee rijdt de "leidsman en voleinder des geloofs" Jezus Christus.

Degenen die gewassen waren in zijn bloed, die op aarde Het Lam volgden waar Hij ook heenging en die door hun rechtvaardige daden zich een wit kleed verwierven, volgen hun Heer ook op witte paarden, dat wil zeggen dat ook zij gedragen en bekrachtigd worden door de Heilige Geest.

 

15

 

En uit zijn mond komt een scherp zwaard om daarmede de heidenen te slaan. En Hijzelf zal hen hoeden met een ijzeren staf en Hijzelf treedt de persbak van de wijn der gramschap van de toorn Gods, des Almachtigen.

De ruiter heeft een scherp zwaard. Hij draagt het niet op de heup en het is niet in zijn hand, maar het komt uit zijn mond tevoorschijn. Het is het zwaard van de Geest, "hetwelk is Gods Woord". "Want het Woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zó diep, dat het vaneen scheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift overleggingen en gedachten des harten" (Hebr. 4:12). Dit zwaard maakt een scheiding in de geest, in de ziel en in het lichaam der mensen.

Wat in geest, ziel of lichaam de boze toebehoort, wordt afgescheiden en verdelgd door het Woord des Heren. De Hebreeënschrijver vervolgt in vers 13: "En geen schepsel is voor Hem verborgen, want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem, voor wie wij rekenschap hebben af te leggen". Dus ook de geestenwereld is voor Hem niet verborgen, hoe deze zich ook verschuilen mag. Van Jezus, het Woord Gods, wordt gezegd, dat Hij wist wat in de mens was. (Joh. 2:25).

Met heidenen worden hier de boze machten bedoeld, want dezen maken de mens tot een heiden, dus iemand die totaal van God vervreemd is.

Nu volgt een nieuw beeld. Er is sprake van een ijzeren roede of knots, een dun uitlopende eikehouten stok met ronde, dikke knop, rondom met ijzeren pinnen bezet. Dit voorwerp is de eenvoudige oorsprong van de koninklijke scepter. Het woord "knots" is een veel gebruikte titel voor de Messias in het Oude Testament. Bileam profeteerde: "Een ster gaat op uit Jacob, een scepter (knots) rijst op uit Israël, en verbrijzelt Moab's slapen" (Num. 24:17).

Voor Jacob is de Messias een ster, maar Hij is een knots des oordeels over zijn vijanden. In Psalm 2:9 moet de uitdrukking: "Gij zult hen verpletteren met een ijzeren knots" gelezen worden: "Gij zult hen schaapherderen met een knots van ijzer".

In de teksten: "Hij zal hen hoeden met een ijzeren staf. (2:27), "een mannelijk wezen, dat alle heidenen zal hoeden met een ijzeren staf (12:5) en in onze tekst is de bedoeling duidelijk: met de heidenen handelen zoals een schaapherder handelt met rovers, die schapen willen stelen of doden.

Deze zelfde gedachte wordt door Paulus uitgesproken in zijn afscheid aan de ouderlingen van de gemeente te Eféze: "Ziet dan toe op uzelf en op de gehele kudde, waarover de Heilige Geest u tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden (schaapherderen, hetzelfde woord als hoeden in onze tekst), die Hij Zich door het bloed van zijn Eigene verworven heeft. Zelf weet ik, dat na mijn heengaan grimmige wolven bij u zullen binnenkomen, die de kudde niet zullen sparen" (Hand. 20:28,29).

Het is duidelijk dat hier met weiden, hoeden of schaapherderen, voornamelijk bedoeld wordt het manmoedig verdedigen van de kudde tegen de geestelijke vijanden. Het woord Gods verplettert als met een ijzeren knots iedere aanvaller van zijn volk. Ook aan de gelovigen wordt het zwaard geschonken, waarvan hier gesproken is. Het behoort immers tot de geestelijke wapenuitrusting (Ef. 6:17).

Dit zwaard ontvangen zij reeds bij de aanvang. De overwinnaars, dus zij die volkomen vrij zijn, ontvangen bovendien nog de ijzeren roede (2:26,27).

Een ander beeld is de perskuip. Wij behandelden deze reeds in hoofdstuk 14:19. Het bloed, dat uit de perskuip komt, is de wijn der gramschap van de toom Gods, des Almachtigen.

 

16

 

En Hij heeft op zijn kleed en op zijn dij geschreven de naam: Koning der koningen en Here der heren.

Op het uitzonderlijke kleed staat een uitzonderlijke naam. Jezus Christus is in alles de eerste. Zij die gevolgd zijn waar Hij ook heenging, zijn koningen en heren in de nieuwe schepping. Hij is de voornaamste koning en de grootste heer. Er is dus sprake van een volk van koningen. Het Israël Gods is "een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom" (1 Petr.2:9).

Dit koningschap duidt de macht en de autoriteit aan, die deze heiligen in de hemelse gewesten bezitten. Deze "heerscharen die in de hemel zijn een leger, geformeerd uit edelen of heren. Allen dragen van top tot teen de geestelijke wapenrusting. Wij stellen ons voor, dat het kleed van de ruiter bijeengehouden werd door een gordel, die om het middel werd vastgeknoopt en waarvan de uiteinden afhingen van de heup tot de dij. De verslagenen, die aan weerszijden van hem vallen, lezen met grote verschrikking op zijn kleed en op zijn gordel, die langs de dij hing, de naam van Hem, tegen wie zij zich verzet hebben en die nu bezig is hen te vonnissen. Daarom: "Kust de zoon, opdat hij" niet toorne en gij onderweg niet te gronde gaat" (Ps. 2:12).

 

17

 

En ik zag een engel staan op de zon en hij riep met luider stem en zeide tot alle vogels, die in het midden des hemels vlogen: Komt, verzamelt u tot de grote maaltijd Gods.

In hoofdstuk 12:1 is sprake van een vrouw die met de zon bekleed is. Daar bevindt de gemeente zich dus in de heerlijkheid van de Almachtige, en de zonen Gods worden in dat licht openbaar. Hier zien wij de engel, evenals de vrouw uit genoemd hoofdstuk, op - of zoals de meeste vertalingen hebben - in de zon. Het is de engel van de overwinnende gemeente. Deze engel is een dienstknecht van God, die het licht is, en van hen die de zaligheid beërven.

Hij bevindt zich in het midden of in het centrum van het Koninkrijk Gods, dus in de lichtzijde van het Koninkrijk der hemelen. Aan de duistere zijde is ook een midden of centrum des hemels. Daar heerst niet het leven, maar de dood. De vogels die in het midden des hemels vlogen, vertegenwoordigen de ontbindende machten, die in dienst staan van de dood, dus van de verderver Apóllyon of Abáddon (9:11).

Zeker van de overwinning in de strijd die komen gaat, roept de engel de ontbindende doodsmachten op om zich te verzamelen tot een ontzaglijke, grote maaltijd (een maaltijd Gods), die voor hen zal worden aangericht. In hoofdstuk 16:16 zagen wij, dat dit verzamelen plaatsgrijpt in het hemelse Harmágedon. Daar zal God de heidenen doen beven (Hagg. 2:8).

Joël 3:9-19 schildert deze strijd in profetische bewoordingen: "Maakt u op en komt, alle volken van rondom, en verzamelt U. Doe, o Here, uw helden (de legerscharen van het Woord Gods) daarheen afdalen. Laat de volken opstaan en oprukken naar het dal van Josafat, want daar zal Ik zitten om alle volken van rondom te richten. Slaat de sikkel erin, want de oogst is rijp. Komt, treedt, want de perskuip is vol; de wijnbakken stromen over. Want hun boosheid is groot. Menigten, menigten , in het dal der beslissing, want nabij is de dag des Heren in het dal der beslissing". Het woord Josafat betekent: Jahwe oordeelt. Van een natuurlijk dal met zulk een naam wordt noch in het Oude noch in het Nieuwe Testament gesproken. Wel denken wij als beeld van deze eindstrijd aan de zegepraal die Josafat over de vijanden des Heren behaalde (2 Kron. 20).

 

18

 

om te eten het vlees van de koningen en het vlees van de oversten over duizend en het vlees van sterken en het vlees van paarden en van hen, die daarop zitten, en bet vlees van allen, vrijen en slaven, kleinen en groten.

In deze slachting zullen gedood worden: de "tien" koningen, de staatkundige en religieuze grootmachten, die met hun ideologieën en occulte krachten de antichrist steunen; ook de oversten van duizend, de voornaamste leiders; de sterken, waarin de geest van de antichrist zich het machtigst openbaart.

Het paard wordt hier, evenals in vers 20, bedoeld als een geestelijke macht, die zich in de mens volledig incorporeerde en die door zijn kracht ook anderen draagt. De laatste groep is het nauwst verbonden met de antichrist, waarvan gezegd wordt, dat zijn komst is naar de werking des satans met allerlei krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen en allerlei verlokkende ongerechtigheid (2 Thess. 2:9). Hier is geen sprake van het doden van geesten, want dit is onmogelijk, maar van het vlees dat door deze machten geheel in bezit genomen is. Verder wordt de gehele gemeente van de antichrist, die het merkteken van het beest draagt, gedood.

Of zij nu in het natuurlijke leven vrij zijn of slaaf, klein of groot, invloedrijk of willoos werktuig, het merkteken van het beest, de doop in de geest van de antichrist, maakt het hun mogelijk deel te nemen aan de strijd in de hemelse gewesten tegen de gemeente van Jezus Christus.

 

19

 

En ik zag het beest en de koningen der aarde en hun legerscharen verzameld om de oorlog te voeren tegen Hem, die op het paard zat, en tegen zijn leger.

De strijd in de hemelse gewesten bereikt nu zijn hoogtepunt. Aan de ene zijde heeft het beest door de antichrist alle tegenkrachten bijeengebracht om in de onzienlijke wereld binnen te dringen en daar slag te leveren. Tegenover zich vinden zij het Woord Gods en zijn ruiterij, die geheel in de geestelijke wereld zijn, aangezien hun geestelijk lichaam ook gehoorzaamt aan de wetten van de Geest. Zij zijn immers reeds opgestaan of in een punt des tijds veranderd. Daarom zal het leger van de antichrist zich van de aarde moeten losmaken. Om slag te leveren, moet hun inwendige mens het sterfelijke lichaam verlaten. Hier vinden wij dus de grootste spiritistische seance aller tijden onder leiding van de antichrist.

Zijn gemeente is een occulte kerk. Wat de ware gemeente bereikte door het gebruik van de geestelijke gaven en geestelijke wapenrusting, irriteert het hoofd der antichristelijke kerk door toverij en het gebruik van middelen die zijn leden "high" maken. Het is bekend dat het occultisme te allen tijde gebruik gemaakt heeft van zichtbare en hoorbare middelen om in de onzienlijke wereld contacten te leggen. Wij denken aan: wichelroede, kristallen bol, planchetten, aardstralenkastjes, pendels, toverringen, spreuken, mantra's, draaiende schijven, magische formules, enzovoort.

De antichrist zal deze magie op wetenschappelijke wijze perfectioneren. Bovendien heeft de antichrist door "bedrieglijke wonderen en
verlokkende ongerechtigheid" zijn volgelingen afgeleid van de waarheid.

"Daarom zendt God hun een dwaling, die bewerkt, dat zij de leugen geloven, opdat allen worden geoordeeld, die de waarheid niet geloofd hebben, doch een welgevallen hebben gehad in de ongerechtigheid" (2 Thess. 2:11,12).

In hoofdstuk 16:13,14 zagen wij, dat drie geesten van duivelen als kikvorsen kwamen uit de bekvan de draak en uit die van het beest en uit de mond van de valse profeet. Deze machten verleugenden de volgelingen van de antichrist om hen te verzamelen bij Harmágedon. Door zich op één ogenblik allen tezamen in dit paranormale avontuur te storten, vertrouwden zij er zeker op, de hemelse heerlegers te overwinnen. Op bevel van de antichrist zal het mogelijk zijn, dat allen, die het merkteken van het beest bezitten, op een bepaald ogenblik met hun zogenaamd astraallichaam uittreden.

Dan zal het gaan: Autoriteit tegen autoriteit, Waarheid tegenover leugen, Naam tegenover naam, Christus tegenover antichrist, de Heilige Geest tegenover het beest uit de afgrond. Dan zal de Here Jezus en die met Hem zijn" hen doden door de adem zijns monds en machteloos maken door zijn verschijning, als Hij komt" (2 Thess. 2:8).

In deze gigantische worsteling houdt de volmaakte wapenrusting stand: de gordel der waarheid, het pantser der gerechtigheid, het schild des geloofs, de helm des heils en het zwaard des Geestes.

 

20-21

En het beest werd gegrepen en met hem de valse profeet, die de tekenen voor zijn ogen gedaan had, waardoor hij hen verleidde, die het merkteken van het beest ontvangen hadden en die zijn beeld aanbaden; levend werden zij beiden geworpen in de poel des vuurs, die van zwavel brandt. En de overigen werden gedood met het zwaard, dat kwam uit de mond van hem, die op het paard zat; en al de vogels werden verzadigd van hun vlees.

In de antichrist ontwikkelt het beest zulk een geestkracht, dat hij niet behoeft uit te treden, maar zijn sterfelijke lichaam gehoorzaamt aan de wetten van de geest uit de afgrond. Hiermee imiteert hij de verandering in een punt des tijds van de ware kinderen Gods. Na de nederlaag wordt hij levend in de poel des vuurs geworpen, dat is dus rechtstreeks en met zijn lichaam. Wij merken op dat de antichrist dus niet in het dodenrijk of de afgrond komt. Hij sterft dus niet in de gewone zin des woords.

Wanneer de antichrist gegrepen wordt, is dit inclusief het beest uit de afgrond, dat in hem woont. Daarom staat er: "Het beest werd gegrepen en met hem de valse profeet, die de tekenen voor zijn ogen gedaan had". De antichristelijke geest of het beest uit de afgrond werd gegrepen, en dit kan alleen tezamen met de valse profeet of de antichrist, met wie dit beest één was en door wie het zich manifesteerde. Degenen die zijn merkteken droegen en wier geest en ziel nu van hun lichamen gescheiden zijn, worden door het Woord Gods naar het dodenrijk of de afgrond verwezen.

Hun inwendige mens keert dus niet terug in het lichaam, waaruit zij getreden waren. Deze lichamen worden op hetzelfde ogenblik prijsgegeven aan de ontbindende machten van de dood, aan de vogels die in het midden des hemels vlogen. Hun onverzadigbare activiteit tot ontbinding vindt overvloed van werk. De dood die nimmer spreekt: "Het is genoeg", wordt nu voor een tijd verzadigd. In dit verband sprak de Heer: "Waar het aas is, daar zullen de gieren zich verzamelen" (Matth.24:28).

Daniël zag deze ondergang en beschreef die in hoofdstuk 7:11: "Het dier werd gedood, zijn lichaam (de gemeente van de antichrist) werd vernietigd en prijsgegeven aan de brand van het vuur (de machten van dood en verderf)".

In de opsomming van het vlees dat gegeten moest worden (vers 18), missen wij het vlees van de antichrist of valse profeet. Hij is met zijn getransformeerd lichaam direct in de poel des vuurs geworpen. Voor de antichrist als mens is dit de tweede dood, waaruit hij nimmermeer zal verrijzen, ook niet in de dag der opstanding. In hoofdstuk 20 komen wij terug op de poel des vuurs. Opnieuw is sprake van de overwinning van Hem, die op het paard zat. Het Woord Gods, dat als een zwaard uit zijn mond gaat, zal niet ledig wederkeren, maar het doet wat Hem behaagt en volbrengt, waartoe Hij het gezonden heeft" (Jes. 55:11).