psalm 18
"" koningspsalm ""
IK heb U lief HERE U bent mijn kracht
Lied na de Overwinning
U zei -- Ik heb je lief – jij Mijn liefste IK verleen je Mijn kracht
Ik ben jouw Steenrots – je Burcht – je Uithelper – je God
Je Heer – je Rots op Wie je vertrouwt – je Schild wat je dekt
en de Hoorn van je heil – je hoog vertrek
Je riep Mij aan en je werd verlost
banden van de onderwereld krachten van de dood ik werd erdoor omsingeld
maar U betoonde zich meer dan alles wat werkt in de onderwereld U bent meer
gebleken U bent mijn schild mijn hoorn van heil
mijn burcht mijn veiligheid
Banden des doods hadden je omvangen en beken belials je verschrikt
In je angst riep je tot Mij – Ik hoorde je vanuit Mijn paleis -- je roep
Kwam tot Mij
de krachten van de dood zijn valstrikken uitgezet voor hen die HEM willen dienen het zijn lasso`s netten om buit te maken de onderwereld is een stad met poorten (beeld) het is een gevangenis het is een oord waar mishandeling plaats vindt
Toen beefde de aarde de gronden der bergen beroerden zich en daverden
Om wat ontstoken was
Rook ging op -- verterend vuur verscheen -- kolen werden er door aangestoken
De Hemel scheurde open -- Ik daalde neer, donkerheid was onder Mijn voeten
Ik gaf Mijn engel opdracht vlieg naar haar toe op de vleugelen van de wind
Duisternis was rondom, duisternis wilde tegenhouden – maar niets en niemand houdt Mij en Mijn gezondenen tegen
Mijn glans ging voor Mij uit en dreef hagel vuur en stormen uiteen
IK de Allerhoogste sprak met Mijn oorverdovende stem en dreef uiteen
Verstrooide -- verschrikte en joeg weg
Diepe kolken der wateren werden gezien – gronden der wereld ontdekt
Ik deed Mijn onpeilbaar grote werk voor jou in jou om jou
Ik kwam uit den hoge – en trok je uit grote wateren
Verloste je van je sterke vijand – je haters – ze leken sterker dan jij
Ze bejegenden je op de dag van je val maar Ik de Here zond Mijn steun
Ik voerde je uit de verstikkende ruimte, rukte je uit omdat IK zoveel van je hield en houd
Ik deed en doe je naar je recht – gaf en geef je terug de reinheid van je handen
Want je hebt je gehouden aan mijn wegen en week er niet van terug
Mijn rechten en Mijn inzettingen waren en zijn er voor jou
Je was en bent oprecht bij Mij en deed en doet geen onrecht -- je wachtte je ervoor
Zo deed en doe Ik jou naar je gerechtigheid naar de reinheid van je handen
Want voor de oprechten betoon Ik Mijn oprechtheid
Aan de reinen betoon Ik Mijn reinheid – maar voor de verkeerde betoon Ik Mij een Worstelaar
IK: Verlos de verdrukte – en de uit de hoogte doende wordt vernederd
Ik Licht jouw lamp –Ik Here jouw Heer klaar alle duisternis op
Met Mij loop je op een bende in en met Mij spring je over een muur
Mijn weg is volmaakt – Mijn woorden zijn door loutert – Ik ben jouw Schild
Want Ik ben Heer voor jou -- Rotssteen --Ik alleen ben jouw Here Verlosser en Bevrijder
Ik omgord je met kracht en maakt je weg volkomen recht
Ik maak je voeten gelijk aan die der hinden en stel je op Mijn hoogten
Ik leer je handen strijden en met een stalen boog worden al je vijanden verpletterd
Ik geef jou Mijn schild van heil en heling – Mijn Rechterhand ondersteunt je
en maakt je zachtmoedig
Ik maak je voetstap ruim en je enkels wankelen niet
Je vijanden worden getroffen en keren niet weer
Doorstoken werden ze en kunnen niet meer opstaan
Ik omgord je met Mijn kracht en doe onder je neer bukken die tegen je opstaan
Ik geef je de nek van je vijanden en je haters worden totaal vernield
Ze riepen naar verlossing maar antwoord kwam er niet – de onoprechten .. verslinders
Als stof werden ze vergruisd – slijk voor de straten
Ik heb je uitgeholpen uit alle twisten en heb je gesteld tot een hoofd
Der heidenen …. uit alle uithoeken komen ze aangesneld
Ik doe ze gehoorzamen wanneer jij Mijn woord noemt
Ik leef en jij looft Mij – Ik verhoog je en ben de jouwe -- Rots van jouw Heil ben IK
Allen die tegen je opstaan vallen—vallen en zullen niet meer opstaan
Ik bevrijd je van al je vijanden – Ik verhoog je tegen allen die tegen je opstaan
Daarom loof Mij onder allen die Ik jou schenk – en zing voor Mij het hoogste lied
Ik doe goed aan Mijn gezalfde en die die Ik jou geef
uit MIJN HAND ontvang je je ontvangt het verlangen van je hart
omdat je MIJ eert omdat je MIJ vereert dag en nacht
altijd ben IK bij je en nooit verlaat IK jou
je ziet het voor je ogen gebeuren
al je vijanden ze slaan op de vlucht omdat je licht bent .. geworden bent
dwars door alle duisternis heen
IK zie je bidden en hoor er naar
IK zie en heb gezien al je noden zo huizenhoog
maar je hebt laten zien de MIJNE te zijn
je valt niet voor verleiding
maar stuurt het weg
je weet wie je vijanden zijn geen mensen maar machten die in mensen werken
je hebt begrepen en daarom ben je MIJN
het zijn de machten van het duister die gaan eraan
de mens prooi geworden van
de mens die het kwade verkoos boven het goede onder dwang gedwongen
je mag ze bevrijden in MIJN NAAM
die willen die IK je stuur
IK verleen MIJN kracht eraan
uit de HOGE kwam ZIJN HAND HIJ redde mij
HIJ bracht mij naar een vrij gebied
verloste mij en heeft mij lief
HIJ heeft mij recht gedaan en doet mij recht
U bent trouw voor de getrouwen
oprecht voor de oprechten
zuiver voor de zuiveren
met U trek ik op tegen elke bende
met U spring ik over elke rots
U bent mijn gordel van kracht
die ik draag elke dag
U hebt mij de kunst van het vechten geleerd
de strijd niet tegen mensen maar krachten die in mensen werken
U mijn schild en mijn redding
mijn rechterhand vol steun
mijn kracht zo liefdevol omringt
U doet mij triomferen over al mijn vijanden een legerschaar zo groot
daarom prijs ik U elke dag en elk moment
ik zing psalmen en lofliederen voor U
U mijn Heer mijn Koning mijn al in al
U bewijst Uw liefde altijd en altijd aan hen die U trouw zijn die niet van UW zijde wijken
de oprechten van hart zijn van U
Heer ik dank U ik dank U zo intens voor deze psalm koningspsalm
ik kan hem op mij plakken helemaal heel mijn leven lang
wat een bendes wat een pijn trok eruit naar mij
maar telkens en telkens weer bent U de meerdere gebleken
U redde mij uit waar ik ook verstrikt in zat
U hebt mij geleerd de mens van de macht te scheiden te zien wie de mens belaagd en zo verlaagd
U hebt mij leren bidden voor hen die mij zo pijnigden
zo kon ik verslaan de geestelijke vijanden zoveel zoveel
nu ben ik vrij door het kostelijke werk van U in mij
ik ga rond jubelend en dankend U die mij meer lief bent dan al wat lief te hebben is
als klein heel klein meisje wist ik al
er is een HEER er is een HEER en die verlaat mij niet
die HEER die zal ik dienen toen al op mijn kinderlijke wijze
altijd altijd was U daar
ik moest door vele vele obstakels heen vele pijnen vele zoals "LOT" zo groot
vijanden in mijn leven
maar U bent meer veel meer
wat een leven wat U geeft wat een dankbaarheid dat ik U mag verstaan
en horen mag bij U
Heer ik loof U bemin U meer dan ik U ooit zeggen kan
mijn leven en elke dag daarvan is voor U
ik leef voor U zegen voor U wil ik zijn
laten zien door mijn leven ik ben van U
laten zien niets is onmogelijk voor hem voor haar die gelooft
( Psalm 18 mijn psalm eerder maakte ik dit ( deel ervan ) ik plaats het nu vandaag .. 23-12-19 )
aan al mijn vijanden heeft HIJ mij ontrukt
ZIJN redding zo groot oneindig groot niet na te vertellen groot
gevangen in slechte handen gekneveld en gekneld
heeft HIJ mij gered net als David redde HIJ mij hoe groot hoe machtig is Zijn werk
daarom zal ik nooit meer dezelfde zijn
en zal ik HEM vertellen
overal waar ZIJN Hand mij leidt
HIJ mijn liefde HIJ mijn liefde zo oneindig groot
ZIJN plan met mij staat vast
ik voer het uit met al mijn liefde zal ik doen al wat HIJ mij zegt te doen
ik deins niet terug nergens voor ik volg U met heel mijn hart en al wat in mij is
De psalm begint met een situatieschets. “Hij sprak de woorden van dit lied tot de Heer toen de Heer hem aan de greep van zijn vijanden had ontrukt, ook aan die van Saul” (Psalm 18:1). De titel noemt dus twee verlossingen: een verlossing van de achtervolgingen door Saul, en een verlossing van al zijn vijanden rondom. Pas bij nauwkeurige lezing van de psalm valt het op dat er inderdaad van deze twee verlossingen sprake is. De eerste vindt plaats als hij door Samuël tot opvolger van koning Saul is benoemd en tot koning gezalfd. Saul achtervolgt hem regelmatig, en probeert hem te doden. Maar God verlost hem een aantal malen op wonderbaarlijke wijze. Daarna lezen we van een tweede verlossing, in de periode waarin hij koning is, als God hem verlost van al zijn vijanden. Dat laatste lezen we met zoveel woorden in 2 Samuël 7: “Toen … de Heer hem rust had gegeven door hem van al zijn vijanden te verlossen …”. Dit beschrijft het hoogtepunt van Davids leven, als hij te kennen geeft de tempel te willen bouwen. Zijn fout met Batseba, en de daaropvolgende jaren van problemen, liggen dan nog in de toekomst.
De eerste verlossing, van Saul, zien we in de verzen 2-20. Die is in beeldtaal beschreven. De eerste paar verzen beschrijven David in doodsgevaar. Hij roept tot God: “In mijn nood riep ik tot de Heer, ik schreeuwde naar mijn God om hulp.” (vs. 7). De volgende verzen vertellen ons hoe God optreedt om hem te verlossen. Het is beeldtaal, maar het beschrijft de almachtige God die David redt. “Hij bood hulp van omhoog, greep mij vast en trok mij op uit de woeste wateren, ontrukte mij aan mijn machtige vijand, aan mijn haters, die sterker waren dan ik” (Psalm 18:17-18). In Davids leven zijn deze woorden inderdaad het meest van toepassing op de periode waarin hij steeds op de vlucht is voor Saul, en een aantal malen wonderlijk wordt gered.
Een tweede serie vijanden vinden we in de verzen 38-49. Hier is sprake van David als overwinnende koning: “Ik achtervolgde mijn vijanden, haalde hen in en keerde niet terug voor ik hen had vernietigd, ik verpletterde hen, ze stonden niet meer op, dood lagen ze onder mijn voeten” (Psalm 18:38-39). De psalm laat ons vervolgens zien hoe David over Israëls vroegere vijanden heerst. Zoals gezegd, dit beschrijft de periode waarin hij als koning afrekent met alle volken die Israël daarvoor geknecht hebben. We zien dat ondermeer beschreven in 2 Samuël 8.
Tussen deze twee verlossingen in vinden we verzen die ons Davids vertrouwen op God tonen. De manier waarop God hem steeds redt, en de manier waarop God hem laat zien dat hij Saul niet hoeft te vrezen, heeft zijn geloof verder opgebouwd, tot hij kan zeggen: “U bent het die mijn lamp doet schijnen, u, Heer, mijn God, verlicht mijn duisternis, met u storm ik af op een legerbende, met mijn God beklim ik de hoogste muur” (Psalm 18:29-30). Deze verzen beschrijven ook de zegeningen die God hem gegeven heeft en de redenen daarvoor: “De Heer heeft mijn onschuld vergolden, mij beloond voor mijn reine handen: ik volgde de wegen die de Heer had gewezen en werd mijn God niet ontrouw, zijn voorschriften hield ik voor ogen, zijn wetten wees ik nooit af. Ik was Hem volkomen toegewijd en hoedde mij steeds voor het kwaad, daarom heeft de heer mijn onschuld beloond, hij zag mijn reine handen” (Psalm 18:21-25).
Hiermee geeft deze psalm een soort samenvatting van Davids vertrouwen op God, en hoe dat hem in verschillende fasen van zijn leven van zijn vijanden heeft gered. Wellicht is dat de reden dat we deze psalm ook vinden in 2 Samuël 22, aan het eind van Davids leven, als een soort overzicht daarvan. Hij wordt daar, in 2 Samuël 23, gevolgd door een heel andere psalm waarin David meer bedachtzaam tot uitdrukking brengt hoe goed God is, ondanks het falen van de mens.
Waarom als profetie van de Messias?
Waarom zou een psalm als deze, die volgens het opschrift hoort bij het leven van David, gezien kunnen worden als een profetie over Christus? Een eerste goede reden is dat de schrijvers van het Nieuwe Testament dat doen. Vers 50 wordt direct geciteerd in de brief aan de Romeinen (15:9) en ook op andere plaatsen wordt er naar verwezen. Een tweede reden is echter dat de beschrijving verder lijkt te gaan dan van toepassing zou zijn op David. Hierboven staat al een citaat van de verzen 21-25 met een beschrijving hoe God zijn onschuld heeft beloond, en deze woorden spreken eigenlijk van iemand die nimmer gezondigd heeft. Maar ook in verzen verderop in de psalm zien we meer de situatie onder Jezus dan die onder David: "U bevrijdde mij van een opstandig volk, stelde mij aan tot hoofd van de naties. Een volk dat ik niet kende, onderwierp zich, gehoorzaamde mij zodra het van mij hoorde. Vreemdelingen toonden zich onderdanig, vreemde volken verloren hun kracht, bevend kwamen zij uit hun burchten" (Psalm 18:44-46). De NBV zet alle werkwoorden in de verleden tijd, maar vertalers zijn het hier niet over eens. De Naardense Bijbel zet bijvoorbeeld ook veel in de toekomende tijd “een gemeenschap die ik niet kende zal mij dienen”.
Als we nog eens naar de psalm kijken in het licht van Jezus, dan hebben we met dezelfde indeling te maken, een eerste verlossing toen Hij wel tot koning aangesteld was, maar niet werkelijk heerste, dan een blijk van zijn vertrouwen op God, gevolgd door een verlossing van alle vijanden, als alle volken Hem onderworpen zijn. In het licht van Psalm 2 is het gemakkelijk om de laatste verzen toe te passen op Jezus. Ook in Psalm 110 zien we hoe God alle vijanden onderwerpt aan Jezus: "Aldus luidt het woord des Heren tot mijn Here: Zet u aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden gelegd heb als een voetbank voor uw voeten" (Psalm 110:1, NBG’51). Deze beide Psalmen waren het onderwerp van eerdere artikelen in deze reeks, waarbij duidelijk werd dat beide uitsluitend op Jezus kunnen slaan en geen andere achtergrond hebben.
Maar hoe zit het dan met de eerste verlossing, van Saul. Het is opvallend dat in het Hebreeuws de naam Saul (lett.: sha’uwl) dezelfde medeklinkers heeft als het woord sheol (eigenlijk: sha’owl), dat dodenrijk betekent – het geschreven Hebreeuws kende geen klinkers. In deze woordspeling zien we in de psalm een vergelijking van de verlossing van David uit de macht van Saul, met de verlossing van Jezus uit de macht van het dodenrijk. Petrus gebruikt de Griekse vertaling van de “banden van de dood” (vs. 6) in zijn toespraak op de Pinksterdag, in de NBV vertaald als ‘last’ (“God heeft hem echter tot leven gewekt en de last van de dood van hem afgenomen, want de dood kon zijn macht over hem niet behouden”, Handelingen 2:24).
mijn diepste verlangen HEER is te doen UW wil Uw wil volkomen
Koningspsalm -- psalm 18
Lied na de Overwinning
U zei -- Ik heb je lief – jij Mijn liefste en verleen je Mijn kracht
Ik ben jouw Steenrots – je Burcht – je Uithelper – je God
Je Heer – je Rots op Wie je vertrouwt – je Schild wat je dekt
en de Hoorn van je heil – je hoog vertrek
Je riep Mij aan en je werd verlost
Banden des doods hadden je omvangen en beken belials je verschrikt
In je angst riep je tot Mij – Ik hoorde je vanuit Mijn paleis -- je roep
Kwam tot Mij
Toen beefde de aarde de gronden der bergen beroerden zich en daverden
Om wat ontstoken was
Rook ging op -- verterend vuur verscheen -- kolen werden er door aangestoken
De Hemel scheurde open -- Ik daalde neer, donkerheid was onder Mijn voeten
Ik gaf Mijn engel opdracht vlieg naar haar toe op de vleugelen van de wind
Duisternis was rondom, duisternis wilde tegenhouden – maar niets en niemand houdt Mij en Mijn gezondenen tegen
Mijn glans ging voor Mij uit en dreef hagel vuur en stormen uitéén
IK de Allerhoogste sprak met Mijn oorverdovende stem en dreef uitéén
Verstrooide -- verschrikte en joeg weg
Diepe kolken der wateren werden gezien – gronden der wereld ontdekt
Ik deed Mijn onpeilbaar grote werk voor jou in jou
Ik kwam uit den hoge – en trok je uit grote wateren
Verloste je van je sterke vijand – je haters – ze leken sterker dan jij
Ze bejegenden je op de dag van je val maar Ik de Here zond Mijn steun
Ik voerde je uit de verstikkende ruimte, rukte je uit omdat IK zoveel van je hield en houd
Ik deed en doe je naar je recht – gaf en geef je terug de reinheid van je handen
Want je hebt je gehouden aan mijn wegen en week er niet van terug
Want Mijn rechten en Mijn inzettingen waren en zijn er voor jou
Je was en bent oprecht bij Mij en deed en doet geen onrecht -- je wachtte je ervoor
Zo deed en doe Ik jou naar je gerechtigheid naar de reinheid van je handen
Want voor de oprechten betoon Ik Mijn oprechtheid
Aan de reinen betoon Ik Mijn reinheid – maar voor de verkeerde betoon Ik Mij een Worstelaar
Ja want IK: Verlos de verdrukte – en de uit de hoogte doende wordt vernederd
Ik Licht jouw lamp –Ik Here jouw Heer klaar alle duisternis op
Met Mij loop je op een bende in en met Mij spring je over een muur
Mijn weg is volmaakt – Mijn woorden zijn doorloutert – Ik ben jouw Schild
Want Ik ben Heer voor jou -- Rotssteen --Ik alleen ben jouw Here Verlosser en Bevrijder
Ik omgord je met kracht en maakt je weg volkomen recht
Ik maak je voeten gelijk aan die der hinden en stel je op Mijn hoogten
Ik leer je handen strijden en met een stalen boog worden al je vijanden verpletterd
Ik geef jou Mijn schild van heil en heling – Mijn Rechterhand ondersteunt je
en maakt je zachtmoedig
Ik maak je voetstap ruim en je enkels wankelen niet
Je vijanden worden getroffen en keren niet weer
Doorstoken werden ze en kunnen niet meer opstaan
Ik omgord je met Mijn kracht en doe onder je neer bukken die tegen je opstaan
Ik geef je de nek van je vijanden en je haters worden totaal vernield
Ze riepen naar verlossing maar antwoord kwam er niet – de onoprechten .. verslinders
Als stof werden ze vergruisd – slijk voor de straten
Ik heb je uitgeholpen uit alle twisten en heb je gesteld tot een hoofd
Der heidenen …. uit alle uithoeken komen ze aangesneld
Ik doe ze gehoorzamen wanneer jij Mijn woord noemt
Ik leef en jij looft Mij – Ik verhoog je en ben de jouwe -- Rots van jouw Heil ben IK
Allen die tegen je opstaan vallen—vallen en zullen niet meer opstaan
Ik bevrijd je van al je vijanden – Ik verhoog je tegen allen die tegen je opstaan
Daarom loof Mij onder allen die Ik jou schenk – en zing voor Mij het hoogste lied
Ik doe goed aan Mijn gezalfde en hun die Ik jou geef